Historisch Archief 1877-1940
No. 2563
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
-i*
af».
sigaar en voorzien van prettige lectuur,
niet ten volle te savoureeren.
Inmiddels zou ik over deze reis niet
gesproken hebben als ik, tusschen
Brussel en de Fransche grens, niet
plotseling tegenover de onbekende vrouw
had gestaan, die ik op het terras van
American had ontmoet. Ik liep me
wat te ? vertreden in de zijgangen.
Zij kwam uit een coupéen wij moesten
elkaar in de nauwe gang passeeren.
Ze herkende mij dadelijk en zei in
het Fransch:
U zult mijn gedrag gister wel
vreemd gevonden hebben. Ik 'heb u
voor een ander aangezien; dat is alles.
Op hetzelfde oogenblik schoof ze
langs me heen, en voor ik een antwoord
klaar had, was ze verder gegaan. ?
Toen ik later aan een paar vrienden
het verhaal deed van mijn avonturen,
waren ze van oordeel, dat ik die vrouw
dadelijk had. moeten wantrouwen. Ach
teraf is zoo iets gemakkelijk te zeggen,
maar ik betwijfel sterk of veel menschen
in mijn plaats zouden hebben gevoeld
dat ik me tegenover haar in acht
moest nemen. Het was allemaal zoo
dood-onschuldig. Ze had mij voor een
ander aangezien; dat was zeker niet
ongewoon. En dat ze, hetgeen ze te'
zeggen had, op een briefje had ge
schreven, in plaats van het mondeling
te doen nu ja, dat was ongetwijfeld
wat eigenaardig, wat anders dan ge
woon Maar of het tegenover me
zelf, mijn moreele plicht was geweest,
daar achterdocht uit te puren, daarvan
ben ik ook nu nog allerminst overtuigd.
Hoe het zij ik schonk aan het geval
geen bijzondere beteekenis en rustig
zette ik mijn reis voort, die verder
geheel zonder incidenten afliep. Wel
deed ik nog een paar maal ter sluiks
moeite, mijn geheimzinnige onbekende
terug te zien men bedenke dat zij
heel mooi was, en naar het uiterlijk te
oordeelen, heel interessant! maar
ik kon geen spoor meer van haar
ontdekken.
En naarmate ik Parijs naderde,
Parijs, waar ik nmaal, kort voor den
grooten oorlog, geweest was, en waarvan
ik toen zoo veel was gaan houden, dat
ik er jaren-lang naar gesnakt had,
het voor de tweede maal te mogen zien,
vervaagde het beeld van de mooie
vrouw gaandeweg in mijn hart, om
plaats te maken voor andere gedachten,
die een zeer nabije toekomst betroffen.
VI
IK ONTMOET OPNIEUW DE
MOOIE VROUW
De trein kwam precies op tijd, om
10.52 's avonds, in Parijs aan. .
Dadelijk werd ik opgenomen in het
golvende rumoer van de avondstad.
Ik dacht er de eerste paar uren zelfs
niet aan, een kamer te reserveeren in
een hotel; ik liet me gaan, meedeinen
op het koortsachtige en toch rustig
gemoedelijke beweeg van het beginnende
nachtleven Parijs omving me als
een vrouw met koesterende armen, een
vrouw die veel liefde te geven heeft,
en veel troost voor wie zich eenzaam
voelt op de wereld.
Ik mag hier niet over uitweiden.
Ik heb me tot taak gesteld, de avon
turen te beschrijven, die rechtstreeks
samenhangen met de millioenen, die
me ten deel gevallen waren; en in dat
gebeuren is de heerlijk-lichte roes,
die dien avond over me kwam, toen ik
het verrukkelijke Parijs na zooveel
jaren terug zag, immers maar acci
denteel Men behoeft, gelukkig!
geen millionnair te zijn, om de bekoring
van Parijs ten volle te kunnen genieten !
Ik vertel dus maar kortweg er is al
zoo ontzaglijk veel, en door zooveel
vaardiger pennen dan de mijne over
Parijs geschreven dat ik den eersten
nacht doorbracht in een zeer goed hotel,
dat ik uitstekend sliep, dat ik den
volgenden morgen om negen uur vol
komen uitgerust opstond, en me na
m'n ontbijt, gewapend met mijn pa
pieren, naar de Bank begaf.
Alles ging van een leien dakje. Ik
wil de zeldzame voorkomendheid, waar
mee ik door verschillende personen,
van den portier af tot de commissie
van Directeuren toe, te woord werd
gestaan, niet toeschrijven aan het feit,
dat ik over zestig millioen Hollandsche
guldens te beschikken had. De
Parijzenaar is altijd beleefd. Maar dat ik
ais een persoon van gewicht werd
beschouwd, kon ik merken, en ik merkte
het maar al te graag
Ik werd in een klein, geriefelijk
kantoor gelaten, waar een van de
comptables van de Bank, m'sieur
Jacquemart, mij met veel geduld en
kennis van zaken behulpzaam was. Hij
stelde zich behoorlijk aan mij voor en
gaf zich eenigszins een air van burger
lijke superioriteit. Overigens was hij
een kwiek, hoewel blijkbaar in
kantoordienst wat veroesterd mannetje met
een perkament-achtig gezicht.
Mijn papieren bleken volkomen in
orde te zijn. Notaris De Haan had,
na het laatste bezoek dat ik hem ge
bracht had, nog een brief aan de Bank
geschreven om mijn bezoek aan te
kondigen, en ik had maar op te geven,
over welk bedrag ik in contanten
wenschte te beschikken. Had ik mij de laatste
dagen eenigszins in m.'n millionnairstaat
ingeleefd, nu ik onmiddellijk tegenover
de werkelijkheid stond, kwam deze mij
opnieuw zoo sprookjesachtig voor
misschien kwam het doordat de atmos
feer van Parijs me lichtelijk bedwelmde
dat het me moeite kostte, aan de
nuchtere feiten geloof te hechten. En
toch was alles zoo eenvoudig; het waren
cijfers, niets dan cijfers
Gedachtig aan den raad van notaris
De Haan, besloot ik, niet te veel geld
tegelijk bij me te steken. Ik had nog
ongeveer zeven duizend gulden bij me,
en verzocht den boekhouder, me een be
drag van dertig duizend gulden uit te
keeren. Sedert het bericht van de erfenis
me had bereikt, had mijn vermogen
me ongeveer drie en veertig duizend
gulden rente opgebracht, zoodat ik
met deze som mijn heele kapitaal niet
aanraakte. Ik kreeg dan ook den indruk
dat de" heer Jacquemart het buiten
gewoon bescheiden van mij vond, en
hoewel hij uiterst correct bleef, geloofde
ik dat hij mijn voorzichtigheid wel
met het Hollandsche
kaasboeren-instinct zou combineeren. Maar zoo iets
kon geen kwaad.
Wij kwamen overeen, dat ik uit
Holland nadere schikkingen over de
plaatsing van mijn vermogen zou op
geven en dat ik den volgenden dag terug
zou komen, om het door mij opgevraagde
bedrag in ontvangst te nemen. In
verband met verschalende formaliteiten
kon het mij niet dadelijk uitgekeerd
worden. Ik zat er trouwens niet op te
wachten.
Opnieuw gaf ik me over aan de be
koring van h;t Parijsche leven.
Dien avond woonde ik de voorstelling
bij in een der kleinere theaters. Ik had
vrij veel wijn gedronken bij mijn diner,
maar, ook in verband met hetgeen
hier volgt, merk jk uitdrukkelijk op,
dat ik volstrekt niet beneveld-was.
Ik was juist in een stemming om een
licht, geestig en niet al te braaf
blijspelletje te volgen, en daartoe werd
me hier de gelegenheid geboden.
Toch duurde mijn aandacht niet
langer dan tot de pauze. Ik had wat
op de couloirs heen en weer gewandeld,
en toen ik daarna mijn plaats weer had
ingenomen zag ik in een zijloge,
vlak tegenover de mijne, nu voor de
derde maal, de mooie onbekende.
Ze was alleen, en ze leek mij mooier
dan ooit. Ze droeg het zwarte haar
in een vreemden wrong, zooals ik me
niet herinnerde, dien ooit bij een andere
vrouw te hebben gezien. Onder het haar
kwamen groote, glinsterende oorhan
gers uit. Ze had een zilverig grijs avond
kleedje aan, dat met twee smalle koord
jes aan haar prachtige schouders hing.
Zooals ze daar zat, iets voorover ge
bogen, de armen langs het ranke lichaam
omlaag, de handen in haar schoot,
leek ze heel jong, een kind nog bijna,
in den vorm van haar gestalte zoowel
als in den peinzenden blik van haar
stille oogen.
Een poos bleef ze onbeweeglijkzitten;
toen hief ze haar hoofd op, zag mij aan
en herkende mij. Ik boog en er kwam
een triestige glimlach op haar gelaat.
Toen gingen de voetlichten aan; de
zaal werd donker en ik zag nog alleen
de vage glanzing van haar bloote
schouders en armen.
Misschien zijn zulke avonturen in alle
gevallen banaal, behalve wanneer men
ze zelf beleeft. Voor mij althans was
op het oogenblik de vage gestalte tegen
over mij boeiender dan de kwinkslagen
en de komische situaties van het stuk,
dat naar de ontknooping spoedde.
In de eerste plaats hield mij de vraag
bezig, of het wel toeval kon zijn, dat
ik me binnen zoo korten tijd voor de
derde maal tegenover deze vrouw
bevond. Het leek me heel onwaar
schijnlijk. Maar wat dan? Werd ik
bespionneerd, en was dit mooie schep
seltje aangesteld om mijn gangen na
te gaan? Had zij een slechte bedoeling
met mij voor?
Het viel me heel moeilijk, dit laatste
aan te nemen. Wat zou het voor een
vrouw zijn? Zij maakte een zeer
be, schaaf den, zeer voornamen indruk
maar wat deed zij, alleen in een theater
als dit, als het niet was met een bijzon
dere bedoeling?
Opnieuw dacht ik aan de waarschu
wende woorden van notaris de Haan,
en ik besloot op mijn hoede te zijn.
Ik had me nog niet met de politie
in verbinding gesteld, maar ik besloot
het den volgenden dag te doen. Misschien
was het goed, als ik maar weer zoo
gauw mogelijk naar Holland terugging;
daar leek het me voorloopig veiliger.
Ik voelde even naar de revolver in
mijn zijzak; de Raasdonder had me,
zijn woord getrouw, het wapen gebracht,
voor ik op reis .ging.
Plotseling besloot ik de vrouw aan te
spreken, me aan haar voor te stellen
ik had dat den vorigen dag in den
trein al willen doen, maar ze had er
me den tijd niet voor gelaten en haar
eenvoudig te vragen, of het toeval was,
dat we elkaar telkens ontmoetten. Ik
geef toe, dat het een eenigszins zonder
ling voornemen was, en een onder
bewuste drang om nader met het
charmante persoontje in aanraking te
komen, zal er wel niet vreemd aan ge
weest zijn. Maar tegelijkertijd bemerkte
ik dat ik in de schemering aan de over
zijde, de vage gestalte niet meer onder
scheiden kon, en toen eenigc
oogenblikken later het licht aanging, werd
mijn vermoeden bevestigd: ze was
weg.
Ik had gevoelens van verlichting en
teleurstelling tegelijk.
In den menschenstroom schuifelde ik
langzaam mee naar den uitgang en
toen ik dien bijna bereikt had, voelde
ik, dat opzettelijk mijn arm werd
aangeraakt. Op hetzelfde oogenblik
rook ik den parfum van twee dagen
geleden, op het terras voor American.
Met een schok van verrassing keerde
ik me om. Zij was het. Haar oogen
blikten in de mijne, en het was duidelijk
dat ze me iets had te zeggen. Een
oogenblik later hadden we den uitgang
van het theater bereikt.
VII
IK WORD ROMANTISCH
De vrouw ging naast mij voort, nog
altijd zwijgend. Wij bevonden ons op
den hel-verlichten boulevard, waar het
vooral nu, bij het uitgaan van de theaters,
zeer druk was. Weldra kwamen we
evenwel bij een smalle zijstraat; die
sloeg ze-in, en nadat wij nog eenige
passen voortgegaan waren, bleef de
vrouw staan, zag mij aan en zei zacht:
U moet zoo gauw mogelijk naar
Holland terug gaan. Het is hier ge
vaarlijk voor u.
Waarom is het hier gevaarlijk
voor me? vroeg ik onmiddellijk.
Ik kan u niets naders zeggen,
antwoordde ze. Als u niet luisteren wilt,
moet u het zelf weten. Ik heb u in
Holland ook al gewaarschuwd, maar
toen heeft u niet willen luisteren.
Heeft u mij dien brief geschreven?
vroeg ik snel.
Als u het weten wilt: ja. Maar
vraagt u me nu niets meer. Ga terug
naar Holland, morgenvroeg. Dan heeft
u nog kans, dat u er goed afkomt. En u
moet, als u kunt, vannacht in een ander
hotel gaan slapen.
Ze had fluisterend, maar op drin
genden toon gesproken, en wilde zich
nu snel verwijderen. Maar ik hield haar
terug.
Wat beteekent dit allemaal? zei ik
in de uiterste verbazing. U moet zoo
niet weggaan.
? Ik zeg u toch, dat ik u niets
naders kan vertellen, hernam ze onge
duldig. Als uw eigen leven en het mijne
u iets waard zijn, houdt u me dan geen
seconde langer op.
Ze snelde weg; de smalle straat uit
en den boulevard op. Een paar
oogenblikken stond ik besluiteloos; toen
bedacht ik, dat ze had gesproken van
levensgevaar, niet alleen voor mij, maar
ook voor haar. Op wat voor manier ik
haar wilde beschermen, daarvan gaf
ik me niet de minste rekenschap; maar
ik voelde, dat ik haar zoo niet mocht
». laten gaan. Ik rende haar achterna, en
zag nog juist, dat zij in een gereed
staande taxi stapte. Een oogenblik
later had ik er ook een bij de hand; ik
droeg den chauffeur op, de andere te
volgen, en enkele seconden later vloog
ik door het geroezemoes van de
helverlichte avondstad.
Twee gedachten hielden mij bezig.
Ik wou weten waar het gevaar in
bestond, dat mij bedreigde, en ik wou
haar beschermen tegen het onheil, dat
over haar neerhing omdat ze mij had
trachten te redden.
Ik kende Parijs lang niet goed genoeg
om den weg dien wij volgden, te kunnen
bijhouden. De rit duurde lang, naar mijn
'schatting ongeveer een half uur. Wij
waren al gauw in stillere gedeelten van
de-stad gekomen, en de auto schoot
hier snel vooruit. Nu en dan zag ik door de
voorruit, langs het lichaam heen van mijn
stoeren chauffeur, den anderen wagen.
Tijdens den rit begon ik een weinig
tot bezinning te komen. Ik begon me
af te vragen, waartoe deze achter
volging eigenlijk moest dienen, en of
het mij wel mogelijk zou zijn, iets voor
het meisje te doen. Bovendien had ze
duidelijk te kennen gegeven, dat ze
van mijn bescherming weinig gediend
was, door zoo overhaast de vlucht te
nemen. Ik moest me-zelf toegeven, dat
het een zonderlinge situatie was: ik
reed hier als een dolle door een hoek
van Parijs, dien ik volstrekt niet kende,
achter een vrouw aan, die mij volkomen
onbekend was, met een doel, dat me
heelemaal niet helder voor oogen stond.
Omkeeren? Ik aarzelde; toen hield de
wagen met een schok stil.
Ik boog me uit het openzwaaiende
portier; een eind vóór me was het meisje
al uitgestapt, en zonder om te zien
sloeg ze een zijstraat in. Haastig gaf ik
den chauffeur een bankbiljet en ik liep
haar achterna. Mijn nieuwsgierigheid,
mijn drang om haar te helpen, mijn
zucht naar avontuur ik weet niet hoe
ik het noemen moet waren opnieuw
opgewekt.
Ik liep de zijstraat in, waarin ik haar
had zien verdwijnen. Ongeveer vijftig
meter verder stond het meisje te praten
met een man; overigens was er in de
lange, rechte straat niemand te zien,
en het was er doodstil. Ik drukte mij
tegen den muur aan. Ineens waren
beiden verdwenen. Haastig schoof ik
langs de huizen voort naar de plaats,
waar ik ze gezien had. Er was een hooge
deur, een huis met donkere vensters.
Besluiteloos bleef ik eenige oogenblikken
staan. Ik begreep, dat het een dwaasheid
zou zijn, als ik probeerde, dit huis
binnen te komen; alleen, en met geen
3nder wapen dan een revolver met losse
patronen Maar ik kon het huis en
den straatnaam onthouden, en de politie
waarschuwen, en die zou dan wel weten
wat er gebeuren moest.
Het stond bij me vast, dat het mooie
meisje in de macht was van een of meer
schurken, die haar hadden willen ge
bruiken om mij, of liever mijn geld, in
handen te krijgen. Maar haar ziel was in
opstand gekomen tegen die
schurkenstreken; ze had het niet van zich kunnen
verkrijgen, haar opdracht te volvoeren,
en in de plaats daarvan had ze mij ge
waarschuwd.
Maar ik moest ook voor haar iets doen.
Ik moest haar verlossen, en zij zelf zou
immers niets liever willen, als ze mij
maar eenmaal had aangehoord. Het
kwam mij voor, dat zij leefde onder den
invloed van een booze begoocheling,
waaruit de macht van mijn woord
haar zou kunnen verlossen. En dan
dan zou ik haar meenemen naar het
veilige Holland, ik zou haar helpen; ?e
zou mijn secretaresse kunnen worden;
ik zou met haar kunnen trouwen....
Ik balde de vuisten en een drang tot
daden stormde in me op. Het beste zou
zijn, dat ik me onmiddellijk met de
politie in verbinding stelde
(Wordt vervolgd)