De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 3 juli pagina 2

3 juli 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2561 t't te JEUGD G-E-VAN G E N I S DOOR MR. N. MULLER ONS strafstelsel heeft geen stelsel. Dat is een radi cale fout. Wij laten op het oogenblik in het mid den, of een oud stelsel of een nieuw of een hyper modern stelsel het beste zou zijn. Maar een stelsel, een doorgedacht en in groote lijn en in bijzonderheden konsekwent uitgevoerd geheel van maatregelen dat moeten wij nebben en dat missen wij. Wij zijn trotsch pp ons Kinderstrafrecht en wij her dachten onlangs het vijf-en-twintig-jarig leven daar van. Dat Kinderstrafrecht gaat uit van dégedachten: straf en opvoeding zijn noooig om de jongens en meis jes, die hun achttiende jaar nog niet bereikt hebben en die misdrijven begaan, van dien verkeerden weg terug te brengen. De nadruk wordt daarbij gelegd op de opvoeding, maar straf (Tuchtschool, boete, beris ping, voor de 16- tot 18-jarigen ook gevangenisstraf) Wordt mede noodig geacht. Wie 18 jaar of ouder is en een misdrijf begaat, wordt gestraft als een volwas sene en voor hem staat alleen de gevangenis, de cel, open. De theorie is blijkbaar: tot ongeveer het 18e jaar is opvoeding moge l ij k.e n daarna is men volwas sen, zoodat er aan de opvoeding niets meer gedaan kan worden. Het is nu de vraag, of dat inderdaad een stelling is, die houdbaar is. elooven wij werkelijk dat boven ?het 'achttiende jaar geen opvoeding mogelijk is? Als wij maar een enkelen blik slaan buiten den strafrechtelijken horizont, dan zien wij onmiddellijk dat die theorie van de onopvoedbaarheid van de boven de achttienjarigen eenvoudig buiten hét strafrecht niet bestaat. Welke vader zou erover denken van zijn zoon, die eerste-jaarsstudént wordt, te zeggen dat die nu een man is, zoodat hij in het vervolg geenerlei leiding meer behoort te hebben? En bekijnen wij nu ook eens wat er gebeurt als die jonge student door zijn onbezonnenheden, soms door zijn uitspattingen en soms door een verslapping, waaraan hij zich niet heeft weten te ontworstelen, dreigt te mislukken. Geeft dan de vader leiding op alle mogelijke manieren, zacht -en krachtig, of laat hij dien zoon in zijn ge vaarlijke en moeilijke overgangsjaren aan zijn lot over met het gemakkelijke stopwoord dat die jongen vol wassen is en dus voor alle opvoeding onvatbaar? Wij weten wel het tegendeel. En gelukkig! Want wij weten ook, dat er juist in die overgangsjaren zooveel gevaar bestaat voor maatschappelijke mislukking en, zooveel gelegenheid voor herstel door leiding. Wij -weten toch ook, dat er een groet percentage van die studenten, die een tijdlang met mislukking werden bedreigd, later uit stekend zijn terecht gekomen, nadat er een hand is geweest, die heeft ingegrepen en die hen voor verder afzakken heeft behoed. Het zou buitengewoon verkeerd zijn een andere theorie te hebben over opvoeding, wanneer het aankomende jonge studenten betreft, dan wanneer liet gaat om de jongemannen tot b.v. 23 jaar die zich aan strafbare feiten schuldig maken. Men versta mij Wel: ik zeg allerminst, dat de leiten, soms misdrijven van beteekenis, die door aanko mende misdadigers worden gepleegd, niet verwer pelijker zijn dan de meestal niet al te schadelijke daden die door jonge studenten van dienzelfden leeftijd plegen te worden uitgehaald. Ik zou echter wel willen zeggen, dat de gronden waaruit die ver schillende feiten ontstaan, bij de eene en bij de andere soort van jongelieden over het algemeen dezelfde zijn: het zijn de moeilijkheden van de overgangsjaren, werkend,op jongemannen die in verschillende om standigheden verkeeren. Die moeilijkheden van de overgangsjaren zijn het, die in belde gevallen leiding noodig maken en die in beide gevallen dikwijls kans op goeden uitslag van een opvoedende leiding geven. En daarentegen: lukt het niet die afzakkende jonge mannen tijdig te grijpen, dan worden zij dikwijls tot maatschappelijke wrakken: tot de totaal gedeclasseerden die wij soms in de asyls voor dakloozen aantreffen en die alleen nog een zwak vernisje van uiterlijke ver zorgdheid hebben, dat herinnert aan hun studenten tijd of zij groeien uit tot de beroepsdieven, die hun levenlang doorbrengen in de gevangenis en in de buurt ivan andermans brandkast of rijwiel. Het lijkt wel duidelijk, dat ieder er belang bij heeft te zorgen dat een aankomend dief je zich niet tot levens lang beroepsdief ontwikkelt: zoowel uit egoïstische overwegingen als uit altruïstische. Niemand héft nog bedacht dat de gewone gevangenis een goed middel -zou zijn om den afzakkenden student tot energie en zelf beheersching terug te brengen. Wel moet hij dikwijls met vaderlijke kracht worden weggenomen uit het milieu dat voor hem verderfelijk is gebleken. Pre cies datzelfde wil de jeugdgevangenis: de mogelijk heid van gestichtsopvoeding ook voor jongelieden", van Met 18e tot het 23ste jaar, voortzetting van het strafttchtelijk stelsel dat, zooals wij dat in het kinderstrafijscht zagen, in een combinatie van straf en op voeding heil zoekt. Al zullen in die combinatie, wan neer zij wordt toegepast op jongelieden", de beide bestanddeelen van straf en opvoeding misschien wat anders gemengd zijn dan voor de kinderen". Er is nog een tweede reden waarom het reeds om der wille van de zuiverheid van het stelsel noodzakelijk jg dat wif een MMiedPevanffenis knieën waarin aan de opvoeding van de jeugdige gevangenen een belang rijke plaats gegeven wordt. Ons strafrecht gaat immers, als Wij het wat nader bekijken, ook voor de ouder dan achttienjarigen uit van de mogelijkheid van opvoe ding. De voorwaardelijke véroordeeling immers be staat zoowel voor volwassenen als voor kinderen. En de voorwaardelijke veroordeeling berust op den grond slag van de opvoedbaarheid: ons strafrecht meent dus, dat door het geven van leiding, onder strafbe dreiging, velen van herhaling van misdrijf kunnen worden teruggehouden. En ieder, die maar iets van de practijk kent, weet dat er op het oogenblik een heel leger van voorwaardelijk veroordeelden onder toezicht van reclasseerings-instelli/igen staan en dat zij zich onder de hun gegeven leiding over het alge meen goed houden en niet tot nieuw misdrijf overgaan. Het laatste jaarverslag van het Genootschap t. Z. V. d. gevangenen b.v. vermeldt dat alleen het Genoot schap op l Januari 1926 niet minder dan 847 voor waardelijk veroordeelden onder leiding had. En een partieel statistiekje van het Genootschap wijst slechts 12,2 % mislukkingen bij voorwaardelijk veroordeel den aan. Maar nu mogen wij toch met alle kracht vragen: als dus leiding zonder voorafgaande opname in een gesticht zooveel resultaat kan opleveren, is het dan houdbaa^te beweren, dat er niet nog bovendien een aantal jeugdige wetsovertreders zouden zijn, door voorwaardelijke véroordeeling allén niet te redden, omdat zij reeds te ver heen zijn, maar die toch wei zouden kunnen behouden worden als zij tevoren in een opvoeding-gevende jeugdgevangenis tot rust en tot rede konden worden gebracht? Geeft de op voedende voorwaardelijke veroordeeling succes en dat doet zij dan voegt de opvoedende jeugd gevangenis daar nog een hoeveelheid succes aan toe, dat is zeker. Ook hier zien wij dus weer: doorvoering, doordenken van het stelsel dwingt tot invoering van de Jeugdgevangenis. Ook degenen die aan straf veel hechten behoeven niet bang te zijn, want de Jeugd gevangenis staat op de beide peilers: straf en op voeding. En laten wij ten slotte de redeneering een oogenblik varen en vragen wij ons af: is het eigenlijk niet af schuwelijk, dat er voor jongens en meisjes van 18 tot 23 jaar, die een misdrijf plegen en die voor boete of voorwaardelijke veroordeeling niet in de termen vallen, geen andere mogelijkheid is dan het verblijf in de neerdrukkende cel; dat er aan die jonge menschen geen andere kans en geen andere hoop gegeven wordt dan de hopeloosheid van de eenzaamheid en van (zoo als een hunner het tegen mij uitdrukte) van het mekanieke leven" in de gevangenis? Het wonderlijkste van alles is nu echter, dat het schrijven van artikelen over dit onderwerp eigenlijk geheel overbodig is. Want het staat vast, dat er vrijwel niemand meer principieel tegen de Jeugdgevangenis gekant is. Op een openbare vergadering, die onlangs door het Genootschap t. Z. V. d. Gevangenen te Amsterdam werd belegd, heeft, bij de bespreking van prae-adviezen 1) over dit onderwerp, niemand zijn stem tegen de Jeugdgevangenis verheven en de dis cussies liepen uitsluitend over de vraag hoe". Men schijnt het dus in ons land over het principe eens te zijn. En wat meer zegt: er loopen geruchten dat er reeds vele jaren geleden een wetsontwerp aan ons Departement van Justitie is gereed gemaakt ter in voering van de Jeugdgevangenis in ons strafstelsel. Als wij ons afvragen waarom dat wetsontwerp dan nog geen wet zou zijn, dan zouden Wij alleen eraan willen herinneren dat het ontwerp schijnt te stammen uit den tijd vóórdat de oorlog ook onze finantiën minder gunstig maakte. Wij wijzen hierop met eenige aarzeling, want het is aan den anderen kant toch bijna ondenkbaar, dat alleen om een niet groote uitgave dit groote belang zou worden verwaarloosd. Men is het er vrijwel over eens, dat een Jeugdgevangenis zou moeten worden ondergebracht in een van de bestaande strafrechtelijke gestichten, zoouar. er van den bouw van een kostbaar nieuw gesticht geen sprake zou zijn; alleen verbouwingskosten zouden moeten gemaakt worden. En wij mogen ons ten slotte duidelijk maken, dat het niet iets bijzonders of excentrieks is, wat door het Genootschap t. Z. V. d. Gevangenen in haar aetie voor de Jeugdgevangenis gevraagd wordt. Eigenlijk in zoowat alle beschaafde landen van West-Europa heeft men de Jeugdgevangenis. Wij noemen Dene marken, Engeland, België, Duitschland. Nederland niet, hoewel het niet in den oorlog geweest is en hoewel het overtuigd is van de noodzakelijkheid van de in voering van dit nieuwe instituut in ons strafstelsel. Dit nieuwe instituut, in omvang niet groot, (men rekent op een Jeugdgevangenis voor 100 jongelie den"), maar zeer groot in beteekenis: zoowel vóór de meer systematische ontwikkeling van ons strafstelsel als vooral uit overwegingen van doeltreffende bestrijding van misdadigheid en van menschelijkheid. Gelukkig dat er vele teekenen zijn, dat de publieke opinie in beweging komt en dat er reeds meerdere leden van onze volksvertegenwoordiging zijn, die levendig belang stellen in de zaak der Jeugdgevangenis. 1) De praeadviezen en een nummer van het Maand blad voor Berechting en Reclasseering, dat speciaal aan de Jeugdgevangenis gewijd is, zijn verkrijgbaar na inzending van resp. 70 en 50 c. aan Mr. N. Muller, Kennemerpark 29 Alkmaar, Postgiro 14236. QOEDKOOPE MEUBELS MOETEN JUIST SOU DE ZIJN. WIJ MAKEN NU O.M. EEN HUISKAMER BESTAANDE UIT TAFEL, 4 STOELEN, 2 ARM- f OIO STOELEN EN BUFFET . . . . ? £l ZITKAMER BEST. UIT TAFELTJE, 3 ARMSTOELEN, 2 STOELEN, f 1QO THEEKAST EN BOEKENKASTJE ' 'OO SLAAPKAMERaEST.uiTSPiEQEL. KAST,LITS-JUMEAUX,2NACHT. f OOI KASTJES, 2 STOELEN EN TAFEL * vOI TOILETTAFEL. ....... f 67 ALLES OEMAAKTVAN MOOI EIKENHOUT EN ONTWORPEN DOOR CORN. o^SLUYS DEN HAAG ? NOORDEINDE 162A EEN PLATENATLAS VAN VOLKSLECTUUR DOOR J. G. SINIA IN de laatste jaren is er een duidelijk merkbaar streven om Indiënader tot ons volk te bren gen, dan tot nu toe het geval was geweest. Dat dit hoog noodig was zal wel niemand ontkennen, want de kennis, die het meerendeel van ons volk van die verre gewesten had, welke toch werkelijk in geen geringe mate tot onze grootheid hebben bijgedragen, was vrij zullen dit tot onze schande moeten erkennen nagenoeg gelijk nul te stellen. Voor een deel is dit natuurlijk te schuiven op rekening van de gewone onverschilligheid ten opzichte van alles wat niet in onmiddellijk verband staat met het eigen leven, maar roor een nog grooter deel wellicht aan ons onderwijs, dat niet genoeg tijd wijdt aan land en volk van onze Oost. Misschien ook al weer, omdat de onderwijzende krachten zelf niet al te veel van Indiëafweten of, laat ons liever zeggen afwisten, want, gelukkig, er is verbetering. Aan deze ver betering hebben niet weinig medegewerkt de tallooze boekwerken, tijdschriften en dagbradartikelen, welke ons de laatste jaren veel schoons en merkwaardigs van Indiëbrachten. Het was alleen jammer, dat deze vaak voor de massa te hoog gingen, «f om redenen van financieelen aard daar niet konden binnendringen. Aan deze twee laatste bezwaren tracht nu het instituut voor Volkslectuur te Welte vreden te gemoet te komen en ons inziens op zeer verdienstelijke wijze. De platenatlas, welke in overleg mtt Dr. C. P. Gunning, Rector van het ?Amsterdamsen Lyceum, tot stand kwam en door de firma O. Katff en Co. te Wéltevreden onberispelijk verzorgd werd, heeft de bedoeling het groote Nederlahdsche publiek een blik te doen slaan in het Indische leven. Achtereeivolgens wordt er, na een korte historische beschouwing, in behandeld: Land en volk, gezag voering, jodsdienst, onderwijs, opvoeding enz., kunst en wetenschap, Inlandsche landbouw enz., Europeescne cultures, handel en industrie en ten slotte verteer. Alles zeer beknopt en toegelicht met tal van kturig uitgevoerde platen, welke het tot een genot maken dit werk te doorbladeren. Laat ons hopen, dat het niet bij deze eerste proef blijft, dat dit boek zoo inslaat en zooveel belangstelling opwekt, dat weldra tot een vervolg kan worden overgegaan, hetwelk dan voornamelijk aan land en volk, aan zijn eigenaardige gebruiken en niet in het minst aan zijn kunst gewijd zou kunnen worden. Kon. Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Go. BSO «sa e^ DEN HAAG <** vfl ^ AMSTERDAM - ARNHEM Bewaarplaatsen voor Inboedels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl