De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 10 juli pagina 18

10 juli 1926 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2562 Als U mij even aan het woord laat!" P t SP Ei ? Dit wekte bij den directeur een nieuwe uitbarsting van woede op. Lach as je begraven wordt, uils kuiken l schreeuwde hij, tegelijk zich snel omwendend, om te zien of achter hem soms ook iemand lachte. Maar allen keken ernstig; Jan van Kesteren maalde doodbedaard z'n broodje weg. Het sermoen begon opnieuw. Ik wachtte bedaard tot hij klaar zou zijn, en zei eindelijk, toen hij een paar se conden ophield, om naar adem te hijgen: Als u me even aan 't woord laat komen, zal ik u de zaak uitleggen. Het duurde nog eenjgen tijd, voor ik daartoe de gelegenheid had, maar na ?een poos lukte het me dan toch, de eerste explicatie te plaatsen. Ik heb een erfenis gekregen. Enkele seconden bleef het stil; toen ontstond er een algemeen gelach, waar van Kesteren bovenuit roep: Nee maar die is goed!" Men was het er blijkbaar over eens, dat ik geen stommer uit, vlucht had kunnen verzinnen. De directeur bleef ernstig. Een erfenis! riep hij. Zeg eens, knul, als je nou denkt, dat we hier heelegaar mesjpkke zijn ! As je hier komt om smoesjes te verzinnen, dan kan je direct wel weer de straat op gaan ! En ik zeg u, dat ik een erfenis gekregen heb, herhaalde ik, wat ge prikkeld. En niet zoo'n kleintje ook. Ik heb zestig millioen gulden geërfd ! . Nieuw gelach. Men vond het blijkbaar een onbetaalbare mop. Ik werd woedend. En voordat de Raasdonder opnieuw gelegenheid had, z'n toorn over me uit te storten, schreeuwde ik door het lach-tumult heen: Oorspronkelijke Detective-roman door met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Prof. J. H. Jurres en G. Westermann ^^>«^*C>*^v^x^si>e7^7*(p'«S^^<^«^"£**^^x^N£>e>^>^>e^><^*^!^C*"C* Inhoud: De arme foonee/spe/er Willem van der Boom is erfgenaam geworden van zestig millioen gulden. Voor in onfvangstneming ven de erfenis is hef noodzakelijk, dat hij zich naar Parijs begeeft. Notaris de Haan verstrekt hem voorloopig een aanzienlijk bedrag in contanten. In het hier beginnende derde hoofdstuk wordt van der Boom door den directeur (Hein Legas, bijgenaamd de Raasdonder) van het foonee/gezelschap, waaraan hij is verbonden, op onvriendelijke wijze ontvangen, omdat hij niet op tijd ter repetitie was. Ezels die jullie bent ! Zestig mil lioen, is dat een ding om er grapjes over te maken ! En als jullie me nou nog niet gelooft, daar dan ! Ik heb er al een deel van in handen ! En loop anders maar even naar notaris De Haan op de Keizersgracht, die zal jullie de rest wel vertellen ! Nerveus tastte ik in m'n binnenzak en haalde er een handvol bankpapier uit. k» Lagas zette groote oogen op. Hij greep een van de biljetten, hield het tegen het licht, en riep ontroerd: Allemachtig ! Dat is.... nee maar dat is duizend gulden ! ! De recettes van een tooneelvoorstelling geven een directeur niet vaak de gelegenheid een biljet van duizend gul den onder oogen te krijgen. O zoo, zei ik zegevierend. Maar nu kwam Van Kesteren naar voren. Hij trok den Raasdonder ter zijde en sprak enkele oogenblikken fluisterend met hem. De andere leden van het gezelschap kwamen er om heen staan. Ik zag dat er schuwe blikken-op me geworpen werden. De directeur ging snel de deur uit. De meeste aanwezigen weken terug naar een hoek van het zaaltje. Ik hoorde Van Kesteren tegen twee dames, die langs me heen wilden sluipen, zeggen: Nee, niet doen.... Dan wordt-ie achterdochtig Ze bleven, voegden zich bij de anderen. Van Kesteren kwam langzaam, gewild nonchalant op me toe. Zoo zoo, Van der Boom, zei hij joviaal; heb jij zoo maar een erfenis gekregen? Dat is een buitenkansje ! Ja, antwoordde ik, maar ik heb een idee, dat jij er niet veel van gelooft. Maar natuurlijk geloof ik dat, kerel. Waarom zou ik dat niet gelooven ! Ik wou dat mij zoo iets eens overkwam ! Hij nam zoo natuurlijk den toon aan van te praten met een krankzinnige, dien men, door hem tegen te spreken, boos zou maken, dat ik in een lach schoot. Mijn woede was opeens geluwd en het geval begon me nu te amuseeren. Ik wist immers toch, dat ik aan 't langste eind trekken zou. Van Kesteren drentelde weer naar de anderen toe, en een paar minuten bleef ik alleen staan. Toen kwam de directeur terug; zooals ik wel verwachtte in het gezelschap van een agent. Lagas wees mij met den vinger aan; de agent nam me eens op en zei toen: Erg gevaarlijk ziet-ie d'r niet uit. Ook is 't eigenlijk geen werk voor de politie.U ken beter den eerste-hulp-dienst opbellen. Maar dat geld ! zei Lagas onge duldig. Dat moet hij toch ergens van daan hebben ! Dat is zoo, gaf de agent toe. En zich tot mij wendend, voegde hij er bij: Ik hoor dat u een heele hoop geld in uw zak heb, hèmeneer? Ja, antwoordde ik, terwijl ik voelde dat ik weer warm werd. Maar is dat een reden om de politie op iemand af te sturen? Dat hangt er van af, hoe u d'r an gekomme ben, hernam de man der wet. Dat heb ik al uitgelegd. En omdat ze dat hier niet schijnen te gelooven, wensch ik me daar niet verder over uit te laten. Ik kan zeker wel gaan? Daar zou ik nog even mee wachten, ("T- > te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl