Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2564
HET KARTHUIZERKERKHOF (naar een oude prent)
AMSTERDAMSCHE BIJZONDERH E?D E N
DOOR PROF. DR. H. BRUGMANS
XXXV, Hef Karthuizerkloosfer
DAT er oudtijds in Amsterdam een Karthuizer
klooster heeft bestaan, kan ieder Amsterdammer
Weten. Vooreerst spreken hier nog de straten.
In den Jordaan hebben wij nog heden ten dage een
Karthuizerstraat, een Karthuizerdwarsstraat en zelfs
ais liefelijke herinnering aan den ouden kloostertuin,
een Karthuizerplantsoen. En oudtijds was daar het
Karthuizerkerkhof, dat thans het plantsoen is, waar
de vrome mannen ter eeuwige rust werden gelegd.
Zoo_ wordt midden in een drukke volksbuurt de
herinnering aan het stille klooster bewaard.
Maar misschien kennen de meeste Amsterdammers
het Karthuizerklooster nog beter door Vondels
Amsterdamsche tragedie, waar het gesticht met
prior en portier en al ten tooneele komt. Wanneer
Gijsbrecht van Aemstel vóór de Haarlemmerpoort zijn
befaamden monoloog heeft gehouden, breekt hij zich
zelf aldus af:
Alaer 'h zie den vader daer van ons Katuizers klooster
Genaeken van ter zij, op dat hij mij begroef,
Hij schijnt om ons geluck verheughten wel gemoed!.
'k Zal best verstaen uit hem, die nimmer was besproken.
Weerom het leger is dus schichligh opgebroken.
In die verwachting wordt Gijsbrecht dan ook niet
teleurgesteld. De prior, of zooals Vondel hem noemt
de vader van het Karthuizerklooster, Willebrord, weet
er alles van. Met vreugde verhaalt hij den reeds van
den druk verlosten Gijsbrecht den onderlingen twist
der aanvoerders en het opbreken van het leger ten
gevolge daarvan. En als Arent dan nog de berichten
van Willebrord komt bevestigen hij heeft den
vijand omtrent een booghscheut weeghs aen geen
zij Slooterdijck" achtervolgd is Gijsbrecht vol
komen overtuigd. Vosmeer, door Arent medege
bracht, doet een verhaal.dat dat van den Abt bevestigt;
lek hoor, de Goyer doet de waerheif niet te kort.
Want zijn vertelling stemt met vader Willebord,
zegt hij en trekt vol vreugde de poort binnen.
Spoedig blijkt het bedrog. Het tweede bedrijf brengt
ons vóór het Karthuizerklooster zelf.
Wij zijn bij 'f klooster wér, daar Willebord in vree
Met al de broeders woont, en stort zijn avondbeê.
Willem van Egmont en Diederick van Haerlem
deelen hun hoplieden de plannen van den aanslag
op Amsterdam mede. Het zeepaard is al binnen de
stad en zal straks zijn krijgsvolk lossen. Intusschen
zal men troepen legeren dicht bij de stad in het
Karthuizerklooster. Diederick belast zich met de
taak dat in orde te brengen; maar zijn woord:
Een krijgsman laet zich van geen paepen ringelooren,
voorspelt voor vader Willebrord niet veel goeds.
Diederick is dan ook zoo goed als zijn woord: in
,J. S. MEUWSEN, HoB. A'dam-R'dam-Den Haa*
DE BE-STE H O E D E N IN HOLLAND
een aardig tooneel weet hij den goeden prior te bewegen
of liever te dwingen zijn klooster--open te stellen
voor de krijgsmacht, die Amsterdam bedreigt.
Zooals gewoonlijk heeft Vondel zich topographisch
de situatie goed en juist voorgesteld. Wanneer men
zich herinnert, dat Vondel het Amsterdam der
zestiende eeuw voor zich had, dan wordt alles volko
men duidelijk. De Haarlemmerpoort stond toen aan
het einde van den Nieuwendijk bij het Singel, yoor
de poort lag de Haarlemmerdijk; iets ten Zuiden
van dien dijk aan de tegenwoordige Lindengracht,
lag het Karthuizerklooster. Het lag dus voor de hand
hier het krijgsvolk te legeren, dat de Haarlemmerpoort
moest verrassen.
Topographisch is dus de zaak geheel in orde, ten
minste als men zich Gijsbrechts Amsterdam wil
voorstellen als dat der zestiende eeuw. Maar het beleg
van Amsterdam, dat Vondel ten tooneele brengt,
had plaats in 1304. Toen was de stad, die nauwelijks
een stad was, natuurlijk veel kleiner; hoever zij zich
uitstrekte, kan niemand met zekerheid zeggen. Juist
daarom kan men het begrijpen, dat Vondel het
zestiende-eeuwsche Amsterdam, dat iedereen kende
van de kaart van Cornelis Antonisz, op het tooneel
bracht. En dan is het ook niet zoo zonderling, dat hij
het Karthuizerklooster in zijn stuk te pas bracht,
hoewel daarvan in 1304 nog geen steen was te be
kennen. Hij stelt het zelfs ais een oud, befaamd kloos
ter voor. Willebrord zegt:
Dit is een overout en vorstelijk gesticht,
Verzorght in vrede en krijgh met zegelen en briesen^
Dat wie het quefst, gedencke een vorst des rijx
tegrieseit
Die zeght: hij raekt mijn kroon wie 't godshuis yef
misdoe^
en ten slotte:
Wij sfaen op keizerlijcke en pauzelijke wetten.
Wat is er van dat alles waar? Wanneer wij
onsniet in 1304, maar twee eeuwen later Amsterdam.
voorstellen, dan vindt Vondels voorstelling wel
eenigen steun in de geschiedenis. Willebrord zelf weet wel
een en ander van de geschiedenis van zijn orde:
7\vee Alexanders zelfs, de vierde en ook de
derdeGelyck de tweede Urbaen, beveslighdden dit slagh
Van Godsdienst, daer men Bruin wel d'eer var?
geven magh
Dat moet men aldus verstaan. De orde oer
Karthuizers is in 1086 gesticht door Bruno van Keulen in
een woestj oord bij Grenoble, la Chartreuse. Daar
begon hij met zes volgelingen een leven te leiden, dat
zoowel dat van kluizenaars als van kloosterlingen
wasHij nam als grondregel dien van Benedictus aan,
maar verscherpte dien nog op allerlei punten, zoodat
de ascese 'hier tot het uiterste werd gedreven
Urbanus II (1088?1099) gaf op dat alles zijn sanctie.
Onder haar vijfden prior verkreeg de orde in 1137'
geschreven statuten, die in 1170 werden bekrachtigd
door paus Alexander III (1159?1181). Ook Alexander
IV (1254?1261) schijnt de orde te hebben be
gunstigd. Zij breidde het getal van haar kloosters
weldra aanzienlijk uit. Behalve het moederklooster
La Chartreuse is de Certosa bij Pavia beroemd
gebleven.
li;fi Veel minder algemeen bekend was natuurlijk.
het Amsterdamsche Karthuizerklooster. Wanneer het
is gesticht, weten wij niet. Pontanus aarzelt tusschen
1368 en 1377. Donselaar, Von Zesen en Commelirt
brengen de stichting van het klooster op 1390»
Dapper en Le Long op 1392. Het geeft te denken, dat
Wagenaar, de voorzichtige, zich er niet beslist over
uitspreekt. Twee dingen staan intusschen vast..
Vooreerst, dat allen het erover eens zijn, dat hertog
Albrecht van Beieren, ruwaard en later graaf van
Holland, Zeeland en Henegouwen, het klooster
heeft gegrondvest; in een oorkonde van 1451 wordt
hij uitdrukkelijk als de stichter van het Amsterdam
sche Karthuizerklooster erkend. Door andere is het
zeker, dat het gesticht in ieder geval in 1392 bestond..
Immers den 27 September van dit jaar schonk
Albrecht ter eere Gods en ter zaligheid zijner ziel
en die zijner ouders, een klooster van de Karthuizerorde
willende stichten in Amstelland buiten de stad Am
sterdam tot voorziening in den nooddruft der monni
ken en broeders, die aldaar zouden wonen en dienst
verrichten" aan gezegde'broeders een jaarrente vaa
driehonderd Dordrechtsche guldens. Men zou daaruit
willen opmaken, dat in dat jaar het klooster is gesticht,
maar wij mogen aannemen dat de Karthuizers reeds
vóór 1392 hier een houten huis bezaten en dat de gift
van Albrecht den bouw van een steenen klooster
wilde mogelijk maken.
Dergelijke privilegiën hebben de Karthuizers er
meerdere ontvangen, wel niet van Pausen en Keizers,,
zooals vader Willebord niet zonder welbehagen
opmerkt, maar dan toch van de Hollandsche graven.
Zij hebben dit klooster klaarblijkelijk een goed hart
toegedragen. Albrecht nam in den genoemden brief
van 1392 voor zichzelf en zijn nakomelingen het kloos
ter met al zijn monniken, dienaars en goederen
HET WEDUWENHOF I N DE KARTHUIZERSTRAAT (1926)