De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 3 juli pagina 22

3 juli 1926 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

;*£? v* fï' h' a v f V OM EST I. IK WORD MILLIONNAIR Er zijn oogenblikken in ons leven, zoo schimachtig en onwezenlijk, dat wij gaan twijfelen aan alles, ons eigen bestaan incluis; oogenblikken, waarin de gezamenlijke voorstellingsinhoud van ons zieleleven teruggeschoven lijkt naar een denkbeeldigen horizon, terwijl alleen dat ne, plotselinge, vlakbij is; oogen blikken waarin men zich in den arm zou willen knijpen, om te onderzoeken 'of men waakt of droomt; en als men dat gedaan heeft, voor alle zekerheid nog veronderstelt, dat de pijn van den kneep wel droom zal zijn; oogenblikken waarin men onwillekeurig wat sceptisch gestemd is omtrent de feillooze werking van het menschelijk hersen-apparaat* Zoo'n oogenblik beleefde ik op den gedenkwaardiger! najaarsmorgen, die den inzet vormde van een reeks avonturen, zoo zonderling, dat ik aan de werkelijk heid er van nooit zou hebben geloofd, en ik geloof in 't algemeen gauw iets als ik niet zelf de, nu eens tragische, dan eens komische, held van die weder waardigheden was geweest. De inzet was, voor mij-zelf althans, merkwaardig genoeg. Ik keek den man aan de overzijde van de met boeken en paperassen be dekte tafel aan, en zei onnoozel: Dat kan niet waar zijn. De oogen van den kleinen joodschen notaris twinkelden jolig achter de goudomrande brilleglazen. Ik geef u toe, dat het bericht wat onwaarschijnlijk klinkt, zei hij, maar de bewijzen liggen voor mij. En wat mij zelf betreft, u zult toch niet willen aan nemen, dat ik mij de een of andere onge paste grap met u veroorloof? Inderdaad dat zou een onmogelijke veronderstelling geweest zijn. Alles op dit privé-kantoor de papieren op de tafel, de boeken in "de kasten aan de wanden, de schaarsche meubelen, het donkerbloemige behangsel alles sprak hier van orde, stiptheid en waar heid, en de man tegenover me, notaris De Haan, die nu achterover leunde in zijn bureaustoel, hij leek de orde, de stiptheid en de waarheidsliefde in per soon. Het door het zijraam binnenspelende zonlicht glansde over zijn kalen schedel en zilverde in de weinige haren aan zijn slapen; hij wreef de witte, verzorgde handen en bleef maar al-door glimlachen, terwijl hij me aankeek. Blijkbaar amuseerde hij zich met mijn verlegenheid. Ik moest het wél gelooven. Een verre bloedverwant van me, een neef van mijn vader, dien ik in geen zestien jaar gezien had, was gestorven. Als jongen had ik hem goed gekend; ik woonde toen op een Qeldersch dorpje en ging veel met hem om. Hij was een zonderling, die voortdurend rondliep met de meest fantastische plannen, zonder er ooit een uit te voeren. Hij was huis- en decoratieschilder, maar in zijn werkplaats was het een ordelooze rommel, waar geen mensch den weg wist, hij-zelf het allerminst. Hij zwierf met zijn grooten, ouden flambard op, rond in de omgeving van het dorp, waar hij vischte en jaagde; als kleine jongen vergezelde ik hem vaak op die- tochten. Ik was bizonder aan hem gehecht, en zonder <lat wij veel spraken, voelde ik, dat die gehechtheid wederkeerig was. Hij deed me soms lange, wonderlijke verhalen, waar ik maar weinig van begreep; toen ik er later over nadacht, werd het me duidelijk, dat hij een menschenhater was, een eenzame, on begrepen man, ongeschikt voor het maatschappelijke verkeer, en zeker on geschikt voor den omgang met de brave, gemoedelijke dorpsmenschen, die hem met den nek aankeken, omdat' hij zijn zaken verwaarloosde, omdat hij Zondags geen Zondagsche kleeren droeg, omdat hij op de zwerf ging als een ander werkte enfin omdat hij anders was dan zij. Toen ik twaalf jaar was, verdween hij plotseling. Niemand wist waar hij naar toe gegaan was, want hij had van niemand afscheid genomen, ook van mij niet. Wel had hij er verscheidene malen op ^'IIIIIIIIIMIIIIItlllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllttll; | O o r spronkelijke Detective-roman do.orf {HERMAN 'MIDDENDORP! | met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door | l Pro/. J. H. Jurres en G. Westermann | KORTE INLEIDING jT\e naam van Henry Cramplon kan aan de mees/e lezers van mijn verhaal nief onbekend zijn. Wie eenigszins op de hoogte is met de geschiedenis van de criminaliteit in de /aa/sfe vijftien a twintig jaar, weet welk een voorname rol Grampfon bij het ontsluieren van een aantel uiterst mysterieuze gevallen heeft gespeeld; hoe zijn naam al enkele jaren voor den oorlog bovenaan stond in de rij der intellectueele virtuozen. en hoe zijn roem sedert nog voort durend is toegenomen. Ik voor mij heb in den arbeid van den, detective in hef algemeen altijd levendig belang gesteld, en ik kende den naam van Henry Crampton lang voor ik hem persoonlijk leerde kennen. Niet alleen uit de dagbladen, die nu uit dezen, dan uit dien hoek van Europa de merkwaardigste voorbeelden van zijn uiterst opmerkelijk talent vermeld den, maar ook uit de aanfeekeningen van zijn vriend en assistent Dr. Eduord van Buuren, die in zekeren zin de biograaf van Crampton genoemd kan worden. Ik heb die mededeelingen van Dr. van Buuren ajtijd met het grootste in teresse gevolgd, en aan hem dank ik hef zeer zeker, dat de beroemde detec tive, toen ik het voorrecht had hem persoon/ijk te leeren kennen, al long geen vreemde meer voor mij was. De omstandigheden, waaronder ik Crampton leerde kennen, waren van gezinspeeld, dat hij weg wou, dat hij, voor hij dood ging, de wereld nog van den anderen kant bekijken wou, maar juist omdat hij die dingen zoo vaak zei, dacht ik, dat er wel nooit iets van ko men zou. Na een poos kreeg ik een kaart van hem uit New-York, later kwamen er nu en dan uit andere steden van Ameri ka. Er stond nooit iets anders op dan zijn naam; geen letter schrift om te melden hoe het hem ging, geen adres. Maar ook de prentbriefkaarten werden gaandeweg zeldzamer. De laatste kreeg ik uit Nulato in Alaska; ik was toen achttien jaar. Toen duurde het tien jaar eer ik weer iets van hem vernam. En nog niet eens rechtstreeks. Ik ontving een brief van notaris de Haan met het verzoek hem te komen opzoeken op zijn kantoor op de Keizersgracht, omdat hij mij een zaak van groot belang had mee te deelen. Ik was in dien tijd acteur aan een klein en lang niet eersterangstooneelgezelschap, en ik moest dien morgen om half twaalf een repetitie bijwonen. Ik ontving den brief van den notaris om half elf, en besloot het resteerende uur te benutten om mijn bezoek af te steken; met een kleinen omweg kon ik mij langs de Keizersgracht naar het repetitielokaal begeven. Ik kon in de verste verte niet vermoeden, wat me zou worden meegedeeld, en was omtrent ,,de zaak van groot belang" sceptisch gestemd. Ik bezat in die dagen weinig idealisme. Mijn allereerste jeugd was voorbij; ik was acht en twintig. Ik had drie ongelukkige liefdes achter den rug, en had het in de maatschappij niet verder weten te brengen dan tot acteur met een maandelijksche gage van honderd vijftig gulden, en het vooruitzicht dat de directie elk oogen blik wegens force majeure verklaren kon, dat het haar onmogelijk was, aan haar contractueele verplichtingen te voldoen. uiterst riunanlisfhen en sensationeelen aard; zóó, dat ik ze ongetwijfeld de moeite waard achtte, ze publiek te maken. Toen ik het besluit hierioe opvatte, deden zich evenwel bezwaren voor. Nief alleen ben ik geen schrijver, maar ook vreesde ik, met mijn verhaal hef terrein te betreden, dat Dr. van Buuren met hef volste recht voor zich a/leen zou mogen opeischen. In hef algemeen is zeker niemand beter dan hij in staat, de avontuurlijke gebeurfenissen uit hef leven van Crampfon, voorzoover de pers dat niet doe f, wereldkundig fe maken. Ik heb mij daarom verplicht gezien, mij, voor ik definitief besloot, mijn avonturen fe boek te stellen, te wenden (of Dr. van Buuren met de vraag of deze er zich mee vereenigen kon, dat ik ditmaal de pen van hem overnam. Daartoe was fe meer aanleiding, omdat Dr. van Buuren zelf aan het onderzoek van dit ,,geval" nief deelgenomen heeft, terwijl ik genoodzaakt was er een voorname rol in fe spelen. Met groofe beminnelijkheid deelde Dr. van Buuren mij mee, dat er zijner zijds nief de minste bezwaren beston den tegen openbaarmaking van mijn aanfeekeningen, en zoo geef ik hier dan het kunstelooze verhaal van een aantal allerzonderlingsle gebeurfenissen, die mij, door fallooze gevaren heen, leidden naar een behouden haven. San Francisco, Maart 1926 WILLEM VAN DER BOOM. En nu, terwijl ik 'n mijn versleten colbertje op het stemmige notaris-kan toor zat, dat verbluffende bericht. Het bericht dat de neef van mijn vader, Hendrik Johannes van der Boom, in San-Francisco gestorven was; dat op zijn last na zijn dood al zijn onroeren de goederen en effecten in contant geld waren omgezet; dat zijn nalatenschap de ronde som bedroeg van zestig millioen gulden; dat hij mij, Willem van der Boom, Amsterdamsch .tooneelspeler met een maandelijksche gage van honderd vijf tig gulden, aangewezen had als univer seel erfgenaam; dat ik mij alleen maar naar de Banque Nationale in Parijs hoefde te bege ven om mijn eigendorrt in ontvangst te nemen. Ik geloofde het. Maar ik begreep er niets van. Als een astronoom je verzekert, dat de een of andere ster zooveel duizend lichtjaren van de aarde verwijderd is, dan geloof je dat ook, maar zonder dat de beteekenis van de duizelingwekkende cijfers tot je doordringt. Ik heb nooit bijzonder aan het bezit van geld gehecht. Ik heb nooit behoefte gehad aan luxe. Ik ben trouwens in elhvoudige, klein-burgerlijke omstan digheden opgegroeid. Ik hechtte in die dagen alleen aan het bezit van geld, voorzoover ik moest leven; mijn honger naar ontwikkeling bevredigde ik in goedkoope leesbibliotheken en kostelooze leeszalen. Daardoor kwam het waarschijnlijk ook, dat ik in die eerste oogenblikken meer stom-verbaasd was dan blij; dat ik, enkele seconden nadat ik de mededeeling had aangehoord, voelde naar mijn horloge, om te zien of ik nog op tijd zou komen voor m'n repetitie. Mijn directeur was niet gemakkelijk en de theater-kas was een altijd gapende, altijd hongerige muil, die de boeten van telaat-komende spelers best gebruiken kon. Ik voelde vergeefs in m'n vestzak: twee dagen te voren had ik mijn hor loge naar deBank van Leening gebracht. Ik houd u toch niet op? zei ik verlegen tot den notaris. Volstrekt niet, antwoordde hij voorkomend, terwijl hij een afwerende beweging maakte. U gaat zeker wel eerstdaags naar Parijs, om uw vermogen in ontvangst te nemen? Ik zal u de noodige papieren meegeven. Ja, dat zal het beste zijn, hernam ik wat aarzelend. Ik wist namelijk vol strekt niet, hoe ik Parijs bereiken zou: mijn heele bezit bedroeg op dat oogen blik geen tien gulden Er heerschte enkele oogenblikken zwijgen tusschen ons. De hand van den kleinen man tegenover mij speelde achteloos met een vouwbeen. Ik geloof natuurlijk alles wat u mij vertelt, zei ik toen geagiteerd, maar u zult het zeker begrijpelijk vinden, dat ik mij niet dadelijk in zoo'n totaal nieuwen toestand verplaatsen kan. U zult er wel aan wennen, zei hij gemoedelijk. Zoo iets went gemakkelijker dan het omgekeerde. Ik kan er niet bij, hernam ik. Die neef van mijn vader was straatarm toen hij indertijd naar Amerika ging, Nu ja er zijn wel meer menschen, die er arm heen gegaan zijn; en een jaar of "wat later rijk waren. Hoewel ik moet toegeven, dat een geval als dit wel heel exceptioneel is. Zestig miflioen in zestien jaar, dat is veel. Maar de bewijzen, die ik heb, zijn in ieder geval onweerlegbaar. U heeft alleen naar Parijs te gaan, om er u van te overtuigen. Ik heb hier nog een bege leidend schrijven van de Bank van' San-Francisco, waarin enkele bijzonder heden worden meegedeeld omtrent de wijze waarop uw familielid dit zelfs voor Amerika heel belangrijke vermogen verkregen heeft. De notaris las mij den brief voor. Hij vermeldde, dat Hendrik van der Boom na allerlei avonturen zijn geluk beproefd had onder de goudzoekers van Alaska, dat hij daar fortuin had gemaakt, en dat hij vervolgens door verschillende ge waagde speculaties multi-millipnnair ge worden was. Een brief voor mij persoon lijk was er niet bij, maar een teederweemoedig herdenken ging door mijn gedachten: ik zag weer mij-zelf als kleine jongen met den eenzamen, zwijgzamen man door de omgeving zwerven van het kleine dorp waar ik was opgegroeid, en meer dan het feit van de heele erfenis, verblijdde mij het weten, dat hij in zijn laatste oogenblik ken aan onze vroegere vriendschap zou hebben gedacht 11 IK WORD EEN ANDER MENSCH. Ik ben dus rijk? zei ik, nog wat weifelend, tot den notaris. Ja zeker, antwoordde deze ernstig. U is een van de rijkste mannen van Nederland. Uw inkomen bedraagt zestig duizend gulden per week. Mijn inkomen? vroeg ik verbaasd. Ja natuurlijk, hernam hij, glim lachend bij het zien van mijn verwon dering. Uw geld brengt toch rente op. De baten van uw vermogen zijn al l September ingegaan. Wij hebben van daag den vijftienden; in dien tijd heeft u ongeveer honderd twintig duizend gulden verdiend. Het was een vermogen op zichzelf. Ik dacht aan mijn horloge, waarvoor de ambtenaar aan de Bank van Leening me twee dagen gelden ?11.50 had toegeschoven, en de humor van dit geval drong plotseling zoo sterk tot me door, dat ik niet kon nalaten, het den notaris te vertellen. De kleine man lachte smakelijk. Dan is u nu in de gelegenheid, uw eigendom terug, te halen, zei hij. U zult zelfs gemakkelijk een horloge kun nen koopen, waarvoor men u bij de Bank van Leening meer dan ?11.50

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl