Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
in zijn hooge bescherming; ook verbood hij dat
iemand eenig gebouw zou mogen oprichten op
honderd roeden afstand van het klooster. Een soort
hinderwet ten behoeve der monniken, die niet in
hun rustige contemplatie mochten worden gestoord.
Het is dit privilege, waarop Vondel het oog heeft, als
hij Willebrord laat zeggen:
Ja, pdaf geen gerucht zou sleuren ons gemoeden,
Magh niemanf deze plaefs beneden honderf roeden
Betimmeren, veel min bezwoeren met den last,
Dien doorlogh naer zich sleept, ofeenigh oorloghsgasf,
Albrecht schonk bovendien het volgende jaar
aan de 'Amsterdamsche Karthuizers een huis en erf
in het Voorhout in Den Haag, dat zij kort daarna
voor negenhonderd nieuwe Geldersche guldens aan
heer Jan van Arkel weer verkochten. Nog gaf hij
hun een jaarrente van 48 gulden, die de stad Amster
dam hem schuldig was als eeuwige pacht van het
gulden-water, of lieyer het Gouwe-water, dat van ouds
aan den graaf toekwam. Zoo groeide het klooster in
gegoedheid en ook in invloed. In 1394 schijnt de bouw
te zijn voltooid; toen werd het althans in de gemeen
schap der Karthuizers opgenomen. In 1508 schonk
paus Julius II de Amsterdamsche broeders zelfs het
privilege, dat zij alleen onderworpen waren aan
den prior der Grand Chartreuse en het kapittel
der orde. Zij werden dus geëximeerd uit het gewone
kerkelijk gebied; dat werd in 1517 den nieuw gekozen
bisschop van Utrecht, Philips van Bourgondië,
duidelijk aan het verstand gebracht, toen hij een
poging -deed van de Karthuizers als van alle andere
kloosters een bede te vorderen.
Wij zullen niet alle voorrechten opsommen, die de
Karthuizers in den loop der tijden hebben weten te
verkrijgen. Alleen willen wij nog wijzen op het bezit
van het eilandje Den Hoorn, dat zij onder allerlei
omstandigheden zich hebben weten te verzekeren.
Dat eilandje, ook in de oorkonden Zaenderhoeve
genoemd, lag In het _IJ tusschen de Hoornsloot, den
mond van de Zaan en Slotenambacht. Den Hoorn was
toen bebouwd en bewoond; in het begin der zestiende
eeuw stond er zelfs een kapel op het eiland, dat des
tijd ook wel het St. Anthonius-eiland werd genoemd;
het had toen ook schout en schepenen. Later is het,
waarschijnlijk door onvoldoende bedijking, meer en
meer in een moeras veranderd en geheel verlaten.
In de. negentiende eeuw is het natuurlijk in verband
met de bedijking van het IJ en den aanleg van het
Noordzeekanaal geheel verdwenen. Een ander bezit
van de Karthuizers was de vrije eigendom van de
Kolk van de Damsluis, die zij reeds in 1401 verkregen
van Reinier Simonsz, priester te Amsterdam; in
1386 had Albrecht die kolk aan den genoemden Rei
nier Simonsz geschonken. Dat bezit was belangrijk
genoeg; niet alleen hadden de Karthuizers daardoor
recht op de opbrengst van het vischwater, maar ook
op de verplichting de gronden op het gewelf boven de_
sluis. Men weet, dat de Damsluis was overkluisdf
zoodat men onder den Vijgendam door van het
Damrak naar het Rokin kon varen. Welnu, toen op
de Damsluis zou worden gebouwd, konden de Karthui
zers den daartoe benoodigden grond in pacht of in
erfpacht afstaan. Zeker geen klein voordeel in een
steeds groeiende en steeds dichter bevolkte stad.
Zoo heeft het Karthuizerklooster ongeveer twee
eeuwen onder den rook van Amsterdam bestaan.
In den ongunst der tijden is het te gronde gegaan.
Wat Willebrord van Egmonts soldaten te lijden kreeg,
was kinderspel vergeleken bij .wat in den Spaanschen
oorlog werkelijkheid werd. In 1566 had het klooster
den beeldenstorm te doorstaan. Het volgende jaar
legerden zich troepen van Hendrik van Brederode
bij de Karthuizers. In 1572 had het klooster nog veel
meer te lijden van den geweldenaar Lumey, die
zich daar verschanste om Amsterdam te kunnen
belegeren. Eindelijk legde Sonoy, evenmin een zacht
zinnig man, de laatste hand aan de vernieling van het
oude klooster door het gebouw in 1577 met zijn
soldeniers te bezetten. Toen dan ook na de alteratie van
578 het klooster aan de .stad kwam, was het nog
slechts een puinhoop. De goederen der Karthuizers
kwamen aan het weeshuis, dat daarvoor op zich nam
voor het onderhoud der nog aanwezige monniken tot
hun dood te zorgen. Pontanus getuigt, dat er in het
begin der zeventiende eeuw niet meer dan een mine
van het klooster over was. Wat nog bewoonbaar was,
diende tot herberg; de open grond daarbij werd
als kerkhof gebruikt, wat nog lang daarna het geval
was. Bij de vergrooting der stad werd het terrein
binnen den stadsmuur getrokken. Een deel werd door
burgerwoningen bebouwd; later kwam hier ook
het Huiszittend-Weduwenhof te staan; het kerkhof,
vrij wat gesmaldeeld, werd ten slotte een plantsoen.
Alleen de naam herinnert tegenwoordig nog aan wat
eens een befaamd godshuis was, zooals onze
middeleeuwsche voorouders het noemden, de haven der
zaligheid.
Abonneert U op De Vrouw
en haar Huis"
Prijs per jaar f 10 Franco p.p.
f 10.75 Proefnr. op aanvraag
Uitgave Van Holkema 6
Warendorf's Uitg. Mij. A'dam
P O Q L VLIEGERS-RUZIE
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
WIE WAS DE KAPITEIN?
NI E UWE BOEKEN
Benno J. Stokvis. Wrange vruchten. Met
een voorwoord van Lod. van Deyssel.
Amsterdam z.j. P. A. Hemerijck
Henri de Lagardère is niet dood, en de Beweging
van '80 is ook niet dood. Om de dooie dood niet. Maar
wat er nog leeft van de Beweging van '80, dat leefde
voor dien tijd ook al; dat wisten de tachtigers zelf.
Alleen zat het zoo bedolven onder bergen wansmaak
en conventie, dat het, toen het te voorschijn kwam,
leek of het nooit bestaan had.
Rechtstreeks uit de Beweging van '80 voortge
komen zijn een aantal kleine proza-stukken, lyrisch
en episch; brokjes leven, uitgedrukt in woorden van
een bijzondere verfijning. Van Deyssel, Erens en nog
enkele anderen schreven zoo, luidden op die manier
de nieuwe proza-kunst in, proza om het proza. Het
was geniaal en beperkt; geniaal om de zuivere plastiek
en den schoonen bouw der volzinnen, en beperkt om
het gemis aan scheppend vermogen. Als overgangs
vorm naar de onmiddellijk daarop gevolgde periode
van episch proza-werk, als litterair verschijnsel dus,
zijn die fragmentjes ongetwijfeld veel belangrijker
dan als litteraire kunst op zich-zelf. Wat doel was
bij de tachtigers, werd middel in de latere epiek. De
heer Stokvis komt ons nu nog eens weer verrassen,
verschrikken en vervelen Jk neem van elk der drie
genoemde verba een derde deel om den indruk weer
te geven, dien deze bundel op mij gemaakt heeft
met een aantal moment-opnamen, korte prozaschetsen,
waarin hij wel de beperktheid, maar volstrekt niet de
genialiteit van Van Deyssel c.s. aan den dag legt. Nu
en dan weet de schrijver even te boeien, doordat hij
een nuance van een zekere Poe-achtige sensatie in
zijn werk brengt, maar zoo vaag en zoo flauwtjes, zoo
grof ook menigmaal, dat het heel onvoorzichtig zou
zijn, daar een belofte voor later in te zien.
Een schoone letterkundige toekomst zij den
auteur Mr. Benno J. Stokvis voorspeld", schrijft
Van Deyssel in zijn korte inleiding. Ik help het hem
wenschen, maar ik vrees.
HERMAN ."MIDDENDORP
MARTIN BORRMANN, Saenda. Utrecht, W. de Haan.
De oorspronkelijke Duitschc uitgave van Soenda,
de dichterlijke beschrijving van een reis doorSumatra
door Martin Borrmann, werd in ,,de Groene Amster
dammer" van 9 Jan, jl. in een uitvoerige bespre
king door onzen Indischen medewerker, Kapt. J. G.
Sinia, gewaardeerd.
W. de Haan te Utrecht verkreeg intusschen het
recht tot het uitgeven van een Nederlandsche uit
gave en verzocht den recensent zich met de ver
taling te willen belasten, waaraan Sinia op te loven
wijze voldeed.
De aquarellen en potloodteekeningen van S. Sebba
werden in de Nederlandsche uitgave, die er zeer
verzorgd en aantrekkelijk uitziet, overgenomen.