Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2558
MALLEMEULENBE WEGING
DOOR HERMAN DE MAN
III
Toelichting op de stellingen
EEN goed molenaar zou anders doen dan ik, en
geen wind door de hekken laten waaien. Dat wil
zeggen: alles benutten en niets laten verloren gaan.
Door de toelichting op mijn stellingen laat ik den
heer Polak in mijn kaarten zien, en dat is een ding.
Maar ik waag dat er op. Mijn zaak staat evel recht!"
zeggen ze in 't polderland.... kom maar op !"
17 Juni a.s. worden de beraadslagingen in het
Koninklijk Instituut van Ingenieurs voortgezet. Het is
niet' mijn verwachting de doorgefourneerde
meulentjes-minnaren te overtuigen, maar wel hoop ik, dat
de eenzijdige en onjuiste gedachte, dat Holland zonder
zijn meulentjes niet zoo schoon meer zou zijn, een
knauw zal krijgen.
Niet iedere watermolen siert het landschap, ik
noteerde het al vluchtig in het eerste artikel. En dat
laat zich verstaan. De molens werden geenszins ge
bouwd om schoon te zijn, maar om nuttig werk te
verrichten, hetgeen de naam Waterdief" voor een
der molens goed aangeeft. Het is eigenlijk een fout,
ten opzichte van molens het woord schoonheid te
bezigen. Molens zijn, zeldzame uitzonderingen daar
gelaten, alleen maar niet leelijk. Ze werden zóó nuch
ter en nuttig opgetrokken, zou een constructivist
zeggen, dat ze daardoor automatisch edel van vorm
werden. Maar dat is te diep gepeild, gerust. De molens
zijn edel van vorm, omdat ze ontstonden in een tijd
perk van stijl. De stijl zat vergroeid in de intuïtie
van iederen boerentimmerman, ook in de vingertoppen
van molenbouwers.
In dien gezegenden tijd zal het even moeilijk ge
weest zijn, een stijlloos ding voort te brengen, als nu
een ding waar stijl in zit. Stijl behoorde tot het vol
dragen vakmanschap. Zonder stijl was een werkman
geen Mr., maar gold hij als een klungel. Vaders gaven
dat kostbare goed aan hun zonenover, in heerlijke onbe
wustheid. En toen kwam het stijlbcgrip en toen was het
uit, zegt het boosaardige sprookje. Mogelijk is 't ook
andersom gegaan. Dat molens dus edel van vorm zijn,
is een verschijnsel van tijdsorde. Maar als de Meester
Molenbouwer zijn molen op de juiste plaats gesitueerd
had, en hem daar in nobele gestalte opgetrokken, dan
was natuurlijk niet overwogen, of de molen juist daar
en in die gestalte het landschap al of niet sierde. En
lang niet altijd harmonieerde de molen op die plaats,
al heeft de goede tijd zoo'n fout dan wel weer eens
wat hersteld. Wat maalden die molenbouwers om
aesthetiek, wat wisten ze er van. Ze moesten
waterdieven bouwen, en dat deden ze. En al is, in
allcruitersten zin, ieder ding waar stijl in zit schoon, als
we spreken over schoonheid, dan bedoelen we toch
eigenlijk iets anders. Er zijn graden in. De schoon
heid (maar laten we in 't vervolg liever zeggen: de sier
lijkheid van een molen) erken ik grif, doch kan ik
onmogelijk een zóó universeele schoonheidsuiting van
een bewogen ziel achten, dat zijn behoud op
louteraesthetische gronden er door gerechtvaardigd zoude
zijn. Want diezelfde sierlijkheid vind ik in alle voor
werpen terug, die in dien tijd ontstonden en het zou
toch al te mal worden, ze maar te bewaren.... om
dat, ja omdat ze ons kunnen laten zien, dat we nu in
den stijl-zonder-stijl-tijd leven.
Bovendien, schoonheid blijkt een zóó subtiele
waarde te zijn, dat ze reeds vervluchtigt, als n der
peilers van haar zijn, haar ontvallen. Want de schoon
heid van een voorwerp, dat uitsluitend om nuttig te
zijn werd gebouwd, wordt niet meer gewaardeerd door
het geslacht, in welks levensperiode die
nuttigheidsgronden vervallen. Wie zou een ingenieuze- scheeps
romp nog om de edele stroomlijn grondig kunnen waar
deeren, als er zoo juist een nieuwe waterkrachtwet
was gevonden, die een schip met andere stroomlijn
noodzakelijk maakte? Is uit deze eigenaardigheid ook
niet te verklaren, dat de moderne kunstenaars zich van
den molen afwenden?
Wellicht hebt ge er reeds 't een en ander over ge
lezen, dat ook gepoogd wordt den molen te behouden,
door hem te combineeren met een electrisch aange
dreven pomp, waardoor een tweeslachtig werktuig
ontstaan zou.dathet uiterlijk behoudt van 't oorspron
kelijke ding. Wanneer dit op oeconomische gronden
mogelijk zal blijken te zijn, zal deze coalitie hier en
daar wel tot stand komen, want in deze aangelegen
heid gebieden de eisenen van de practijk.
Met een beroep op een der allereerste wetten van
de aesthetiek, n.l. dat een ding om schoon te zijn, niets
anders mag lijken dan het is, zoudt ge mogen
veronderstelfen^dat de molenbescherrners, die 't immers zoo
DE KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT
VERZIN KT. VERLOODT, VERKOPERT
ONAFHANKELIJK VAN VORM EN AFMETING
TEGEN BILLIJKE PRIJZEN.
LOONSCHOOPEERAFDEELING
hevig meenen met de schoonheid, zich fel tegen deze
molenverminking zouden kanten. Mis; ze raden haar
zelfs aan.
En nu geloof ik toch, dat het zelfs den heer Henri
Polak moeilijk zal vallen, voor deze inconsequentie
een bevredigende verklaring te vinden.
Ja, een molen beziet men" niet van binnen, en hij
stoffeert het landschap", om in een behangersterm
af te dalen, alleen maar met zijn buitenkant; maar
de oude deftige Meestermolenbouwers, die geen enkel
stijldetail aan den molen voorbijzagen, zullen zeer
boos op dien knoeiboel neerzien, dat verzeker ik u.
En omdat het werkelijk onmogelijk is, een
electromotor zoodanig aan of in een molen te verbinden, dat
er een bouwkundig logische eenheid ontstaat tusschen
het oude windkrachtwerktuig en den modernen
electrischen motor, is die combinatie ten strengste op
aesthetische gronden af te keuren. Maar het verlangen tot
behoud van molens coüte que coüte, blijkt zóó'n
vurige drijfveer te zijn, dat eenig doordenken er bij
inschiet. Zou het den heeren molenbeschermers niet
spijten, dat zij niet eerder op zoo'n prachtige
aesthetischen oplossing zijn gekomen? De Middeleeuwsche
ridderroofholen waren b.v. heel goed om te bouwen
geweest tot electrische plattelandscentrales, want ze
stoffeeren" onze pittoreske dorpjes zoo onvergelijke
lijk netjes. In de oude open calèche is wel een
goedverborgen motor-gazonscheermachine te verstoppen,
en een paard (u weet wel, het dier dat vroeger onze
paardenweide stoffeerde) is heel goed te comtjinceren
met een ingebouwden ankermotor.
In stelling vijf heb ik neergeschreven, dat het van
aestheten, althans van personen die zich op de schoon
heid komen beroepen, te verwachten was, dat zij,
zoodra zij bemerkten dat er molens gesloopt werden
(afgescheiden nog van de vraag, of dat eventueel te
betreuren valt) al hun energie aangewend zouden
hebben, in de poging de bouwwerken en werktuigen,
noodig voor de nieuwe mechanische bemaling, in
harmonie te doen zijn met het polderlandschap. Thans
is hun actie geheel en al naar achteren gericht en dus
van negatieven aard. Dat stemt kriegel. Jonge voort
varende lieden houden nu eenmaal niet van
achtcrwaarts-gebogenen, die altijd en altijd heil zien in den
ouden tijd, en niets dan beroerdigheid in 't heden.
Wanneer de molenbeschermers, die zich eigenlijk
toch beschermers van de harmonie van het
HoUandsche landschap achten, wezenlijk naar deze harmonie
streefden, dan hadden ze hier toch zulk een dankbaar
en onontgonnen werkterrein. Zoodra zij zich diep
bezinden op het begrip der landelijke harmonie, zou
den zij ervaren, dat die harmonie verbroken wordt
door de hardnekkige ontkenning van een nieuwe tech
niek. Wat zon dat worden, een dorp zooals de
molenbeschermer 't zich als ideaal denkt? Daar wordt alles
wat aan de oude tijden herinnert keurig en kunst
matig overend gehouden, en.... de auto's snorren
er voorbij. Uitgebalancecrd-schoone ranke
motorvogels vliegen er overheen.... het geconserveerde
dorp, het dorp in blik" leeft door in den ouden droom.
Het droomt, niet omdat de inwoners daar zoo'n plezier
in hebben(die zouden óók wel liever profiteeren van de
moderne technieken) maar het droomt door, omdat er
in de stad gevoelerige aestheten wonen, die daar zoo
graag door geroerd en gesticht worden. O, glorieuze
malligheid.
Gelukkig is 't in de werkelijkheid anders. Het land
evolueert mee. Ik heb er alle boerinnenniutsen uit
heel Holland op slag voor over, als er wat meer levens
blijheid tengevolge van jonge nieuwe denkkracht in
ons boerenvolk komt. Ze sloopen de molens, het moet !
De heeren lamenteeren wel, maar het moet !
Wat duivel, maar waarom laten die heeren het toe
dat er betonnen pillendoozen" worden gebouwd,
instede van nobelvormige nieuwe gemalen? Er is toch
energie bij hen genoeg, zie slechts het
courantenberichtenbombardement. Het nieuwe in den tijd
stormt krachtig voorwaarts. Het is een lieve lust om
dat aan te zien, b.v. de glorieuze triumf van de
electriciteit, deze mysteriekracht. Maar tegenspartelend, on
machtig als jichtige ouwe mannetjes, krampen de
meulentjesminnaren. Ach, wat is dat toch een seniel
verschijnsel.
Hebt ge wel eens het kuisch-ordelijke
marnierblanke interieur gezien van een electrische centrak1,
dat machtcentrum van den getemden bliksem? Ja.
electriciteit biedt óók sublieme mogelijkheden. Ik heb
foto's gezien van het interieur van een electrisch pomp
station voor polderbemaling. Ze waren van een voor
name kalmte, ecu ingetoomde kalmte, waarachter een
verschrikkelijke kracht verborgen lag. O, ik weet
zeker, dat eens de waardige bouwvorm gevonden zal
worden, die zich aanpast aan deze aparte schoonheid.
Maar dan hebben de gevoelige meulentjesminnaren
aan deze nieuwe schoonheid niets, niets en nog eens
niets bijgedragen.
(ie zult met mij wel dadelijk willen erkennen, dat
ons polderland niet op waarde geschat wordt door
onze landgenooten. Soms trekt een kniidenkenner
er met een botaniseertrommel door, en geraakt er in
vakmansextase (die al te vaak met
schoonheidsontroering verward wordt); enkele toeristen beminnen
het veilig en in 't verborgen, bezoeken onze gewesten
als waardige pelgrims naar de schoonheid, maar hel
Hollandsche volk in 't algemeen voelt maar matig
voor den polder.
Enkele hengelaars en de kinderen uit die L'ewesteii
zelf, completeeren het groepje bewonderaars.
't Is matig. Toch eigenlijk een vreemd verschijnsel.
Ik heb Uwe koffie HAG met aandacht
geproefd. Zooals de aangename geur
reeds deed verwachten, liet de smaak
niets te wenschen over; Integendeel. Met
veel genoegen zal ik dan ook koffie HAG
aanbevelen aan de vele personen, wien
gewone koffie moet worden ontzegd.
Rhoden 4.2.26
Dr. J. B. B.
Want, en ik heb dat al in den treure verkondigd, ons
polderland is toch zoo schoon, en voor den
ontvankelijken mensen verbergt het schatten van ongekende
schoonheidsontroeringen, in al de seizoenen. Maar ge
rust, vertrouw mij daarin, ons polderland heeft geen
molentjes noodig om zoo onvergelijkelijk schoon te
zijn. De serene rust die onzen bodem ontstijgt heeft
geen molens van noode. De voorname Hollandsche
rivieren met haar blonde waarden zijn ook zónder
meulentjes zoo edel. De rustige rijen van aan de aarde
ontstegen hoeven vragen geen
molen-,,stoffeering"o, we kunnen die waaiarmen zoo heel goed ontberen
Nooit heb ik dat zoo scherp gevoeld, als op een van
mijn tochten door den Lopikerwaard. Ik was Schoon
hoven uitgefietst op een koelen vochtigen herfst
ochtend, er ontsteeg een rinse geur van rijpheid uit de
boogerden langs den weg. Ik doolde doelloos, en be
landde in het buurtschap de Vlist. Door Bon Repas
(Boenderpas zeggen ze daar) kwam ik in 't hart van
het molengebied. Op zeer smalle kaden tusschen
tweeboezems in stonden daar de ranke waterdieven ge
schaard, heel veel bij mekaar.
Ach, dat was wel een aangenaam gezicht, al die'
traaggaande molenkruisen en die rechte
molenboezems, de tochten en kaden, een rank spul van
lijnen, watertinteling en ijlen nevel.
Maar, omziend, zag ik als een beloken eenzaamheid
het open land tot Uouda liggen. Heel den horizont
kon ik afzoeken, mijn oog bleef slechts rusten op eenige
nietige boomkruinen, de torenspits van Haastrecht.
een donkere moet van een buurtschap.... anders
niets. En ik kan u niet juist zeggen waarom, maar deze
effen groene zee. waarin mijn oogcn boorden, over
Bilwijk en Stolwijk heen, over 't wel en wee van de
bewoners der boerenhoeven, wijd, wijd weg, ontroerde
mij zoo wonderlijk en diep. O, wat is de aarde groot;
ziehier voor mijn oogen een starre onmetelijkheid .
waarbinnen het van menschengekrioel trilt, en op de
globe is deze wijsheid slechts een ondeelbaar stipje.
Over de hoofden van alle vreugd'en leed der mensehen
heen staarde ik, over liefde en wangunst, over kracht
en ziekte, ouderdom en 't prilste leven heen, en uil
die groene zee steeg een heel fijn gemurmel op....
ergens praatten twee meiischen op een kade, mogelijk
over het werk.
Daar weer heeft de heerlijkheid der stilte
nie'gegrepen. het onnaspeurlijk goede van de gelatenheid.
En achter me maalden cïe lieve meulentjes als een
Amerikaansche prentbriefkaart van Holland, zachtjes
het water op. Ach mijnheer Henri Polak. ... ik gun
ze u wel hoor, die meulentjes, maar praat zoo stellij;,
niet meer over polderschoonheid mee.
O O RL O GSHERINNERING
Langs den morgenweg een troep soldaten
S/ar zijn hun oogen ; hun trekken moe.
De trommel rollelt. Ze etappen gelaten
den dood toe.
Toe/t hun droom in het dorp, zooeven vertalen '.
Waar iecfcic hun kindsheid'.J U aar rijs/ hun hu/s
Ze schrijden geboge op de rofl lende malen
lijk onder een kiuis.
De zon zei den hemel hel goud Ie gloeien.
l'.cn leeuw rik ficlert. De dag \-er\von!
Ze schrijden eentonig, /c schri/den lijk moeien
Ze hennen geen zon.
l.angs den morgenweg een troep soldaten.
Star zi/n hun oogen: hun trekken mor.
De /rommel rollell. Ze sloppen gelalen
den dood toe.
.l.\\ II. llllKIIOUï'
J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam-R'dam-Den Haag.
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND