Historisch Archief 1877-1940
- O P E^ N
Alei teekeniiigen voor de
viroene
l
l1'
BIJ een lustrum-spel behoort een geleerde in
leiding en dies gaan de gedachten terug tot de
dagen toen Aristoteles door Athene's straten wan
delde en zich afvroeg aan welke eisenen de criticus
heeft te voldoen en, al peinzende, kwam hij tot de
slotsom dat de criticus moet zijn de ideale
toes*chouwer.Zoo'h ideale toeschouwer was ik Dinsdag
avond aan de Vossegatsche Dijk. Zoowel lichame
lijk, zedelijk als geestelijk bevond ik mij in idealen
toestand. Ik zat op de zachtste plank der tribune,
met naast mij den hoofdredacteur der
Jutphaasche Courant", die mij een bewogen verhaal deed
over de marktnoteering der vaarsen, en aan den
anderen kant was ik geflankeerd door den redac
teur der Achttienhovensche Omroeper", die mij,
in afwachting van Ichnaton, zijn avonturen
vertïlde als gevierd Nutslezer. Zedelijk bevond ik mij
Wjl, tengevolge van den aanblik die de Utrechtsche
jofferen boden, lieve verschijningen, zoowel in haar
moderne kleedij als in haar Egyptische vermom
ming en geestelijk welbehagen was in mij, want
van al de duizenden, die daar bladstil zaten te wach
ten, was ik de eenige die niets afwist van Ichnaton
en vaag vermoedde dat het een niéuw soort
Kukirol, een krachtmiddel of onfeilbare slaappoeders
waren.
Doch stil!
De pauze, waarmede de studenten elke voorstel
ling beginnen, is ten einde en hoog tegen de diep
blauwe lucht, die om den strakken paleis-tempel
van Ichnaton een sfeer van macht en geheimzinnig
heid toovert, verschijnen boven op de tinnen twee
menschenfiguren en vreemd en ver vult den hemel
zich met den roep: Aton ! Aton !"
De commandant van de lichtbatterij der genie
commandeert: 12 !" en een paarse sluier van licht
spreidt zich uit over de treden, die naar den tempel
leiden. Van allézijden naderen de geloovigen. Het
ritueel van den Aton-dienst is in vollen gang en
telkens herken in de worstelende figuren discipelen
van den Al-regisseur van Dalsum, zie ik de ge
baren waarmede hij zijn wanhoop uitschrijt, de
kronkelende lichamen die hij tien-, twintigvoudig
ons voortoovert in zijn heftigste gemoedsuitingen.
De priesters en het volk vullen de vlakte, dalen af
langs de trappen, die hoog van het palais naar het
heiige voeren en tegen de machtige muren
groepeeren zij zich als wonderlijke nachtvogels, want
ondanks de aankondiging: Aton ! Aton !" blijft
het gehsimzinnig donker.
Er is beroering onder het volk. De naakte armen,
onwaarschijnlijk lang in het paarse licht, zwaaien
ten hemel en luid wordt er geweeklaagd. Ichnaton,
de Heilige, verwaarloost hun belangen ten bate
van Aton, die evenals Ichnaton nog altijd op zich
laat wachten. Heftiger worden de beschuldigingen
tegen den Pharao, doch niet heftiger worden de be
wegingen van het volk, dat zich rhytmisch en net
jes opstelt in schilderachtige groepen.
Bazuindragers maken zich los uit de menigte en heffen de
Thebaansche trompetten ten hemel, doch de
muziek blijft liefelijk en geen bazuingeschal weer
klinkt als eindelijk de. paleisdeuren zich openen,
zoodat de bazuindragers eenigszins doen denken
aan tuinlieden die uit een hoogopgeheven gieter
drinken.
Ichnaton verschijnt.
Een lange, smalle figuur. Niet de figuur van den
. man, krachtig in zijn bergen-verzettend geloof,
doch veeleer de stille vrome, zijn dagen en nachten
doorbrengend in gebed en vastend. Er is in al zijn
gebaren een deemoedige eenvoud en men vraagt
zich af hoe deze kwijnende man ooit in staat is
geweest zijn Aton-dienst te stichten.
De kleuren wisselen aanhoudend doch nog altijd
kan de zon de nevelen van den nacht niet verjagen.
Ichnaton blijft doof voor de vurige wenschen van
zijn volk en ziet zoo sterk is de invloed van zijn
zwakke figuur op een iegelijk om hem heen, dat op
zijn woord allen zich van hem afkeeren en, ter
aarde gebogen, het gelaat verbergen voor Aton, die
als elke verstandige godheid zich niet laat zien
doch slechts zijn aanwezigheid toont door de
gehïimzinnigheid die over de stille menigte
nederdaalt.
Ichnaton trekt zich terug in zijn paleis en thans
komt er meer beweging onder het volk.
Strijdwagens rennen heen en weer en steeds nieuwe
massa's trekken naar binnen. Het is Horemheb,
de veldheer, die het wachten op daden van Ichn
aton moede, hem ter verantwoording zal roepen.
Horemheb's figuur verdrinkt in het treffende
kleurenspel, doch als hij eindelijk ten voete uit tegen
de trappen van den tempel oprijst, zien wij een
krijgshaftig veldheer, die met krachtig geluid zich
aanvankelijk verzet tegen den drang van het volk,
Ichnaton te bewegen zich als vorst te doen gelden.
Lang is zijn strijd doch eindelijk zwicht hij en
dringt door tot de vertrekken van den Pharao.
Wat zich daar afspeelt wij vermoeden het,
daar er ons niets van blijkt, zoodat het eigenlijke
conflict tusschen de twee hoofdpersonen aan ons
voorbijgaat.
De Ammon-priesters zien intusschen de gelegen
heid schoon, reeds voor dat de beslissing gevallen
is, den Aton-dienst door den hunne te vervangen
en in een ietwat komisch ritueel met veel
fakkelgezwaai in duistren nacht is Ammon niet de
zegebrengende zon en waarom dan altijd weer elk
ontbreken van ook maar het liefelijkste zonne
straaltje? overwinnen zij blijkbaar de laatste
bezwaren van Horemheb, die, na zijn bezoek aan
Ichnaton, als wezenloos tegen de trappen van het
paleis gebogen ligt.
Weer openen zich de deuren van het paleis en ten
tweeden male verschijnt de vorst. Het beslissende
oogenblik nadert. Hij verbreekt de banden met zijn
volk, weigert Aton 01
eenmaal vol eerbied c
lag, keert hem den rui
priesters, dan het volk
omringen, sluipen, de
nij een melaatsche w
meer om hem heen is
vinnen, die hem als-i
waakten, O, wat ha(
twee, de laatste die fc
blijken van hun zielest
van den man dien zij
hebben liefgehad en
lègenheid gehad hebt
sterk hij bij al zijn z\
Nu schoof alles en
vleermuizen die den (
vorst bleef zielig ach
tegen de muren van z
nis ook hem verzwelg
gaat
Hier ware een glorie
zijn plaats geweest me
en de zegevierende AJ
van het paleis Aton
sterke, met klaroenges<
Dalsum een der vele Y~
tal van andere op talen
te hebben. Doch nu ik i
wer ben en weet wie
nog n opmerking, die
wel deze, dat over den
in al haar zwakte en d
lag van gemoedelijkhe
men wel eens aantref!
waar familie en vriend
opvoeren. En dit is mi
schap van dit open lucl
niet een onderdeel va
ieder der deelnemers i
met zijn volle opgewek