De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 10 juli pagina 19

10 juli 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2562 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 ft~ Ki de agent katm. Hoeveel geld heb u ook weer ge-órve? Als u het dan nog eens hooren wilt: zestig millioen gulden. De agent knikte een paar maal met het hoofd. Mijn antwoord gaf blijkbaar pok hem de overtuiging, dat er iets niet in orde was in mijn bovenkamer. Het beste is dat u maar even mee gaat, zei hij toen. Waarheen? Nou ja, gaat u maar even mee. Een auto ? vroeg Lagas, die bij de deur was blijven staan. Nee, voorkwam de agent, laat u dat zaakje maar aan mijn over. Ik ben bereid met u mee te gaan, zei ik gelaten. Op die manier is de zaak trouwens- het gauwst opgelost. Maar meneer Lagas heeft, als ik me niet vergis, nog dat biljet van duizend gulden van me. Zoo gek is-tie nog niet, zei de diender met een breeden lach. De Raasdonder gaf me het briefje zwijgend terug, en i k ging onder geleide van de gewapende macht de straat op. De agent bracht mij naar het naastbijzijnde politiebureau. Daar was de zaak binnen tien minuten in orde. De commissaris stelde zich even met notaris De Haan in verbinding; ik kon me met behulp van een vaccine-bewijs legitimeeren, en daarop leidde de com missaris me in eigen persoon, onder beleefde verontschuldigingen, de gang door tot aan de straat. Het was het eerste bewijs van respect voor den nieuwbakken millionnair. In een cafédronk ik een kop koffie. Daar belde ik nog even den heer Lagas op, wien ik meedeelde, dat ik het beter vond, mijn contract onder de gegeven omstandigheden niet voort te zetten. Hij had daar onmiddellijk vrede mee, toen ik er bij voegde, dat ik de ver schuldigde boete wegens contractbreuk nog dienzelfden dag zou voldoen. IV IK KRIJG EEN WAARSCHUWING U zult er gauw aan wennen", had notaris De Haan tegen me gezegd. Inderdaad ik wende er verwonderlijk gauw aan. Reeds den tweeden dag vond ik de verandering in mijn uiterlijke omstandigheden heel begrijpelijk, en ik was ijverig in de weer, mijn zaken te regelen. Nadat ik nog een paar maal voor krankzinnig gehouden was o.a. door mijn hospita, wie ik m'n povere zit-slaapkamer opzei, om dat verblijf te verwisselen voor een paar kamers bij Schiller ondervond ik alle moge lijke medewerking van iedereen, om me in m'n millionnair-staat in te leven. Ik moet hier opmerken, dat de eerbied dien men mij betoonde, nu ik plotseling schatrijk was geworden, mij in die ? eerste dagen buitengewoon welgevallig was. Later heb ik de betrekkelijke waarde van dat respect leeren inzien; maar zoo gauw kon ik het niet. Ik liet me maar een beetje gaan, en het eenige, waardoor ik me zelf die eerste week aan mijn vroeger wijsgeerig levensinzicht herinnerde, was, dat ik op de boekenmarkt in de Oudemanhuispoort een complete Schopenhauer kocht, een bezit, waarnaar ik lang had gereikhalsd. Meer dan eens is de grimmige pessimist me in later dagen een heilzaam tegengif geweest tegen de bedwelming van den rijkdom Met het in orde maken van den pas, dien ik noodig had voor mijn Parijsche reis het was in '23 gingen enkele dagen voorbij. Ik had het druk. Niet alleen met het doen van allerlei inkoopen, maar ook doordat ik plotseling een voor werp van de publieke belangstelling werd. Het begon al den eersten avond. Ik woonde toen nog op mijn zit-slaap kamer in de Pijp, en kreeg daar bezoek van een fotojournalist, een kwiek, correct- mannetje, dat foto^s maakte van mijn kamer en van me-zelf, en me in minder dan geen tijd uithoorde over mijn verleden, mijn werkkring, mijn onverwacht buitenkansje en mijn toekomstplannen. Binnen de vijf minu ten was hij weer weg. Het amuseerde me en ik was er door gestreeld, en zonder dat ik het me heb gerealiseerd, geloof ik, dat ik dien avond wel geneigd zou zijn geweest, het bezit van geld voor een wezenlijke verdienste te houden, ge steld, dat men over dat probleem een debat met me was begonnen. Den volgenden morgen, bij Schiller, werden er twee heeren van de pers tege lijk aangediend. Ze waren langer van stof dan de fotojournalist, maar ik stond ze, in de hall van het hotel, behoorlijk te woord, en voelde me zeer gewichtig. Toen ik een half uurtje later uitging, stond er een man me.t een film toestel voor de deur; ditmaal kwam ik er af met een minuut glimlacherig in de fens te kijken. Toen ik tegen de lunch in mijn hotel terugkwam, lagen er een aantal visite kaartjes op me te wachten, en in den loop van den dag werden achtereen volgens nog verschillende journalisten, een bankdirecteur, vier agenten van verzekering-maatschappijen, twee par ticuliere detectives en eenige vertegen woordigers van woninginrichtingen en dergelijke nuttige instellingen aange diend. Toen ik deze diverse personen had te woord gestaan, en er bij allen, hoewel niet zonder de grootste moeite, zonder kleerscheuren was afgekomen, vond ik dergelijke bezoeken volstrekt niet gewichtig meer, alleen maar tijdroovend en buitengewoon lastig. Ik gaf daarom den portier van het' hotel order, niemand meer bij me toe te laten; ik kon dat veilig doen omdat ik, voorzoover ik wist, behalve met notaris De Haan met niemand in Amsterdam iets te maken had. 's Middags bezocht ik den notaris. Ik vertelde hem, hoe ik den vorigen dag krankzinnig was verklaard. Hij moest er hartelijk om lachen, maar oordeelde het toch noodig, uit mijn verhaal een nieuwe waarschuwing te trekken. Nu heeft u er al een voorbeeld van gezien, welke onaangename conse quenties het bezit van geld mee kan brengen! En u staat pas aan het begin. Er zullen nog wel meer moeilijkheden komen. Ik heb er al meer ondervonden, zei ik lachend. En ik vertelde hem van, de verschillende bezoeken, die ik dezen morgen reeds ontvangen had. Dat is allemaal nog van onschul digen aard, hernam de notaris. Het kapitaal, dat u ten deel gevallen is, is zoo enorm dat het mij niets verwonderen zou, als er op grooter schaal pogingen aangewend werden, om er u van te ontlasten. Weest u maar voorzichtig. Zijn woorden vielen niet in zoo poede aarde bij me als den vorigen dag. Ik werd er zelfs wat ongeduldig onder. Wat drommel, ik was tochgeen kind meer en ik was er toch zelf bij, als men zou probeeren, me mijn rechtmatig bezit afhandig te maken ! Ik geloof toch, dat u zich wat al te ongerust maakt, zei ik luchthartig. Het is mogelijk, hernam hij. In elk geval meende ik, dat het mijn plicht was u te waarschuwen. Vooral, om dat u aan het bezit en het bewaren van geld nog zoo weinig gewoon is. Daarin ligt ook het gevaar van eventueele pogingen, om het u afhandig te maken. Hij sprak nog enkele minuten door, en ik luisterde plichtmatig, maar zonder dat de goed-gemeende woorden veel indruk op me maakten. Die indruk zou eerst later komen.... De notaris gaf nu de vereischte pa pieren en ik vertrok. Dienzelfden middag haalde ik mijn horloge uit de lommerd. Het is waar mijn middelen zouden me nu wel veroorloofd hebben, het er te laten blij ven, en het als een der verstane panden ten voordeele van de stad te laten verkoopen, maar ik wilde het oude horloge, mijn eerste nog, dat me zooveel jaren trouw had gediend, niet missen. Bij het inlossen van mijn pand bemerkte ik, dat ik al een bekend persoon geworden was; er had een bericht over mijn buiten kansje in de ochtendbladen gestaan toen de beambte achter het loket den naam op het briefje gelezen had, maakte hij een beleefde buiging, en zei: De nieuwe millionnair? Ik knikte toestemmend, gevleid, ter wijl ik behaaglijk den rook van mijn havanna door de tralies van de afschei ding blies. Dan zullen we voorloopig wel niet het genoegen hebben, u weer hier te zien, zei hij, terwijl hij me mijn eigen dom overrei kte. Het aanschaffen van kleeren, hoeden, schoenen, reiskoffers, toiletbenoodigdheden, kortom, van alles wat het nood zakelijkst bij m'n millionnairstaat be hoorde, vulde het verdere deel van mijn middag. Na~het diner was ik nog even op m'n hotelkamer, om eenige kleinig heden in orde te brengen, en toen ik daarna uit de lift stapte, hoorde ik achter de glazen deur in de vestibule een bekende stem. Ik zeg je dat meneer mij wel ont vangen zal. Mij wel, versta je? En als je me nou niet as-de-bliksem doorlaat Meneer Van der Boom heeft order gegeven, niemand voor hem door te laten, klonk de rustige stem van den portier. En ik zeg jou, dat meneer Van der Boom jou zal laten ontslSan als je mij niet bij hem brengt! Als je wist wie hier tegenover je stond ! Het was de Raasdonder. Ik opende de glasdeur en een seconde later werd ik omstrengeld door de pezige armen van den heer Lagas, die me begroette alsof hij me in geen jaren had gezien. De portier trok zich bescheiden terug. Ik moet je even de hand drukken ! riep hij in vervoering uit. Ik moet je even zeggen, hoe ik deel in je geluk! En ik zegen het toeval, dat me daartoe de gelegenheid geeft: er waren twaalf menschen in den schouwburg, en toen heb ik persoonlijk hst publiek mee gedeeld, dat de voorstelling niet door ging, omdat een van m'n acteurs multimillionnair geworden was. Het applaus was oorverdoovend ! Ik weet niet, wie het oorverdoovende op zijn debet-rekening te schrijven had, Lagas of ik. Maar ik,was in een stem ming om de heele wereld aan mijn hart te drukken Ik sloeg den Raasdonder voor, den avond met mij door te brengen, wat hij onder veel plichtplegingen accep teerde. Wij bezochten verschillende café's en genoten van veel goede strijkjes en van nog veel beter champagne; het was laat, toen wij in Trianon uiterst gezellig soupeerden en het was zeer laat, toen wij elkaar onder een eenzamen lantaren eeuwige trouw en onverganke lijke vriendschap zwoeren. De Raas donder verzekerde mij met tranen in de oogen, dat zijn heele gezelschap, hijzelf uitgezonderd, niets meer waard was, nu ik hem verlaten ging, en dat hij nooit aan mijn krankzinnigheid geloofd zou hebben, als die halve gare Van Kesteren hem niet op het idee gebracht had; en ik beloofde hem dat ik als finantieele beschermheer van zijn ge zelschap zou optreden, en dat hij, zoo gauw ik over mijn heele vermogen beschikken kon, twee ton van me kreeg voor het exploiteeren van een eigen schouwburg.... Laat ik dadelijk zeggen, dat de Raasdonder z'n twee ton gekregen heeft (ik zal misschien geen gelegenheid hebben, hierop terug te komen), maar dat ik niet weet, wat hij er. mee uitgevoerd heeft. Alles bij elkaar was de avond zeer genoeglijk. Toen ik in bed lag, rekende ik nog uit, dat ik, alles bij elkaar, dezen heelen dag nog op verre na niet zooveel uit gegeven had als ik aan rente van mijn kapitaal had verdiend, en er ging even een gevoel van wioeging door me heen, dat ik den armen Raasdonder niet vijf in plaats van twee ton in 't vooruit zicht had gesteld.... Den volgenden morgen was ik, wel eenigszins tot mijn eigen Verbazing, zeer helder. Ik schrijf het toe aan de kwaliteit van de consumptie, die ik den vorigen avond gebruikt had. Bij m'n ontbijt vond ik een stapel brieven, waarvan ik ontstelde, en ik begreep, dat het noodzakelijk voor me was, zoo gauw mogelijk een secre taris aan te stellen. Het waren er, welge teld, twee en zestig. Ze leken bijna alle maal van zakelijken aard te zijn; de gedrukte hoofden van de enveloppen wezen daar tenminste op. Ik rommelde ze wat door elkaar, opende een enkele enveloppe, waar gén firmanaam op gedrukt was; telkens bleek het een aanwijzing van een liefdadige instelling of een noodlijdend particulier te zijn, waaruit me duidelijk werd, dat er velen waren, die een bescheiden deel van mijn zestig millioen gebruiken konden.... Tot ik toevallig een enveloppe in handen kreeg, die een mededeeling van anderen aard bevatte. Een witte enve loppe van vrij minderwaardige kwaliteit. Het adres trok dadelijk m'n aandacht. Monsieur Van der Boom, Hotel G)c£i/fer Amsterdam. Alleen het woord Schiller" was op de enveloppe geschreven. De rest was er in drukletters op geplakt. Blijk baar had de afzender verschillende woord jes uit een boek of een krant geknipt en daarmee het adres samengesteld; het geschreven woord had men waar schijnlijk niet voorradig gehad. Het was met steile, verwrongen letters bijeengeknoeid, -meer geteekend dan geschreven. Nieuwsgierig opende ik de enveloppe. Zij bevatte een blaadje ordinair, groenachtig-wit postpapier, dat niets anders vermeldde dan de volgende mededeeling, eveneens samengesteld uit woor den, die uit een boek of een krant ge knipt moesten zijn: Ga niet naar Parijs, het is gevaarlijk voor u. V IK ONTMOET EEN MOOIE VROUW Een heele poos zat ik peinzend met den geheimzinnigen brief in de hand. Ik draaide hem om en om, bekeek hem van alle kanten, neusde nog eens in de enveloppe. Niets dan deze korte mededeeling. Ik werd er ernstig van en dacht aan de waarschuwende woorden van den no taris. Het denkbeeld kwam in me op, naar hem toe te gaan, hem het myste rieuze briefje voor te leggen. Vermoe delijk zou hij me aanraden, me met de politie in verbinding te stellen; eigenlijk kon ik dat ook zonder zijn advies wel doen. Maar wat voor bescherming kan de Hollandsche politie me verleenen tegen gevaren, die me eventueel in Parijs zouden wachten? Daar stelde ik me niet veel van voor. En die gevaren zelf gesteld dat ze bestonden die konden toch hoogstens hierin gelegen zijn, dat men mij m'n geld afhandig wou maken, en ik was van plan, slechts een klein deel van mijn kapitaal los te maken. Wat op de Parijsche Bank bleef staan, was veilig bewaard. Ook kon de heele brief op een flauwe aardigheid berusten. Ik dacht aan mijn collega's bij het tooneelgezelschap en liet ze de revue passeeren, om te zien, wie voor de misplaatste mop in aanmer king zou kunnen komen. Maar ik kwam tot geen resultaat. Ik vond den brief buitengewoon onaangenaam. Haastig doorzocht ik den heelen stapel, om te zien of er meer van dat soort bij waren. Maar alle andere bleken van onschuldigen aard te zijn. In den loop van den morgen begaf ik mij even naar het hoofdbureau van politie, maar zooals ik wel vermoedde, kon men mij daar niet veel troost geven. De dienstdoende inspecteur, die mij te woord stond, scheen het geval niet heelemaal au serieux te nemen. Hij bekeek meesmuilend den brief, dien ik hem toonde, draaide hem een paar maal om, liep er mee naar een collega, die ook begon te lachen, kwam terug en zei: Ja, kijk eens, meneer Van der Boom, als u bang is dat er werkelijk wat achter zit, dan zou u beter doen als u niet naar Parijs ging. Maar ik moet er heen ! antwoordde ik. Het is bepaald noodig-, dat ik per soonlijk mijn vermogen in ontvangst neem. Dan zou u zich in Parijs met de politie in verbinding kunnen stellen, hernam hij. Dat is de beste raad, dien ik u geven kan. Op vreemd grondgebied kan de Hollandsche politie u niet van dienst zijn. Dat begreep ik. Zou ik permissie kunnen krijgen om een revolver te dragen? vroeg ik. Die vergunning wordt na de nieuwe wapenwet niet gauw meer gegeven, antwoordde jde inspecteur. U kunt het probeeren, maar ik geloof niet, dat het u alleen op grond van dit kattebelletje zal worden toegestaan. (Wordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl