De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 17 juli pagina 19

17 juli 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2563 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 -i* af». sigaar en voorzien van prettige lectuur, niet ten volle te savoureeren. Inmiddels zou ik over deze reis niet gesproken hebben als ik, tusschen Brussel en de Fransche grens, niet plotseling tegenover de onbekende vrouw had gestaan, die ik op het terras van American had ontmoet. Ik liep me wat te ? vertreden in de zijgangen. Zij kwam uit een coupéen wij moesten elkaar in de nauwe gang passeeren. Ze herkende mij dadelijk en zei in het Fransch: U zult mijn gedrag gister wel vreemd gevonden hebben. Ik 'heb u voor een ander aangezien; dat is alles. Op hetzelfde oogenblik schoof ze langs me heen, en voor ik een antwoord klaar had, was ze verder gegaan. ? Toen ik later aan een paar vrienden het verhaal deed van mijn avonturen, waren ze van oordeel, dat ik die vrouw dadelijk had. moeten wantrouwen. Ach teraf is zoo iets gemakkelijk te zeggen, maar ik betwijfel sterk of veel menschen in mijn plaats zouden hebben gevoeld dat ik me tegenover haar in acht moest nemen. Het was allemaal zoo dood-onschuldig. Ze had mij voor een ander aangezien; dat was zeker niet ongewoon. En dat ze, hetgeen ze te' zeggen had, op een briefje had ge schreven, in plaats van het mondeling te doen nu ja, dat was ongetwijfeld wat eigenaardig, wat anders dan ge woon Maar of het tegenover me zelf, mijn moreele plicht was geweest, daar achterdocht uit te puren, daarvan ben ik ook nu nog allerminst overtuigd. Hoe het zij ik schonk aan het geval geen bijzondere beteekenis en rustig zette ik mijn reis voort, die verder geheel zonder incidenten afliep. Wel deed ik nog een paar maal ter sluiks moeite, mijn geheimzinnige onbekende terug te zien men bedenke dat zij heel mooi was, en naar het uiterlijk te oordeelen, heel interessant! maar ik kon geen spoor meer van haar ontdekken. En naarmate ik Parijs naderde, Parijs, waar ik nmaal, kort voor den grooten oorlog, geweest was, en waarvan ik toen zoo veel was gaan houden, dat ik er jaren-lang naar gesnakt had, het voor de tweede maal te mogen zien, vervaagde het beeld van de mooie vrouw gaandeweg in mijn hart, om plaats te maken voor andere gedachten, die een zeer nabije toekomst betroffen. VI IK ONTMOET OPNIEUW DE MOOIE VROUW De trein kwam precies op tijd, om 10.52 's avonds, in Parijs aan. . Dadelijk werd ik opgenomen in het golvende rumoer van de avondstad. Ik dacht er de eerste paar uren zelfs niet aan, een kamer te reserveeren in een hotel; ik liet me gaan, meedeinen op het koortsachtige en toch rustig gemoedelijke beweeg van het beginnende nachtleven Parijs omving me als een vrouw met koesterende armen, een vrouw die veel liefde te geven heeft, en veel troost voor wie zich eenzaam voelt op de wereld. Ik mag hier niet over uitweiden. Ik heb me tot taak gesteld, de avon turen te beschrijven, die rechtstreeks samenhangen met de millioenen, die me ten deel gevallen waren; en in dat gebeuren is de heerlijk-lichte roes, die dien avond over me kwam, toen ik het verrukkelijke Parijs na zooveel jaren terug zag, immers maar acci denteel Men behoeft, gelukkig! geen millionnair te zijn, om de bekoring van Parijs ten volle te kunnen genieten ! Ik vertel dus maar kortweg er is al zoo ontzaglijk veel, en door zooveel vaardiger pennen dan de mijne over Parijs geschreven dat ik den eersten nacht doorbracht in een zeer goed hotel, dat ik uitstekend sliep, dat ik den volgenden morgen om negen uur vol komen uitgerust opstond, en me na m'n ontbijt, gewapend met mijn pa pieren, naar de Bank begaf. Alles ging van een leien dakje. Ik wil de zeldzame voorkomendheid, waar mee ik door verschillende personen, van den portier af tot de commissie van Directeuren toe, te woord werd gestaan, niet toeschrijven aan het feit, dat ik over zestig millioen Hollandsche guldens te beschikken had. De Parijzenaar is altijd beleefd. Maar dat ik ais een persoon van gewicht werd beschouwd, kon ik merken, en ik merkte het maar al te graag Ik werd in een klein, geriefelijk kantoor gelaten, waar een van de comptables van de Bank, m'sieur Jacquemart, mij met veel geduld en kennis van zaken behulpzaam was. Hij stelde zich behoorlijk aan mij voor en gaf zich eenigszins een air van burger lijke superioriteit. Overigens was hij een kwiek, hoewel blijkbaar in kantoordienst wat veroesterd mannetje met een perkament-achtig gezicht. Mijn papieren bleken volkomen in orde te zijn. Notaris De Haan had, na het laatste bezoek dat ik hem ge bracht had, nog een brief aan de Bank geschreven om mijn bezoek aan te kondigen, en ik had maar op te geven, over welk bedrag ik in contanten wenschte te beschikken. Had ik mij de laatste dagen eenigszins in m.'n millionnairstaat ingeleefd, nu ik onmiddellijk tegenover de werkelijkheid stond, kwam deze mij opnieuw zoo sprookjesachtig voor misschien kwam het doordat de atmos feer van Parijs me lichtelijk bedwelmde dat het me moeite kostte, aan de nuchtere feiten geloof te hechten. En toch was alles zoo eenvoudig; het waren cijfers, niets dan cijfers Gedachtig aan den raad van notaris De Haan, besloot ik, niet te veel geld tegelijk bij me te steken. Ik had nog ongeveer zeven duizend gulden bij me, en verzocht den boekhouder, me een be drag van dertig duizend gulden uit te keeren. Sedert het bericht van de erfenis me had bereikt, had mijn vermogen me ongeveer drie en veertig duizend gulden rente opgebracht, zoodat ik met deze som mijn heele kapitaal niet aanraakte. Ik kreeg dan ook den indruk dat de" heer Jacquemart het buiten gewoon bescheiden van mij vond, en hoewel hij uiterst correct bleef, geloofde ik dat hij mijn voorzichtigheid wel met het Hollandsche kaasboeren-instinct zou combineeren. Maar zoo iets kon geen kwaad. Wij kwamen overeen, dat ik uit Holland nadere schikkingen over de plaatsing van mijn vermogen zou op geven en dat ik den volgenden dag terug zou komen, om het door mij opgevraagde bedrag in ontvangst te nemen. In verband met verschalende formaliteiten kon het mij niet dadelijk uitgekeerd worden. Ik zat er trouwens niet op te wachten. Opnieuw gaf ik me over aan de be koring van h;t Parijsche leven. Dien avond woonde ik de voorstelling bij in een der kleinere theaters. Ik had vrij veel wijn gedronken bij mijn diner, maar, ook in verband met hetgeen hier volgt, merk jk uitdrukkelijk op, dat ik volstrekt niet beneveld-was. Ik was juist in een stemming om een licht, geestig en niet al te braaf blijspelletje te volgen, en daartoe werd me hier de gelegenheid geboden. Toch duurde mijn aandacht niet langer dan tot de pauze. Ik had wat op de couloirs heen en weer gewandeld, en toen ik daarna mijn plaats weer had ingenomen zag ik in een zijloge, vlak tegenover de mijne, nu voor de derde maal, de mooie onbekende. Ze was alleen, en ze leek mij mooier dan ooit. Ze droeg het zwarte haar in een vreemden wrong, zooals ik me niet herinnerde, dien ooit bij een andere vrouw te hebben gezien. Onder het haar kwamen groote, glinsterende oorhan gers uit. Ze had een zilverig grijs avond kleedje aan, dat met twee smalle koord jes aan haar prachtige schouders hing. Zooals ze daar zat, iets voorover ge bogen, de armen langs het ranke lichaam omlaag, de handen in haar schoot, leek ze heel jong, een kind nog bijna, in den vorm van haar gestalte zoowel als in den peinzenden blik van haar stille oogen. Een poos bleef ze onbeweeglijkzitten; toen hief ze haar hoofd op, zag mij aan en herkende mij. Ik boog en er kwam een triestige glimlach op haar gelaat. Toen gingen de voetlichten aan; de zaal werd donker en ik zag nog alleen de vage glanzing van haar bloote schouders en armen. Misschien zijn zulke avonturen in alle gevallen banaal, behalve wanneer men ze zelf beleeft. Voor mij althans was op het oogenblik de vage gestalte tegen over mij boeiender dan de kwinkslagen en de komische situaties van het stuk, dat naar de ontknooping spoedde. In de eerste plaats hield mij de vraag bezig, of het wel toeval kon zijn, dat ik me binnen zoo korten tijd voor de derde maal tegenover deze vrouw bevond. Het leek me heel onwaar schijnlijk. Maar wat dan? Werd ik bespionneerd, en was dit mooie schep seltje aangesteld om mijn gangen na te gaan? Had zij een slechte bedoeling met mij voor? Het viel me heel moeilijk, dit laatste aan te nemen. Wat zou het voor een vrouw zijn? Zij maakte een zeer be, schaaf den, zeer voornamen indruk maar wat deed zij, alleen in een theater als dit, als het niet was met een bijzon dere bedoeling? Opnieuw dacht ik aan de waarschu wende woorden van notaris de Haan, en ik besloot op mijn hoede te zijn. Ik had me nog niet met de politie in verbinding gesteld, maar ik besloot het den volgenden dag te doen. Misschien was het goed, als ik maar weer zoo gauw mogelijk naar Holland terugging; daar leek het me voorloopig veiliger. Ik voelde even naar de revolver in mijn zijzak; de Raasdonder had me, zijn woord getrouw, het wapen gebracht, voor ik op reis .ging. Plotseling besloot ik de vrouw aan te spreken, me aan haar voor te stellen ik had dat den vorigen dag in den trein al willen doen, maar ze had er me den tijd niet voor gelaten en haar eenvoudig te vragen, of het toeval was, dat we elkaar telkens ontmoetten. Ik geef toe, dat het een eenigszins zonder ling voornemen was, en een onder bewuste drang om nader met het charmante persoontje in aanraking te komen, zal er wel niet vreemd aan ge weest zijn. Maar tegelijkertijd bemerkte ik dat ik in de schemering aan de over zijde, de vage gestalte niet meer onder scheiden kon, en toen eenigc oogenblikken later het licht aanging, werd mijn vermoeden bevestigd: ze was weg. Ik had gevoelens van verlichting en teleurstelling tegelijk. In den menschenstroom schuifelde ik langzaam mee naar den uitgang en toen ik dien bijna bereikt had, voelde ik, dat opzettelijk mijn arm werd aangeraakt. Op hetzelfde oogenblik rook ik den parfum van twee dagen geleden, op het terras voor American. Met een schok van verrassing keerde ik me om. Zij was het. Haar oogen blikten in de mijne, en het was duidelijk dat ze me iets had te zeggen. Een oogenblik later hadden we den uitgang van het theater bereikt. VII IK WORD ROMANTISCH De vrouw ging naast mij voort, nog altijd zwijgend. Wij bevonden ons op den hel-verlichten boulevard, waar het vooral nu, bij het uitgaan van de theaters, zeer druk was. Weldra kwamen we evenwel bij een smalle zijstraat; die sloeg ze-in, en nadat wij nog eenige passen voortgegaan waren, bleef de vrouw staan, zag mij aan en zei zacht: U moet zoo gauw mogelijk naar Holland terug gaan. Het is hier ge vaarlijk voor u. Waarom is het hier gevaarlijk voor me? vroeg ik onmiddellijk. Ik kan u niets naders zeggen, antwoordde ze. Als u niet luisteren wilt, moet u het zelf weten. Ik heb u in Holland ook al gewaarschuwd, maar toen heeft u niet willen luisteren. Heeft u mij dien brief geschreven? vroeg ik snel. Als u het weten wilt: ja. Maar vraagt u me nu niets meer. Ga terug naar Holland, morgenvroeg. Dan heeft u nog kans, dat u er goed afkomt. En u moet, als u kunt, vannacht in een ander hotel gaan slapen. Ze had fluisterend, maar op drin genden toon gesproken, en wilde zich nu snel verwijderen. Maar ik hield haar terug. Wat beteekent dit allemaal? zei ik in de uiterste verbazing. U moet zoo niet weggaan. ? Ik zeg u toch, dat ik u niets naders kan vertellen, hernam ze onge duldig. Als uw eigen leven en het mijne u iets waard zijn, houdt u me dan geen seconde langer op. Ze snelde weg; de smalle straat uit en den boulevard op. Een paar oogenblikken stond ik besluiteloos; toen bedacht ik, dat ze had gesproken van levensgevaar, niet alleen voor mij, maar ook voor haar. Op wat voor manier ik haar wilde beschermen, daarvan gaf ik me niet de minste rekenschap; maar ik voelde, dat ik haar zoo niet mocht ». laten gaan. Ik rende haar achterna, en zag nog juist, dat zij in een gereed staande taxi stapte. Een oogenblik later had ik er ook een bij de hand; ik droeg den chauffeur op, de andere te volgen, en enkele seconden later vloog ik door het geroezemoes van de helverlichte avondstad. Twee gedachten hielden mij bezig. Ik wou weten waar het gevaar in bestond, dat mij bedreigde, en ik wou haar beschermen tegen het onheil, dat over haar neerhing omdat ze mij had trachten te redden. Ik kende Parijs lang niet goed genoeg om den weg dien wij volgden, te kunnen bijhouden. De rit duurde lang, naar mijn 'schatting ongeveer een half uur. Wij waren al gauw in stillere gedeelten van de-stad gekomen, en de auto schoot hier snel vooruit. Nu en dan zag ik door de voorruit, langs het lichaam heen van mijn stoeren chauffeur, den anderen wagen. Tijdens den rit begon ik een weinig tot bezinning te komen. Ik begon me af te vragen, waartoe deze achter volging eigenlijk moest dienen, en of het mij wel mogelijk zou zijn, iets voor het meisje te doen. Bovendien had ze duidelijk te kennen gegeven, dat ze van mijn bescherming weinig gediend was, door zoo overhaast de vlucht te nemen. Ik moest me-zelf toegeven, dat het een zonderlinge situatie was: ik reed hier als een dolle door een hoek van Parijs, dien ik volstrekt niet kende, achter een vrouw aan, die mij volkomen onbekend was, met een doel, dat me heelemaal niet helder voor oogen stond. Omkeeren? Ik aarzelde; toen hield de wagen met een schok stil. Ik boog me uit het openzwaaiende portier; een eind vóór me was het meisje al uitgestapt, en zonder om te zien sloeg ze een zijstraat in. Haastig gaf ik den chauffeur een bankbiljet en ik liep haar achterna. Mijn nieuwsgierigheid, mijn drang om haar te helpen, mijn zucht naar avontuur ik weet niet hoe ik het noemen moet waren opnieuw opgewekt. Ik liep de zijstraat in, waarin ik haar had zien verdwijnen. Ongeveer vijftig meter verder stond het meisje te praten met een man; overigens was er in de lange, rechte straat niemand te zien, en het was er doodstil. Ik drukte mij tegen den muur aan. Ineens waren beiden verdwenen. Haastig schoof ik langs de huizen voort naar de plaats, waar ik ze gezien had. Er was een hooge deur, een huis met donkere vensters. Besluiteloos bleef ik eenige oogenblikken staan. Ik begreep, dat het een dwaasheid zou zijn, als ik probeerde, dit huis binnen te komen; alleen, en met geen 3nder wapen dan een revolver met losse patronen Maar ik kon het huis en den straatnaam onthouden, en de politie waarschuwen, en die zou dan wel weten wat er gebeuren moest. Het stond bij me vast, dat het mooie meisje in de macht was van een of meer schurken, die haar hadden willen ge bruiken om mij, of liever mijn geld, in handen te krijgen. Maar haar ziel was in opstand gekomen tegen die schurkenstreken; ze had het niet van zich kunnen verkrijgen, haar opdracht te volvoeren, en in de plaats daarvan had ze mij ge waarschuwd. Maar ik moest ook voor haar iets doen. Ik moest haar verlossen, en zij zelf zou immers niets liever willen, als ze mij maar eenmaal had aangehoord. Het kwam mij voor, dat zij leefde onder den invloed van een booze begoocheling, waaruit de macht van mijn woord haar zou kunnen verlossen. En dan dan zou ik haar meenemen naar het veilige Holland, ik zou haar helpen; ?e zou mijn secretaresse kunnen worden; ik zou met haar kunnen trouwen.... Ik balde de vuisten en een drang tot daden stormde in me op. Het beste zou zijn, dat ik me onmiddellijk met de politie in verbinding stelde (Wordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl