Historisch Archief 1877-1940
;*£?
v*
fï'
h'
a
v
f
V
OM
EST
I.
IK WORD MILLIONNAIR
Er zijn oogenblikken in ons leven,
zoo schimachtig en onwezenlijk, dat
wij gaan twijfelen aan alles, ons eigen
bestaan incluis; oogenblikken, waarin
de gezamenlijke voorstellingsinhoud van
ons zieleleven teruggeschoven lijkt naar
een denkbeeldigen horizon, terwijl alleen
dat ne, plotselinge, vlakbij is; oogen
blikken waarin men zich in den arm
zou willen knijpen, om te onderzoeken
'of men waakt of droomt; en als men dat
gedaan heeft, voor alle zekerheid nog
veronderstelt, dat de pijn van den
kneep wel droom zal zijn; oogenblikken
waarin men onwillekeurig wat sceptisch
gestemd is omtrent de feillooze werking
van het menschelijk hersen-apparaat*
Zoo'n oogenblik beleefde ik op den
gedenkwaardiger! najaarsmorgen, die den
inzet vormde van een reeks avonturen,
zoo zonderling, dat ik aan de werkelijk
heid er van nooit zou hebben geloofd,
en ik geloof in 't algemeen gauw iets
als ik niet zelf de, nu eens tragische,
dan eens komische, held van die weder
waardigheden was geweest.
De inzet was, voor mij-zelf althans,
merkwaardig genoeg.
Ik keek den man aan de overzijde
van de met boeken en paperassen be
dekte tafel aan, en zei onnoozel:
Dat kan niet waar zijn.
De oogen van den kleinen joodschen
notaris twinkelden jolig achter de
goudomrande brilleglazen.
Ik geef u toe, dat het bericht wat
onwaarschijnlijk klinkt, zei hij, maar de
bewijzen liggen voor mij. En wat mij
zelf betreft, u zult toch niet willen aan
nemen, dat ik mij de een of andere onge
paste grap met u veroorloof?
Inderdaad dat zou een onmogelijke
veronderstelling geweest zijn. Alles op
dit privé-kantoor de papieren op
de tafel, de boeken in "de kasten aan de
wanden, de schaarsche meubelen, het
donkerbloemige behangsel alles
sprak hier van orde, stiptheid en waar
heid, en de man tegenover me, notaris
De Haan, die nu achterover leunde in
zijn bureaustoel, hij leek de orde, de
stiptheid en de waarheidsliefde in per
soon. Het door het zijraam
binnenspelende zonlicht glansde over zijn kalen
schedel en zilverde in de weinige haren
aan zijn slapen; hij wreef de witte,
verzorgde handen en bleef maar al-door
glimlachen, terwijl hij me aankeek.
Blijkbaar amuseerde hij zich met mijn
verlegenheid.
Ik moest het wél gelooven.
Een verre bloedverwant van me, een
neef van mijn vader, dien ik in geen
zestien jaar gezien had, was gestorven.
Als jongen had ik hem goed gekend;
ik woonde toen op een Qeldersch dorpje
en ging veel met hem om. Hij was een
zonderling, die voortdurend rondliep
met de meest fantastische plannen,
zonder er ooit een uit te voeren. Hij
was huis- en decoratieschilder, maar
in zijn werkplaats was het een ordelooze
rommel, waar geen mensch den weg
wist, hij-zelf het allerminst. Hij zwierf
met zijn grooten, ouden flambard op,
rond in de omgeving van het dorp, waar
hij vischte en jaagde; als kleine jongen
vergezelde ik hem vaak op die- tochten.
Ik was bizonder aan hem gehecht, en
zonder <lat wij veel spraken, voelde ik,
dat die gehechtheid wederkeerig was.
Hij deed me soms lange, wonderlijke
verhalen, waar ik maar weinig van
begreep; toen ik er later over nadacht,
werd het me duidelijk, dat hij een
menschenhater was, een eenzame, on
begrepen man, ongeschikt voor het
maatschappelijke verkeer, en zeker on
geschikt voor den omgang met de brave,
gemoedelijke dorpsmenschen, die hem
met den nek aankeken, omdat' hij zijn
zaken verwaarloosde, omdat hij Zondags
geen Zondagsche kleeren droeg, omdat
hij op de zwerf ging als een ander werkte
enfin omdat hij anders was dan zij.
Toen ik twaalf jaar was, verdween hij
plotseling. Niemand wist waar hij naar
toe gegaan was, want hij had van niemand
afscheid genomen, ook van mij niet.
Wel had hij er verscheidene malen op
^'IIIIIIIIIMIIIIItlllllllllllllllMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIHIIIIIIIMIIIIIIMIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIItllllllllllllttll;
| O o r spronkelijke Detective-roman do.orf
{HERMAN 'MIDDENDORP!
| met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door |
l Pro/. J. H. Jurres en G. Westermann |
KORTE INLEIDING
jT\e naam van Henry Cramplon kan
aan de mees/e lezers van mijn verhaal
nief onbekend zijn. Wie eenigszins op
de hoogte is met de geschiedenis van
de criminaliteit in de /aa/sfe vijftien a
twintig jaar, weet welk een voorname
rol Grampfon bij het ontsluieren van
een aantel uiterst mysterieuze gevallen
heeft gespeeld; hoe zijn naam al enkele
jaren voor den oorlog bovenaan stond
in de rij der intellectueele virtuozen.
en hoe zijn roem sedert nog voort
durend is toegenomen.
Ik voor mij heb in den arbeid van
den, detective in hef algemeen altijd
levendig belang gesteld, en ik kende
den naam van Henry Crampton lang
voor ik hem persoonlijk leerde kennen.
Niet alleen uit de dagbladen, die nu
uit dezen, dan uit dien hoek van Europa
de merkwaardigste voorbeelden van
zijn uiterst opmerkelijk talent vermeld
den, maar ook uit de aanfeekeningen
van zijn vriend en assistent Dr. Eduord
van Buuren, die in zekeren zin de
biograaf van Crampton genoemd kan
worden.
Ik heb die mededeelingen van Dr.
van Buuren ajtijd met het grootste in
teresse gevolgd, en aan hem dank ik
hef zeer zeker, dat de beroemde detec
tive, toen ik het voorrecht had hem
persoon/ijk te leeren kennen, al long
geen vreemde meer voor mij was.
De omstandigheden, waaronder ik
Crampton leerde kennen, waren van
gezinspeeld, dat hij weg wou, dat hij,
voor hij dood ging, de wereld nog van
den anderen kant bekijken wou, maar
juist omdat hij die dingen zoo vaak zei,
dacht ik, dat er wel nooit iets van ko
men zou.
Na een poos kreeg ik een kaart van
hem uit New-York, later kwamen er
nu en dan uit andere steden van Ameri
ka. Er stond nooit iets anders op dan
zijn naam; geen letter schrift om te
melden hoe het hem ging, geen adres.
Maar ook de prentbriefkaarten werden
gaandeweg zeldzamer. De laatste kreeg
ik uit Nulato in Alaska; ik was toen
achttien jaar.
Toen duurde het tien jaar eer ik weer
iets van hem vernam. En nog niet eens
rechtstreeks. Ik ontving een brief van
notaris de Haan met het verzoek hem
te komen opzoeken op zijn kantoor
op de Keizersgracht, omdat hij mij
een zaak van groot belang had mee te
deelen. Ik was in dien tijd acteur aan
een klein en lang niet
eersterangstooneelgezelschap, en ik moest dien
morgen om half twaalf een repetitie
bijwonen. Ik ontving den brief van den
notaris om half elf, en besloot het
resteerende uur te benutten om mijn bezoek
af te steken; met een kleinen omweg
kon ik mij langs de Keizersgracht naar
het repetitielokaal begeven. Ik kon in
de verste verte niet vermoeden, wat
me zou worden meegedeeld, en was
omtrent ,,de zaak van groot belang"
sceptisch gestemd. Ik bezat in die dagen
weinig idealisme. Mijn allereerste jeugd
was voorbij; ik was acht en twintig.
Ik had drie ongelukkige liefdes achter
den rug, en had het in de maatschappij
niet verder weten te brengen dan tot
acteur met een maandelijksche gage
van honderd vijftig gulden, en het
vooruitzicht dat de directie elk oogen
blik wegens force majeure verklaren kon,
dat het haar onmogelijk was, aan haar
contractueele verplichtingen te voldoen.
uiterst riunanlisfhen en sensationeelen
aard; zóó, dat ik ze ongetwijfeld de
moeite waard achtte, ze publiek te maken.
Toen ik het besluit hierioe opvatte,
deden zich evenwel bezwaren voor.
Nief alleen ben ik geen schrijver, maar
ook vreesde ik, met mijn verhaal hef
terrein te betreden, dat Dr. van Buuren
met hef volste recht voor zich a/leen
zou mogen opeischen. In hef algemeen
is zeker niemand beter dan hij in staat,
de avontuurlijke gebeurfenissen uit hef
leven van Crampfon, voorzoover de
pers dat niet doe f, wereldkundig fe
maken.
Ik heb mij daarom verplicht gezien,
mij, voor ik definitief besloot, mijn
avonturen fe boek te stellen, te wenden
(of Dr. van Buuren met de vraag of
deze er zich mee vereenigen kon, dat
ik ditmaal de pen van hem overnam.
Daartoe was fe meer aanleiding, omdat
Dr. van Buuren zelf aan het onderzoek
van dit ,,geval" nief deelgenomen heeft,
terwijl ik genoodzaakt was er een
voorname rol in fe spelen.
Met groofe beminnelijkheid deelde
Dr. van Buuren mij mee, dat er zijner
zijds nief de minste bezwaren beston
den tegen openbaarmaking van mijn
aanfeekeningen, en zoo geef ik hier
dan het kunstelooze verhaal van een
aantal allerzonderlingsle gebeurfenissen,
die mij, door fallooze gevaren heen,
leidden naar een behouden haven.
San Francisco, Maart 1926
WILLEM VAN DER BOOM.
En nu, terwijl ik 'n mijn versleten
colbertje op het stemmige notaris-kan
toor zat, dat verbluffende bericht.
Het bericht dat de neef van mijn
vader, Hendrik Johannes van der Boom,
in San-Francisco gestorven was; dat
op zijn last na zijn dood al zijn onroeren
de goederen en effecten in contant geld
waren omgezet; dat zijn nalatenschap
de ronde som bedroeg van zestig
millioen gulden;
dat hij mij, Willem van der Boom,
Amsterdamsch .tooneelspeler met een
maandelijksche gage van honderd vijf
tig gulden, aangewezen had als univer
seel erfgenaam;
dat ik mij alleen maar naar de
Banque Nationale in Parijs hoefde te bege
ven om mijn eigendorrt in ontvangst te
nemen.
Ik geloofde het.
Maar ik begreep er niets van.
Als een astronoom je verzekert, dat
de een of andere ster zooveel duizend
lichtjaren van de aarde verwijderd is,
dan geloof je dat ook, maar zonder dat
de beteekenis van de duizelingwekkende
cijfers tot je doordringt.
Ik heb nooit bijzonder aan het bezit
van geld gehecht. Ik heb nooit behoefte
gehad aan luxe. Ik ben trouwens in
elhvoudige, klein-burgerlijke omstan
digheden opgegroeid. Ik hechtte in die
dagen alleen aan het bezit van geld,
voorzoover ik moest leven; mijn honger
naar ontwikkeling bevredigde ik in
goedkoope leesbibliotheken en
kostelooze leeszalen.
Daardoor kwam het waarschijnlijk
ook, dat ik in die eerste oogenblikken
meer stom-verbaasd was dan blij; dat
ik, enkele seconden nadat ik de
mededeeling had aangehoord, voelde naar
mijn horloge, om te zien of ik nog op
tijd zou komen voor m'n repetitie.
Mijn directeur was niet gemakkelijk
en de theater-kas was een altijd gapende,
altijd hongerige muil, die de boeten van
telaat-komende spelers best gebruiken
kon.
Ik voelde vergeefs in m'n vestzak:
twee dagen te voren had ik mijn hor
loge naar deBank van Leening gebracht.
Ik houd u toch niet op? zei ik
verlegen tot den notaris.
Volstrekt niet, antwoordde hij
voorkomend, terwijl hij een afwerende
beweging maakte. U gaat zeker wel
eerstdaags naar Parijs, om uw vermogen
in ontvangst te nemen? Ik zal u de
noodige papieren meegeven.
Ja, dat zal het beste zijn, hernam
ik wat aarzelend. Ik wist namelijk vol
strekt niet, hoe ik Parijs bereiken zou:
mijn heele bezit bedroeg op dat oogen
blik geen tien gulden
Er heerschte enkele oogenblikken
zwijgen tusschen ons. De hand van den
kleinen man tegenover mij speelde
achteloos met een vouwbeen.
Ik geloof natuurlijk alles wat u
mij vertelt, zei ik toen geagiteerd, maar
u zult het zeker begrijpelijk vinden, dat
ik mij niet dadelijk in zoo'n totaal
nieuwen toestand verplaatsen kan.
U zult er wel aan wennen, zei hij
gemoedelijk. Zoo iets went gemakkelijker
dan het omgekeerde.
Ik kan er niet bij, hernam ik.
Die neef van mijn vader was straatarm
toen hij indertijd naar Amerika ging,
Nu ja er zijn wel meer
menschen, die er arm heen gegaan zijn;
en een jaar of "wat later rijk waren.
Hoewel ik moet toegeven, dat een
geval als dit wel heel exceptioneel is.
Zestig miflioen in zestien jaar, dat is veel.
Maar de bewijzen, die ik heb, zijn in
ieder geval onweerlegbaar. U heeft
alleen naar Parijs te gaan, om er u van
te overtuigen. Ik heb hier nog een bege
leidend schrijven van de Bank van'
San-Francisco, waarin enkele bijzonder
heden worden meegedeeld omtrent de
wijze waarop uw familielid dit zelfs voor
Amerika heel belangrijke vermogen
verkregen heeft.
De notaris las mij den brief voor. Hij
vermeldde, dat Hendrik van der Boom
na allerlei avonturen zijn geluk beproefd
had onder de goudzoekers van Alaska,
dat hij daar fortuin had gemaakt, en dat
hij vervolgens door verschillende ge
waagde speculaties multi-millipnnair ge
worden was. Een brief voor mij persoon
lijk was er niet bij, maar een
teederweemoedig herdenken ging door mijn
gedachten: ik zag weer mij-zelf als
kleine jongen met den eenzamen,
zwijgzamen man door de omgeving
zwerven van het kleine dorp waar ik was
opgegroeid, en meer dan het feit van
de heele erfenis, verblijdde mij het
weten, dat hij in zijn laatste oogenblik
ken aan onze vroegere vriendschap zou
hebben gedacht
11
IK WORD EEN ANDER MENSCH.
Ik ben dus rijk? zei ik, nog wat
weifelend, tot den notaris.
Ja zeker, antwoordde deze ernstig.
U is een van de rijkste mannen van
Nederland. Uw inkomen bedraagt zestig
duizend gulden per week.
Mijn inkomen? vroeg ik verbaasd.
Ja natuurlijk, hernam hij, glim
lachend bij het zien van mijn verwon
dering. Uw geld brengt toch rente op.
De baten van uw vermogen zijn al
l September ingegaan. Wij hebben van
daag den vijftienden; in dien tijd heeft
u ongeveer honderd twintig duizend
gulden verdiend.
Het was een vermogen op zichzelf.
Ik dacht aan mijn horloge, waarvoor
de ambtenaar aan de Bank van Leening
me twee dagen gelden ?11.50 had
toegeschoven, en de humor van dit
geval drong plotseling zoo sterk tot
me door, dat ik niet kon nalaten, het
den notaris te vertellen.
De kleine man lachte smakelijk.
Dan is u nu in de gelegenheid, uw
eigendom terug, te halen, zei hij. U
zult zelfs gemakkelijk een horloge kun
nen koopen, waarvoor men u bij de
Bank van Leening meer dan ?11.50