De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 24 juli pagina 18

24 juli 1926 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

Knarsetandend van woedf^wrong ik mijn leden in 4e. tduwen f.. Toen werd boven me een venster ?opgeschoven. Met een ruk hief ik het hoofd op, maar voor ik iets kon onder scheiden, suisde er iets met een fluitend geluid omlaag. Een strik snoerde om mijn hals dicht, ik kon nog een zachten, ;gesmoorden kreet geven; toen wankelde 5k tegen den muur aan. De deur ging ?open en men sleepte mij het huis binnen; ik verweerde mij wanhopig, hoewel de rstrik om den hals mij den adem bijna benam. Vaag onderscheidde ik twee mannen, die zwijgend worstelden om me in bedwang te houden. De een week ?eensklaps terug; de ander richtte blik semsnel een pistool op me. Er kwam geen iknal, niets dan een kort knippend geluidje; ik rook een scherpe, prikke lende gaslucht en terstond hield mijn denken op. Toen ik mijn bewustzijn terugkreeg, lag ik in een kamer op een divan. Mijn handen en mijn voeten waren stevig gebonden; toen ik mijn beenen wilde optrekken, bemerkte ik, dat men boven dien mijn voeten aan het meubelstuk, waarop ik rustte, had vastgebonden. Het touw om mijn hals was weg, maar ik voelde een scherpe, snijdende pijn aan mijn keel. Ik werd gekweld door een brandenden dorst en had hevige hoofd pijn : blijkbaar de gevolgen van de gasvergiftiging, waarmee men mij on schadelijk had gemaakt. De kamer, waarin ik mij bevond, was een tamelijk ruim vertrek met twee ramen, waarvoor donkere gordijnen waren dichtgeschoven. Aan het plafond brandde een electrische lamp. Verder was er in de kamer weinig te zien, een tafel met eenige stoelen, een kleiner tafeltje aan den wand tegenover mij, waarop eenige flesschen, glazen en huisjes in houten houders stonden, die aan den arbeid van een scheikundige deden denken. Boven mijn hoofd was langs den wand Oorspronkelijke Detective-roman door me» teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Prof. J. H. Jurres en G. Westermann K7*&*0*?*&*?*C>^<?0* Inhoud: De arme fooneelspeler Willem van der Boom heeft zestig millioen gulden geërfd en begeeft zich naar Parijs om zijn vermogen in ontvangst te nemen. Vóór zijn vertrek heeft hij ie Amsterdam een anoniemen brief ontvangen, waarin hem wordt gemeld dat hem in Parijs gevaar dreig!. Hij ontmoet een mooie vrouw, die hem blijkbaar voor een ander aanziet. Te Parijs, 's avonds in een theater, ontmoet hij deze vrouw opnieuw; zij raadt hem dringend aan, dadelijk naar Ho/land terug te keeren. Bezield door een romantisch verlangen achtervolgt hij haar in een auto en ziet haar in een eenzame straat een huis binnengaan, (zevende hoofdstuk). een lange plank aangebracht, waar blijkbaar een klokje op stond, want ik hoorde het rustige, huiselijke getik. Langen tijd was er geen ander geluid waar te nemen. Ik had tijd om over mijn toestand na te denken, en mijne gedachten waren niet van de aangenaamste. Dat komt er van, als je je bemoeit met dingen die je niet aangaan, bromde ik met grimmige zelf-beschuldiging. Mijn romantische fantasieën waren voor het oogenblik verdwenen; het leek me volstrekt niet onwaarschijnlijk, dat de houding van het mooie, droefgeestige meisje een vooropgezet comediespel was geweest, en dat haar vrouwelijk instinct haar had doen begrijpen, dat ze mij op deze manier het gemakkelijkst daar zou krijgen, waar ze mij hebben moest.... Maar ook deze beschamende veronder stelling hield mij niet lang bezig; het voornaamste was op het oogenblik de vraag, hoe ik hier vandaan zou komen, en dat was in de omstandigheden, waar in ik mij bevond, een lastig probleem. Mijn polsen waren zoo stevig aaneengesnoerd, dat ik alleen de handpalmen en de vingers van elkaar kon krijgen, en bij een poging om overeind te komen, scheurde zoo'n snerpende pijn door mijn achterhoofd, dat ik het maar beter vond, rustig te blijven liggen. Of ik zat of lag, bevrijden kon ik me toch niet. Men had me mijn overjas uitgetrokken, en toen ik me een weinig op zij rolde, merkte ik, dat ook de revolver, die ik van Lagas had meegekregen, verdwenen was. Ongeveer een kwartier nadat ik weer bij kennis was gekomen, ging de deur open. Een lange, magere man trad de kamer binnen. Hij had een knevel en een klein, spits baardje en droeg een lange grijze werkjas. Op het eerste gezicht zag hij er volstrekt niet uit als een schurk, al was ik er onmiddellijk van overtuigd, dat hij dat was. Hij keek vluchtig naar me, en ging toen naar het tafeltje aan den wand. Hij nam een paar van de huisjes, die met verschillend gekleurde vochten gevuld waren, uit den houder, hield ze tegen het licht en zette ze weer op hun plaats. Op een papiertje maakte hij eenige aanteekeningen, en zooals hij nu bezig was, had hij gemakkelijk kunnen-doorgaan voor een rustigen kamergeleerde, die in het belang van de menschheid wetenschap pelijke proefnemingen verrichtte. Op dit oogenblik klonk uit een aan grenzend vertrek een gesmoorde kreet, en ik hoorde enkele uitgestamelde woorden, die ik echter niet kon verstaan. Het moest evenwel zonder twijfel een vrouw geweest zijn, die deze geluiden had voortgebracht, en ik dacht onmid dellijk aan mijn mooie onbekende. De man bij het tafeltje had even het hoofd opgeheven, en in luister-houding gewacht; toen boog hij zich weer over zijn proeven. Maar nu kon ik het niet langer uit houden. Zou u me eens willen zeggen, wat dit allemaal beteekent? riep ik woedend. VIII IK KRIJG EEN AANBOD OM M'N GELD KWIJT TE RAKEN De lange man zette een klein retort, dat hij juist aandachtig beschouwde, voorzichtig neer. Toen keerde hij zich om. U zult nog eenige oogenblikken geduld moeten hebben, Mr. van der Boom, zei hij vriendelijk. Hij sprak correct Fransen, maar ik hoorde aan zijn uitspraak toch, dat hij hoogstwaarschijnlijk geen Franschman was. Tot welke nationaliteit hij ge rekend moest worden, kon ik met geen mogelijkheid bepalen. Maar ik zou wel eens willen weten, met welk recht ik hier vastgehouden word ! barstte ik uit. ?

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl