De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 26 juni pagina 13

26 juni 1926 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2560 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 KONINKLIJKE BAZAR 82, ZEESTRAAT DEN HAAG WAAR "SHOPPING" WORDT EEN VERFIJND GENOEGEN GREPEN DOOR CARRY VAN BRUGGEN Gijn en Ongijn. V\/" ANNEER men per geluk of per ongeluk! * ? een boek heeft geschreven, dat in den smaak" valt en dat daarbij niet ongeschikt blijkt voor de jeugd, kan men in een jaar zeg twee zijn naam in heel wat bloemlezingen zien prijken. Want die nijvere bijen zwermen toch altijd zoowat naar de zelfde bloemen heen, en ze vermenigvuldigen zich geweldig. Bij de konijnen af. De oarspronkelijke kwee kers der diverse bloemen" ontvangen meestal het tieelejboeket present, en onwillekeurig besnuffelt dan een iegelijkj de producten zijner mede-bloemisten. Zoo kwam het dat ik dezer dagen in een spiksplinter-nieuwe bloemlezing zat te bladeren en juist iiad ik met een zeker genoegen geconstateerd, dat tiier althans naar wat oorspronkelijkheid in de keuze der fragmenten was gestreefd, toen mijn oog viel op het volgende afschuwelijke signalement. Daar stond: Hij is boven alles verradelijk, geniepig a/s een reptiel, somber als een sprook van rouw, schijnbaar rusfig. zelfs jaren lang, en daardoor weer verlokkend iof vertrouwen, tot hij onverwacht zijn vreeselijke muil openspalkt, .... hij spreidt een doodskleed. . . , a/s ware hef om zijn verwoestingen te bedekken .... in korte spanne fijds .... dood en verderf heeft hij gebracht bij hef eersfe openen van zijn muil.... hij is boven alles afschuwwekkend. Wie....? wie ? In 's-Hernelsnaam wie....? Aldus mijn opgeschrikt hart! Lezer, het ging over den Kloet. En degene die met zulk een overgave bezig was, den rampzaligen berg'den huid vol te schelden, bleek de schrijfster O. Vissering. Een vulkaan.... We hebben in onze jeugd (en onze jeugd, onze kinderen, ze zijn er niet van verlost!) over ver raderlijke" krokodillen, gluiperige" tijgers en fiere" leeuwen hooren spreken?, de brave Brehm heeft ons jegens de in abjecte afhankelijkheid levende" bladluizen een gepast superioriteitsgevoel ingeboezemd. We kunnen het niet helpen. We zien de dieren ageeren, ze schijnen te willen, en we hebben nu een maal de manie om het schijn-individu voor zijn schijn-wil aansprakelijk te stellen. Ze te meten met de maat van ons recht" en onze moraal". Dieren, menschen en goden. Het is part van onze aangeboren zotheid. We zijn anthropocentrisch, ons wereldbeeld s'anthropomorphe. We komen er nimmer uit. Het heet dat we in Vrijen Wil niet gelooven , maar we kunnen geen moment de fictie ontberen, we wanen ons Causaliteit" ontwassen en zitten er inmiddels met de beide beenen midden in. Elk^heeft zijn aandeel in de erfzotheid zoo goed als in de erfzonde. Maar een vulkaan.... Neen, dit is geen zielig-menschelijk onbegrip, geen onnoozel loozen van ongecontroleerde impulsen, maar de uiting van een valsch en vulgair en duf ver nuft. Wie meet de zotheid van een filippica tegen den Kloet, de smakeloosheid der invectieven jegens wat immers zelfs den schijn niet heeft van een wil, van een gedachte, van een karakter, van een indivi dualiteit ! Nog wee om het hart van wat ik had geslikt en ook wel een beetje boos op de bloemlezers, die hun jeugdige lezers op dit ongure gewas zoeken te ver gasten, bladerde ik verder, tot een ander opschrift inij toeriep: Halt! lersche Gijn" , stond daar boven een rijmpje van Charivarius. En mijn oogen daalden naar den voet van^de pagina, maar vonden er niets, en ik verbaasde mij. Geen verklarende noot ! Gijn" is Hollandsch geworden ! In hoe korten tijd. De gedachte dreef mij tot mijmeren, mijmerend dreef ik het verleden in. Toen ik een kind was, waren gijn" en sof" buiten Joodsche kringen onbekend. Beide zijn zuiver Hebreeuwsche woorden. Helaas, ik ken er te weinige meer, zuiver Hebreeuw sche woorden. Toch heb ik er, tusschen mijn zevende VAN NELLE'S TABAK KWAÜITEIT ALOM VERKRIJGBAAR Teekening voor ,,de Groene Amsterdammer , door J, G. Sinia DEM EN O E M B J N G DOOR J. G. SINIA een Zondagmorgen zouden wij, de Mr. geweermaker, de onderwijzer, waarover ik reeds vroeger ff n een keer gerept heb, en ik den Menocmbing beklimmen. Nu is deze Menoembing, hoewel op n na de ^^_J/ hoogste top van Banka, niet zoo erg hoog, nauwelijks 400 M., en daarom besloten wij ook nu eens niet het gebruikelijke pad te volgen, dat naar zijn top voert, doch van het schietterrein af?op de teekening het open gehakte gedeelte -^ ons dwars door het bosch een weg omhoog te banen. Dit leek ons, in verband met de geringe hoogte, niet bezwaarlijk, bovendien, uit sportief oogpunt bekeken, was een dergelijke klouterpartij ook veel interessanter en tenslotte zou er toch zeer waarschijnlijk niet meer dan een uur mede gemoeid zijn. Daarboven zou ons dan het kleine beetje inspanning ruimschoots beloond worden door het schitterend uitzicht op Straat Banka. Zoo dachten wij, maar het kwam wel een beetje anders uit. De Menoembing, met zijn oogenschijnlijk zoo zachtglooiende hellingen, verborg onder het dichte hout, dat zijn flanken bedekte, diepe ravijnen en steile, gladde rotspartijen, overwoekerd met een van scherpe dorens voorziene rottanvegetatie. Toen wij na ruim een uur zwoegens voor een oogenblikje zaten uit te rusten boven op een rotsblok en ons verlustigden in den aanblik van kleurige vischjes, hoe komen zulke vischjes nu hier, dachten wij die vroolijk dartelden in een betrekkelijk kleine kom, welke het beekje zich hier gevormd had, dat van rotsblok tot rotsblok naar omlaag sprong, wel toen hadden wij nog geen derde afgelegd van den afstand. In het tweetal uren van zwaren strijd, dat nu nog volgde, verwenschten wij dan ook hartgrondig ons onzalig gevoel voor sport, maar toch was het onze eer te na om kamp te geven; wij klauterden koppig voort. Toen wij ten slotte, totaal uitgeput, den top bereikten, was er van het gedroomde schitterende uitzicht ook geen sprake en de ecnige merkwaardigheid welke we daar aantroffen was een kolossale merksteen van de triangulatie, die grootendeels met mos overgroeid was. en die onzen mr. de troostrijke opmerking ontlokte: dat de kerels, die dit brok steen naar boven hadden moeten sjouwen, toch nog meer hadden moeten zwoegen dan wij. en mijn dertiende jaar heel wat geleerd, genoeg om voort te bouwen, als ik had gewild. Maar ik wilde niet. Want Hebreeuwsch heette Losjoun Hakoudesj" 1), het vormde n complex met de zeshondcrden-dertien ge- en verboden, het lag in n sfeer, het cene was van het andere niet te onderscheiden. En toen ik dus genoeg had van het eene, moest ik van het andere ook niets meer hebben. Velen is het zoo gegaan: in de jaren der rijpere jeugd hebben ze, door anderen wind in andere richting gedreven, niet onderscheidend het heele complex verworpen, verfoeid. Sommigen hun bijbel met hun kerk?, anderen hun Hebreeuwsch met hun spijswetten. En toch hebben kerk en bijbel, hebben spijswetten en Hebreeuwsch al heel weinig met elkaar te maken. Maar tegen dat men dit gaat inzien is liet dan gemeenlijk alweer te laat. Weinig herinner ik mij nu dus meer, enkel vage frag menten uit vertalingen van Tora en gebeden. Maar sof" is scuf" en beduidt oorspronkelijk eenvoudig einde", en kreeg later, buiten Joodsche kringen, al die bijsmaken van janboel" en onvoldoende prestatie" en hopclooze toestand". En gijn.. . Ik zie nu ineens mezelf terug, vertalend, onder het strenge oog van mijn vader, moeizaam, woord voor woord: Gijn", genade; wegéseth, en gunst.... Gijn wegéseth. Genade en gunst. |a, gijn" beduidt oorspronkelijk: genade, en gijn" is nu geworden: humor. \Vat een evolutie, welk een verwording.... Maar neen! Want ineens ontdek ik verband tusschen de oorspronkelijke en de lang/.ameriiand-ontstane beteekenis van het woord gun". Wat een aardige, wat een leerzame kleine ontdekking. Denk eens aan. lezer. Gijn beduidt oorspronkelijk: Genade, lui Gijn" is nu geworden: Humor. Dus: Humm is Genade. Wie Humor heeft, die heeft de Genade. Nu had ik, alvorens dit te schrijven, mijn vriend X. IJ. Z. even een briefje kunnen sturen. Hij ging nl. meer dan een vol jaar op een Joodsch Seminarium, zijn vrienden vieren hem als kenner des Jodendoms. In elk geval viert hij zichzelf als zoodanig. Hij had mij kunnen inlichten. Misschien beteekent gijn" ook nog iets anders. Misschien hebben we hier een geval van parasiteerende synoniemen". Dat mag hij mij dan nu achteraf vertellen, als hij er zin in heeft. Voor het oogenblik wil ik even de (of het?) naagas" 2) van mijn combinatietje hebben. Gijn is genade , gijn is humor , humor is ge nade. De goddelijke Genade ! En wie geen humor heeft, die is dan ook van-god-verlaten. Juist! Daar '/.it hem de kneep met die schrijfster diévulkanen de les leest. Men toetert niet tegen den Kloet als men een greintje humor in zich heeft. We hoeven er niet langer over te praten, heel dat opgeschroefd gedaas is dood-simpel: vangodverlaten ongijn 1) Heilige taai. 2) Plezier. BATENBURG 6 FOLMER (G. W. FOLMER) DEN HAAG, HUYGENSPARK 22 BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS MET SAFE-INRICHTING VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE INTERNATIONALE TRANSPORTEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl