De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 17 juli pagina 12

17 juli 1926 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2563 LITTERAIRE CRITIEK WK t. Johannes Tielrooy, De Fransche literatuur sinds 1880 (Uitgevers-Maatschappij Elsevier"). Dirk Coster, Werk en Wezen der critiek. ' (Verzameld Proza). (N.V. Van Loghum Slaterus' Uitgevers-Maatschappij). Dit boekje van den heer Tielrooy, dat al veel te lang op een aankondiging wacht, is belangrijk om het ?onderwerp, dat er in behandeld wordt en vooral ook om de werkwijze, die er in wordt gevolgd. Deze metho de van critiek-schrijven is niet zeer Hollandsch <heeft déheer Tielrooy niet Fransche meesters gehad?) en zij brengt weer eens aan het nadenken over de Fransche en de Hollandsche manier van litteratuurbeoordeelen, die zoo zeer en waarom toch? van elkaar verschillen. Zij verschillen zoo zter omdat, waarschijnlijk door zijn aanleg maar zeker door zijn opleiding, de Franschman anders staat tegenover litteratuur dan de Hol lander. De Hollandsche criticus kent niet de lang durige, stelselmatige voorbereiding van den Fran schen litterator, die eerst al op de lagere school, later op hét gymnasium en verder aan de Universiteit leert eerbiedig en voorzichtig de gedachte, de compositie, den stijl van zijn grooteschrijvers te analyseeren. Door zijn gewend-zijn aan tekstverklaringen is de Franschman in staat snel het essentiëele van de meeningen der kunstenaars te vatten; omdat hij zoo lang en zoo aandachtig geluisterd heeft is hij uiterst gevoelig ge worden voor elke melodie en het kost hem niet veel moeite het speciale gedachte-rhythmus van een schrijver te ontdekken; omdat hij gewend is zijn opinies ordelijk, beknopt en duidelijk weer te geven, kan hij in een bondige analyse een persoonlijkheid karakteriseeren zóó dat de lezer hem gemakkelijk ?volgt en zijn bedoelingen begrijpt. In Holland leeren wij niet van jongs-af onze groote schrijvers zin voor zin, gedachte voor geda'chte ont leden. Wij leeren ook niet onze meeningen zoo kort en klaar mogelijk uitspreken, ze maken tot een compact geheel. Wij hebben zelfs een zekeren afkeer van der gelijke oefeningen. Hollanders zullen u zeggen, dat een werkwijze als die der Franschen traditioneel is, dat ' zij" ? onze vrijheid zou belemmeren, dat wij spontaan onze meening willen geven zonder er ons vooral om te bekommeren of wij duidelijk zijn of niet. Hierdoor : lijkt de'manier van werken der Hollandsche critici dikwijls een beetje primitief. Zij praten zonder plan. Het is alsof zij eerst al schrijvende hun meeningen vormen, of zij niet van te voren den tijd nemen de hoofdzaken en de details ieder op hun plaats te zetten. Men heeft bij het lezen van hun werk dikwijls moeite zich te oriënteeren.-Waar wil de criticus heen? Wat vindt hij" nu eigenlijk belangrijk en wat niet? Zien we bij' een analyse klaar het beeld, dat hij zich van den schrijver vormt? Komt hij tot een eindoordeel en tot welk? Er loopt veelal geen lijn door zijn gedachten. Hij tracht niet te vinden wat Flaubert noemde Ie fil du collier". Hij" laat zijn paarlen maar los liggen. Want wij willen niet zeggen, dat op zichzelve, de meeningen van den Hoilandschen criticus minder belangrijk zijn dan die van den Franschen. O, neen ! Maar het inniger nadenken, dat leidt tot een dieper bewust-worden, tqt een zuiverder begrip, tot een schepping van schoone eenheid ontbreekt meestal. Te veel blijft hij halver wege steken in zijn beweringen en het is aan den lezer het verband te zoeken, dat de schrijver niet laat zien, de conslusies te trekken, die de schrijver niet trekt. En dat is niet gemakkelijk: vooral ook omdat de .meeningen van de Hollandsche critici zoo moeilijk zijn op te delven uit hun vollen zwaren tekst. Veel .van hen -r- is dat nog de invloed van Tachtig? voelen sterk de behoefte mooi" te schrijven. Zij ge bruiken zoo veel woorden en zulke fraaie en groote woorden, zoo veel zinnen en zulke druk versierde en ingewikkelde zinnen ! Hun critiek wordt lang, dikwijls vermoeiend lang en ik denk, dat het menigen lezer zal gaan zooals het mij gaat: ik verlies, hen lezende, mijn belangstellingen mijn geduld. Het is alsof de Hollandsche criticus minder dan de Fransche denkt aan het publiek, dat hij heeft voor te lichten, hij is er in elk geval minder hoffelijk voor. Hij lijkt meer te schrijven uit eigen schrijvers wellust, uit den drang een mooi stuk litteratuur te maken, dan uit de behoefte een veilige gids te zijn. De Franschman daarentegen wil allereerst begrepen BOOTMOTOREN MOTORBOOTEN Bingham & Lugt - Slepersvest l - Rotterdam worden, hij" vindt het onbehoorlijk als hij zijn lezers te veel moeite veroorzaakt, hij vindt het onbeleefd lang, ingewikkeld en onduidelijk te zijn. En de Fran sche lezer van zijn kant, eischt vóór alles duidelijke voorlichting, Een gevolg van deze twee zoo verschillende wijzen van werken: de spontane, ongeordende bij ons en de weloverwogen, klare in Frankrijk, is dat de critiek in Frankrijk, veel meer dan bij ons een leidende macht is. Men denke om alleen bij de XlXe eeuw te blijven aan den invloed, een, die ver buiten" de Fransche grenzen is gegaan, van Sainte Beuve,. van Taine, van Renan, van Brunetière, aan den invloed van de voorredenen en de artikels van Hugo, van Gautier, van Baudelaire, van'Zola, van Mallarmé. In Holland is dat anders. Men komt er niet gemakkelijk toe iemand na te volgen wiens bedoelingen men niet precies begrijpt en bij ons gebeurt het zelden, dat een criticus met felle overtuiging nauwkeurig een nieuwe richting aangeeft of een strooming van zijn tijd resu meert. Zoo zien wij de critici van Tachtig n de mee-: ningen van de romantiek n die van Part pour Part" n die van het naturalisme n die van het symbolisme aanvaarden, een eclecticisme, dat toch niet de sterkte van eigen opinies bewijst. Verder is het, als men een richting aan wil geven, als men een nieuwe waarheid of een waarheid, die men nieuw waant, wil verbreiden niet noodig rondom de essentiëele meeningen nog zoo veel te redeneeren. Men heeft alleen maar kort en krachtig te zeggen wat men bedoelt. Hoe groot is niet de invloed geweest van de studie van Taine over Stendhal en het was een studie van nauwelij'ks dertig bladzijden. De theorieën van Zola's naturalisme zijn grooten deels ingegeven door het artikel van Taine over Balzac en de hoofdstukken, die Zola vooral inspireerden, zijn niet langer dan het artikel over Stendhal. Nu is het in het boekje van den heer Tielrooy zeer duidelijk merkbaar, dat hij door Fransche meesters is gevormd, dat hij zich Fransche methoden van kritiek heeft eigen gemaakt. Zijn boekje geeft veertig jaar litteratuur-geschiede nis en het geeft die beknopt en duidelijk. De hoofd zaken en de details worden niet door elkaar gehaald, maar helder wordt iedere schrijver gekarakteriseerd. Geen ingewikkelde, geen mooie" zinnen, geen te groote rijkdom van beelden, geen te drukke verge lijkingen leiden ons af van het onderwerp. Dan volgt de heer Tielrooy bewust een zekere methode van litte ratuur-kritiek: hij legt ons die in zijn voorrede uit. Hij meent?en terecht,geloof ik dat bijeen kunste naar niet te scheiden is het werk van de persoonlijk heid, dat elk kunstwerk bewust of onbewust voort komt uit een Ie vensbeschouwing,althans uit een Ie vens houding. Nu heeft elke criticus zijn eigen levenshou ding, alle critiek is subjectief tot op zekere hoogte", maar de criticus zal zóó den indruk van de schoonheid ondergaan, dat hij zijn eigen levensbeschouwing als betrekkelijk onwaar en die van anderen als betrekke lijk waar gaat beschouwen: zoo komen dan criticus en kunstenaar tot elkaar. Het lijkt mij', dat de heer Tielrooy in de praktijk subjectiever is dan hij in zijn voorrede belooft te zij'n. Zeer persoonlijk zijn zijn meeningen, wat men van een Hollander, zelfs van een in de Fransche school gevormden Hollander, wel kan begrijpen. De subjectivi teit van den heer Tielrooy is echter nooit een maarraak-schrijven, daarvoor analyseert hij te goed en componeert hij te goed, daarvoor weet hij veel te precies wat hij wil; toch ligt er in dit zeer uitgesproken individueele oordeel, bij een boekje, dat immers vooral een gids voor niet-ingewij'den wil zijn, wel eenig ge vaar. En zij, die wel een beetje zijn ingewijd, zullen telkens, al lezende, geneigd zijn hun persoonlijke mee ning tegenover die van den schrijver te stellen. Zoo vind ik, dat hij te kil over Moréas en te badineerend over Laforgue spreekt; zoo geloof ik niet, dat Edmond de Goncourt vooral de schepper is van ,,1' criture artiste", maar veeleer Jules; het lijkt mij, dat er hier voor een kunstenaar als Claudel niet genoeg waar deering is en dat het religieuse element in Baudelaire wordt overgeslagen. Maar hoe uitstekend karakteri seert de heer Tielrooy verder, bijvoorbeeld: Franee en Barrès en Jammes en Verhaeren en Rostand. En laten wij nu maar dankbaar zijn, dat wij' een criticus hebben, die in zoo weinige bladzijden, in een bevattelijken gedachtengang, in een helderen stijlen op een zeer eigen manier een overzicht weet te geven van veertig jaar letterkundig leven. Onze tijd is zoo druk en wij hebben zoo veel te lezen. Mochten vele critici doen als de heer Tielrooy: op den man af zeggen wat zij bedoelen zonder ons al te lang mee te voeren door de doolhoven van hun meenin gen. Toen ik het bovenstaande geschreven had maakte ik kennis met het belangwekkende artikel van Dirk Coster: Werk en wezen der Critiek in den pas uitge komen bundel Verzameld Proza. Dit artikel is reeds in 1912 geschreven, maar het geeft?zegt de schrijver in zijn voorrede nog hoofdzakelijk zijn tegenwoor dige meeningen weer. De heer Coster stelt ook de Hollandsche critiek beneden de buitenlandsche en als voorbeeld van groote buitenlandsche critici noemt hij vooral Fransche: Sainte-Beuve, Taine, Flaubert, Bourget. Wat is het verschil tusschen de buitenlanders en de Hollanders, tusschen hoogere" en lagere" kritiek? Het verschil 'V.ROSSEM'S ;foei HL i» yjl wfcrifgÜMf igjjj'ïp.hjHont pakjt is, meent 4e heer Coster, dat de groote critici, nadat zij met liefde en medegevoel, met eerbied en nieuws gierigheid een andere persoonlijkheid doordrongen hadden, zelf zijn gekomen tot een standpunt", tot een subjectieve meening. Zóó dat wij' in hun Werk vinden n den kunstenaar, die wordt besproken n de persoonlijkheid van den criticus. In de lagere" critiek doet de criticus niets anders dan zich inleven in het werk van den kunstenaar, hij komt er niet boven uit, hij geeft zijn eigen oordeel niet. Zulk een critiek is de dienares der schrijvers voor zooverre zij hunne bedoelingen onthult en openbaart, wedergeeft en wedergevend verduidelijkt, en de be reikte schoonheid meet aan de bedoeling tot schoon heid die opgespeurd wordt. Zij is uitteraard wat men objectief noemt". Ik geloof, dat de heer Coster zich hier toch wel ver gist. Ik geloof, dat men niet subjectieve (d.w.z. hooge re) en objectieve (d.w.z. lagere) critiek tegenover elkaar moet stellen. Alle critiek is subjectief, nooit kan een beoordeelaar, hoe objectief hij ook tracht te zijn, zijn persoonlijkheid uitschakelen. Maarerzij'n graden van subjectiviteit. Het subjectieve oordeel van een Taine bijvoorbeeld is verkregen nadat hij' eerst een uitgebreide kennis had verzameld, nadat hij eerst had geleerd te denken, had geleerd zich in anderen in te leven, had geleerd te componeeren en had geleerd zich een stijl te vormen. Maar juist door die voor bereiding heeft hij de betrekkelijke waarde der ideeën leeren kennen en, als elk groot criticus, komt hij tot een niet opdringerige, rt^et eigenwijze, maar tot een verzachte, tot een onbekrompen subjectiviteit. De lagere" critiek echter wordt bedreven dooi menschen, die tot niets anders in staat zijn dan tot een zeer begrensd subjectief oordeel. De heer Coster meent dat die kleine critici de bedoelingen der schrij vers onthullen" en openbaren?'-' Het lijkt er niet naar. Zij" hebben nooit geleerd hoe zij het moeten aanleggen om door te dringen in de mentaliteit, in het werk van anderen. 2{J zijn werklui, die de instrumenen van hun vak n'iét tobben leeren hanteeren, Zij kunnen wel zeer verdi'ens!te|rj"kêkunstenaars zij'n, maar als critici kijken zij niet!verder dan hun neus lang is. Zij' komen niet boven hun lyrische ontboezemingen uit. Zij meenen te goeder trouw, dat zij met,.hun ge voeligheid alleen, en al keuvelend over hun persoon lijke meeningen, een kunstenaar of een strooming kunnen doorgronden. Laten wij dus niet, als de heer Coster, subjectiviteit tegenover objectiviteit stellen wanneer we goede van slechte critiek willen onderscheiden, maar laten we wijze en gematigde subjectiviteit stellen tegenover eigenwijze en buitensporige, laten we exacte kennis, bewust werken stellen tegenover vaag dilettantisme.En zooals hierboven reeds aangeduid werd die zelf controle, het niet gewichtig-doen over zichzelf, het beheerschen en ordenen van hun ideeën, het werkelijk scheppen van een eigen standpunt, de groote Fran sche critici komen hiertoe, gedeeltelijk door hun aan leg misschien, maar vooral, omdat zij geleerd hebben op welke wijze zij hun schrijvers moesten naderen, omdat zij, door een lange oefening, in de techniek van het denken, van het analyseeren en van het zich uit drukken zijn doorkneed geraakt. W. MARKUS?POELS NIEUWE UITGAVEN Smering van Motorvoertuigen. Uitgave van de Con tinental Petroleum Cy., Rotterdam. Dit boekje is een uitvoerige handleiding voor de smering van motorvoertuigen. De smering is van belang, omdat een abnormaal-spoedige slijtage van de motoronderdeelen altijd de oorzaak is van ongeregelde controle van de smering. Verschillende goede wenken worden hier gegeven; bovendien is aan deze uitgave toegevoegd een lijst van de verschil lende soorten automobielen en motorrijwielen met daarbij een opgave, welke smeerolie voor deze merken het nuttigst resultaat geven. PAST STALEN RAMEN TOE VAN DE KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT. SPECIALITEIT?VERZINKTE STALEN RAMEN.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl