Historisch Archief 1877-1940
N<h 2560
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
UIT DE NATUUR:
(Foto voor ,,De levende natuur1 door J. Vijverberg)
OEVERLOOPERTJE
DOOR DR. JAC. P. THIJSSE
'VT U houdt de nachtegaal al op met zingen.
Spo?*->' radisch hooren wij "hem hier en daar nog, mis
schien zelfs tot in de tweede week van Juli, maar
dat is dan toch nooit meer dan een enkefe van zijn
strofen en niet een kwartier, een half uur, uren lang
onvermoeid en onafgebroken de aaneenschakeling
van zijn zoo talrijke verschillende motieven. Neen,
wij kunnen gerust zeggen, de nachtegaal heeft af
gedaan, zijn zomer is voorbij. Hij scharrelt niet zijn
jongen nog wat rond in het struikgewas, knorrend
als er gevaar dreigt en over een paar weken zijn we
hem al haast weer vergeten. Met andere soorten gaat
het evenzoo, langzamerhand komt de zomerstilte.
Maar we zouden ons vergissen, indien we meenden
dat het vogelleven nu minder tierig zou zijn. Integen
deel; al de jonge vogels komen op de vlakte en de
ouden, vrij van broeden en verzorgen, verlustigen
zich in ongebondenheid. In de dreven en langs de
boschranden is nu veel meer te zien dan in Mei, het
strand, het duin, de oevers van de groote rivieren, de
heipiassen, alles wordt veel levendiger en die leven
digheid neemt toe, totdat zij eindelijk stijgt tot de
grootsche bewegingen van den herfsttrek. Deze heeft
zijn hoogtepunt in October, maar begint bij ons eigen
lijk reeds een paar weken vóór den langsten dag.
Spreeuwentroepen slieren al door het duin in het
begin van Juni en al heel spoedig worden ze gevolgd
door benden van kieviten en kort daarop word je op
sommige hellingen verrast door plotseling opvliegen
van nu eens een gezelschap boompiepertjes, dan een
mengseltje van tapuit, kwikstaart, graspieper, kneu
of de jonge fitisjes en vliegenvangerties die in den
zomer wel onafscheidelijk lijken. Langs de
Zuiderzeedijken, in het bijzonder in den Amsterdamschen
hoek, verzamelen zich d'e jonge steltloopers, tureluurs,
grutto's, kemphaantjes,pleviertjes.Ze trippelen over de
steenglooiingen, waden langs de slibbige oevers van de
buitenlanden.Als de eene plek is afgezocht dan trekken
ze naar een andere, meest tegen den avond in groote
vluchten, allerlei soorten te zamen, maar in troepen
gescheiden. i
Zoo tegen Juli dan komen in die troepen ook vrien
den uit den vreemde, hetzij voorbarige broedsels uit
Denemarken, Scandinavië, het Oostzeegebied, hetzij
noordelijke broeders, die niet gebroed hebben, boe
melaars van de Waddenzee. Dat zijn dan dikwijls rosse
grutto's en regenwulpen, maar ook vertoonen zich
dan verschillende slanke strandvogeltjes omtrent de
grootte van een tureluur, wit niet donker of lichter
grijs en zonder rood aan pootjes of snavel. Moeilijk
te onderscheiden goedje, maar wie eens een paar
zomerweken doorbrengt op Texel, Vlieland,
Terschelling, Ameland of Schiermonnikoog weet al
gauw mee te praten van witgatje, groenpootruiter
en oeverlooper.
Deze oeverlooper is in de vlucht gemakkelijk te
herkennen aan de mooie witte strepen over de uitge
spreide vleugels en aan zijn donkeren rug, donker tot
aan den staart toe. Het witgatje vertoont een
spierwitten rug als hij schreeuwend opvliegt uit een slootkant.
Wie eenmaal op oeverloopertjes leert letten, ziet
ze weldra overal, vooral in Juli en Augustus. Het
oeverloopertje behoorde tot de eerste vogels, die
zich verleden jaar vertoonden aan den pas gegraven
vijver van den planten- en vogeltuin. Wellicht was
het vogeltje aangelokt door den vlakken, kalen
zandigen oever, want daar houdt hij van. Op Texel
zie je hem ook minstens even dikwijls binnendijks als
buitendijks, vooral langs de breede bermslooten van
de polderdijken. Die hebben vaak zandige oevers en
daar trippelen dan de oeverloopertjes rond, soms
rennend achter insecten of strandspringertjes aan,
soms rondstappend met kluchtig bewegen van hun
achterlijf en staart. Ze herinneren in hun bewegen dan
werkelijk zeer sterk aan kwikstaartjes, alleen is hun
staart veel te kort. En andermaal vliegen ze over het
water her en der op de manier van zwaluwen en laten
daarbij even druk als de huiszwaluwtjes hun helderen
en vriendelijken lokroep weerklinken. In den broed
tijd herinneren ze aan de leeuwerik, want dan vliegen
ze ook zingend hoog de lucht in, om al zingend neer
te dalen, langzaam en druk kleppend met naar om
laag gerichte wiekjes.
Dat krijgen we hier in ons land niet zoo heel dikwijls
te zien, want ze broeden bij ons maar zelden. Met
zekerheid weten wij het maar van n keer, dat was
in de buurt van Nijmegen in de slijkerige, zandige,
uiterwaarden langs de Waal. De oevers van onze
groote rivieren zijn ware schatkamers van
natuurschoon en dat concentreert zich het meest indedoode
armen (hanken, Lamme Ysels, Oude Rijnen en hoe
ze meer heeten) op de kribben en op en om de zand
en slibbanken. Die zand- en grintbankcn zijn de
woonplaatsen van twee prachtige steltloopertjes:
de kleine plevier en de oeverlooper. De eerste is op
menige plaats langs de Waal broedend gevonden, de
tweede zou bij nader onderzoek nog wel meer blijken
voor te komen dan wij thans weten. Thans keiinen
wij alleen de broedplaats bij Nijmegen, maar er bestaat
gegrond vermoeden dat er ook oeverloopertjes
broeden aan de Brabantsche vennen, met name aan
de zoogenaamde witte vennen,waar de blauweLobelia's
bloeien en de geheimzinnige biesvaren zich diep onder
water verschuilt. Het zou mij in het geheel niet
verwonderen, wanneer binnenkort nog de een of
andere gelukkige onderzoeker ons kwam vertellen
dat hij oeverloopers met hun aardige bruin niet
zwarte donsjongen gezien heeft aan de Huisvennen.
Daar verwacht ik ze eigenlijk het eerst.
Ons oeverloopertje broedt door heel het Noordelijk
gebied van de oude wereld, van Portugal om Scan
dinaviëheen tot heel in Japan, en in het najaar ver
spreiden ze zich over het heele Oostelijke halfrond
tot in Kaapland en in Tasmanie toe. Ze tellen dus mee
onder de allergeweldigste reizigers, gelijken van den
kanoetstrandlooper en meerderen van zwaluwen en
ooievaars. Ik hoop dat ge dezen bekooriijken gewelde
naar weldra moogt ontmoeten.
TOEGEPASTE KUNST
DOOR JAN D. VOSKUIL
Kunsthandel En Vogiie" te
Aniftcrttain'.
De kunsthandel En Yiiguc" in de F. C.
Hooftstraat te Amsterdam stelt thans een groot aantal
maskers en gebruiksvoorwerpen ten toon van den
bekenden sierkunstenaar en beeldhouwer Chris
Autcrberg. Al stemmen de namen van kunsthandel en
kunstenaar slecht overeen, (waarom nu geen
Hollandscheu naam gekozen !) het werk komt in de/e een
voudige doch met smaak ingerichte omgeving goed
tot zijn recht, hoewel er in verhouding tot de omgeving
wel wat veel is neergezet. In zijn siermaskers gcef
Agierberg meestal niet bepaalde personen, maar
zielstoestanden of begrippen weer; als zoodanig
kunnen we den lichtgroen met zilveren Droom"
beschouwen, evenals De Vreugde", een goud masker
met zwarte lijncnjversierd, ,,De Spot", in bruinachtige
tint gehouden, de forsch gemodelleerde Wetenschap"
en ,,de Lach", een grappig, klein masker in bonte
kleuren. Toch komt het mij voor dat Agtcrberg
zich zoo nu en dan moet hoeden voor een te veel
op effect berekende oppervlakkige expressie, waardoor
de innnerlijke beteekenis wel eens wat te veel op den
achtergrond raakt. Zoo lijkt mij ,,de Dood" een te
gemakkelijk verkregen nabootsing van het gewone
doodshoofd, waaraan de diepere ontroering ontbreekt.
Van zijn maskers voor het destijds opgevoerde spel
Nataraja, die men pas goed beoordeelen kan, wanneer
men ze op het tooneel gezien heeft, noem ik nog:
,,De reine Vrouw", geheel in zilver gehouden, ,,De
mechanische mensen", bijzonder expressief, van dof
zilver en uit groote vormen samengesteld, een
groenachtig masker met horens, De Vlam", welke een
heftige uitdrukking bezitten den zonderlingen
Januskop, die den droeven en den blijden dood in" beeld
brengt. Van zijn gebruiksvoorwerpen trof mij vooral
een flink gevormde tinnen vaas met een
vischmotief versierd. Verder verdienen vermelding eenige
borden en een pul van tin, enkele gegoten klokken,
een zwierig figuurtje in brons, getiteld Danspose",
een groot aantal gedreven sieraden met edclsteenen
bezet, een tinnen blad, en het mooie roodachtige
leerwerk, waarop pittige versieringen zijn aange
bracht. In heel /ijn arbeid toont A«terbt>r« zich een
vlot werker en deze eigenschap komt zijn gebruiks
voorwerpen gewoonlijk ten goede, maar zijn beeld
houwwerk en maskers geven wellicht daardoor soms
te veel den buitenkant der dingen weer en in de kunst
gaat het toch ten slotte om het gedaante geven' aan
,,de ziel" der ideeën.
EEN BRABANTSCH WIT VEN
(Toto J. Sfrijhox)