De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 24 juli pagina 5

24 juli 1926 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND in zijn hooge bescherming; ook verbood hij dat iemand eenig gebouw zou mogen oprichten op honderd roeden afstand van het klooster. Een soort hinderwet ten behoeve der monniken, die niet in hun rustige contemplatie mochten worden gestoord. Het is dit privilege, waarop Vondel het oog heeft, als hij Willebrord laat zeggen: Ja, pdaf geen gerucht zou sleuren ons gemoeden, Magh niemanf deze plaefs beneden honderf roeden Betimmeren, veel min bezwoeren met den last, Dien doorlogh naer zich sleept, ofeenigh oorloghsgasf, Albrecht schonk bovendien het volgende jaar aan de 'Amsterdamsche Karthuizers een huis en erf in het Voorhout in Den Haag, dat zij kort daarna voor negenhonderd nieuwe Geldersche guldens aan heer Jan van Arkel weer verkochten. Nog gaf hij hun een jaarrente van 48 gulden, die de stad Amster dam hem schuldig was als eeuwige pacht van het gulden-water, of lieyer het Gouwe-water, dat van ouds aan den graaf toekwam. Zoo groeide het klooster in gegoedheid en ook in invloed. In 1394 schijnt de bouw te zijn voltooid; toen werd het althans in de gemeen schap der Karthuizers opgenomen. In 1508 schonk paus Julius II de Amsterdamsche broeders zelfs het privilege, dat zij alleen onderworpen waren aan den prior der Grand Chartreuse en het kapittel der orde. Zij werden dus geëximeerd uit het gewone kerkelijk gebied; dat werd in 1517 den nieuw gekozen bisschop van Utrecht, Philips van Bourgondië, duidelijk aan het verstand gebracht, toen hij een poging -deed van de Karthuizers als van alle andere kloosters een bede te vorderen. Wij zullen niet alle voorrechten opsommen, die de Karthuizers in den loop der tijden hebben weten te verkrijgen. Alleen willen wij nog wijzen op het bezit van het eilandje Den Hoorn, dat zij onder allerlei omstandigheden zich hebben weten te verzekeren. Dat eilandje, ook in de oorkonden Zaenderhoeve genoemd, lag In het _IJ tusschen de Hoornsloot, den mond van de Zaan en Slotenambacht. Den Hoorn was toen bebouwd en bewoond; in het begin der zestiende eeuw stond er zelfs een kapel op het eiland, dat des tijd ook wel het St. Anthonius-eiland werd genoemd; het had toen ook schout en schepenen. Later is het, waarschijnlijk door onvoldoende bedijking, meer en meer in een moeras veranderd en geheel verlaten. In de. negentiende eeuw is het natuurlijk in verband met de bedijking van het IJ en den aanleg van het Noordzeekanaal geheel verdwenen. Een ander bezit van de Karthuizers was de vrije eigendom van de Kolk van de Damsluis, die zij reeds in 1401 verkregen van Reinier Simonsz, priester te Amsterdam; in 1386 had Albrecht die kolk aan den genoemden Rei nier Simonsz geschonken. Dat bezit was belangrijk genoeg; niet alleen hadden de Karthuizers daardoor recht op de opbrengst van het vischwater, maar ook op de verplichting de gronden op het gewelf boven de_ sluis. Men weet, dat de Damsluis was overkluisdf zoodat men onder den Vijgendam door van het Damrak naar het Rokin kon varen. Welnu, toen op de Damsluis zou worden gebouwd, konden de Karthui zers den daartoe benoodigden grond in pacht of in erfpacht afstaan. Zeker geen klein voordeel in een steeds groeiende en steeds dichter bevolkte stad. Zoo heeft het Karthuizerklooster ongeveer twee eeuwen onder den rook van Amsterdam bestaan. In den ongunst der tijden is het te gronde gegaan. Wat Willebrord van Egmonts soldaten te lijden kreeg, was kinderspel vergeleken bij .wat in den Spaanschen oorlog werkelijkheid werd. In 1566 had het klooster den beeldenstorm te doorstaan. Het volgende jaar legerden zich troepen van Hendrik van Brederode bij de Karthuizers. In 1572 had het klooster nog veel meer te lijden van den geweldenaar Lumey, die zich daar verschanste om Amsterdam te kunnen belegeren. Eindelijk legde Sonoy, evenmin een zacht zinnig man, de laatste hand aan de vernieling van het oude klooster door het gebouw in 1577 met zijn soldeniers te bezetten. Toen dan ook na de alteratie van 578 het klooster aan de .stad kwam, was het nog slechts een puinhoop. De goederen der Karthuizers kwamen aan het weeshuis, dat daarvoor op zich nam voor het onderhoud der nog aanwezige monniken tot hun dood te zorgen. Pontanus getuigt, dat er in het begin der zeventiende eeuw niet meer dan een mine van het klooster over was. Wat nog bewoonbaar was, diende tot herberg; de open grond daarbij werd als kerkhof gebruikt, wat nog lang daarna het geval was. Bij de vergrooting der stad werd het terrein binnen den stadsmuur getrokken. Een deel werd door burgerwoningen bebouwd; later kwam hier ook het Huiszittend-Weduwenhof te staan; het kerkhof, vrij wat gesmaldeeld, werd ten slotte een plantsoen. Alleen de naam herinnert tegenwoordig nog aan wat eens een befaamd godshuis was, zooals onze middeleeuwsche voorouders het noemden, de haven der zaligheid. Abonneert U op De Vrouw en haar Huis" Prijs per jaar f 10 Franco p.p. f 10.75 Proefnr. op aanvraag Uitgave Van Holkema 6 Warendorf's Uitg. Mij. A'dam P O Q L VLIEGERS-RUZIE Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan WIE WAS DE KAPITEIN? NI E UWE BOEKEN Benno J. Stokvis. Wrange vruchten. Met een voorwoord van Lod. van Deyssel. Amsterdam z.j. P. A. Hemerijck Henri de Lagardère is niet dood, en de Beweging van '80 is ook niet dood. Om de dooie dood niet. Maar wat er nog leeft van de Beweging van '80, dat leefde voor dien tijd ook al; dat wisten de tachtigers zelf. Alleen zat het zoo bedolven onder bergen wansmaak en conventie, dat het, toen het te voorschijn kwam, leek of het nooit bestaan had. Rechtstreeks uit de Beweging van '80 voortge komen zijn een aantal kleine proza-stukken, lyrisch en episch; brokjes leven, uitgedrukt in woorden van een bijzondere verfijning. Van Deyssel, Erens en nog enkele anderen schreven zoo, luidden op die manier de nieuwe proza-kunst in, proza om het proza. Het was geniaal en beperkt; geniaal om de zuivere plastiek en den schoonen bouw der volzinnen, en beperkt om het gemis aan scheppend vermogen. Als overgangs vorm naar de onmiddellijk daarop gevolgde periode van episch proza-werk, als litterair verschijnsel dus, zijn die fragmentjes ongetwijfeld veel belangrijker dan als litteraire kunst op zich-zelf. Wat doel was bij de tachtigers, werd middel in de latere epiek. De heer Stokvis komt ons nu nog eens weer verrassen, verschrikken en vervelen Jk neem van elk der drie genoemde verba een derde deel om den indruk weer te geven, dien deze bundel op mij gemaakt heeft met een aantal moment-opnamen, korte prozaschetsen, waarin hij wel de beperktheid, maar volstrekt niet de genialiteit van Van Deyssel c.s. aan den dag legt. Nu en dan weet de schrijver even te boeien, doordat hij een nuance van een zekere Poe-achtige sensatie in zijn werk brengt, maar zoo vaag en zoo flauwtjes, zoo grof ook menigmaal, dat het heel onvoorzichtig zou zijn, daar een belofte voor later in te zien. Een schoone letterkundige toekomst zij den auteur Mr. Benno J. Stokvis voorspeld", schrijft Van Deyssel in zijn korte inleiding. Ik help het hem wenschen, maar ik vrees. HERMAN ."MIDDENDORP MARTIN BORRMANN, Saenda. Utrecht, W. de Haan. De oorspronkelijke Duitschc uitgave van Soenda, de dichterlijke beschrijving van een reis doorSumatra door Martin Borrmann, werd in ,,de Groene Amster dammer" van 9 Jan, jl. in een uitvoerige bespre king door onzen Indischen medewerker, Kapt. J. G. Sinia, gewaardeerd. W. de Haan te Utrecht verkreeg intusschen het recht tot het uitgeven van een Nederlandsche uit gave en verzocht den recensent zich met de ver taling te willen belasten, waaraan Sinia op te loven wijze voldeed. De aquarellen en potloodteekeningen van S. Sebba werden in de Nederlandsche uitgave, die er zeer verzorgd en aantrekkelijk uitziet, overgenomen.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl