De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 31 juli pagina 19

31 juli 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2565 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND waar uw jas en uw hoed zijn. Ze trok mij bij de hand voort, maar bij de deur ?bleef 2e luisterend staan. Ook ik had duidelijk gerucht gehoord. ' Te laat! fluisterde ze. .. Haar gelaat * was doodsbleek ge worden. , ? Gauw! hernam ze. Ga nuf Door een andere deur kwamen we in een aangrenzende kamer. -i- Blijf hier! zei ze. Maak alleen in Act uiterste geval gebruik van uw revolver. En spreek geen, enkel woord. 'Hoort u? Oeen enkel woord. Zoo gauw u in de gelegenheid is, verlaat u het huis. k}a morgen naar Henry Crampton. Wij zullen elkaar terug zien. Op hetzelfde oogenblik was zij verjdwenen. XI. IK WORD DOOFSTOM. In droomen gebeurt het ons nu en dan, dat wij een wereld van fantasieën bereizen in weinige oogenblikken. De wonderlijkste verbeeldingen gaan langs onze verbeelding, de tijd lijkt wegge nomen uit ons leven, en als we de oogen openen is een blik op de klok voldoende ?om ons te overtuigen dat de zintuigelijke waarneming ons maar enkele minuten ontbroken heeft. Zoo ging het mij dezen nacht. ? De indrukken volgden elkaar zoo snel en zoo onverwacht, dat ik geen oogenblik tijd had, om na te denken. Al mijn zenuwen waren gespannen, heel mijn wil was gericht op handelen. Enkele seconden was ik alleen. Toen kwamen er drie mannen binnen. De eerste was een lange, magere kerel met een. ongunstig, brutaal uiterlijk. Zijn kleine, saamgeknepen oogen'hadden een loerende uitdrukking, alsof hij er . sedert jaren aan gewoon was geraakt, tegen onmiddellijk dreigende gevaren op zijn hoede te zijn. Hij had'een^beenig bleek gezicht; een slordig grijs colbertje hing om zijn schonkige leden. Achter hem aan kwamen de twee anderen binnen. De eene was een man met een breed, afschuwelijk lidteeken, dat schuin over zijn heele gezicht liep, en dat het gevolg moest zijn van een wond, toegebracht met een mes of een zwaard. De bloedroode streep liep dwars over den neus, die een vreemde kerf vertoonde en eindigde in den hoek van het gesloten linkeroog. De ander waS een tamelijk gewoon uitziend man met een lorgnet op en een kleinen, donkeren knevel. De drie mannen waren in 't minst niet verwonderd, toen ze mij zagen. Dat had ik niet verwacht, n ik wist niet wat ik er van denken moest, toen . mij plotseling inviel, dat men mij waarschijnlijk hield voor een ander dan die ik was: En dat vermoeden werd zekerheid, toen ik terugdacht aan mijn ontmoeting met het vreemde meisje in Amsterdam. Zij had me immers ook voor een ander aangezien; later,inden trein, had ze het me zelf gezegd. Het kon niet anders: er moest iemand bij het gezelschap zijn, waar ik op leek, en waar ik mee verwisseld werd. Ook Das ja ik was nu tenminste zoover dat ik haar voornaam wist had dat gedaan, en ik moest wel aannemen, dat zij aan mijn gelijkenis met dien ander de mogelijkheid toeschreef, dat ik heel huids hier vandaan zou komen. De drie mannen voerden een leven dig gesprek in een vreemde taal. Ik verstond er geen woord van en vermoed de, dat het Russisch of Poolsch was. Geen enkele maal richtten ze het woord tot mij en ze deden zelfs of ik heelemaal niet in de kamer was. Zoo viel het mij voorloopig niet moeilijk, den raad van Dasja op te volgen en mijn mond te houden. Toen kreeg ik een nieuwen inval. Het briefje, dat Dasja Op het terras varr American-hotel voor me had neergelegd, in plaats van mij rechtstreeks aan te spreken het onge geneerde praten van deze drie mannen, zonder dat ze mij in hun gesprek be trokken de waarschuwing van het meisje om geen woord te zeggen: ik mocht er met vrij groote zekerheid uit afleiden, dat de persoon, met wien ik verwisseld werd, doofstom was. En ik besloot mijn doofstomme rol zoo goed te spelen* als ik dat kon, en betreurde het alleen, dat ik ook in werkelijkheid niet kon verstaan wat de drie heeren met elkaar bespraken. Eindelijk ging de magere kerel, die het eerst was binnen gekomen, naar de tafel. Hij greep een stuk papier, schreef er met potlood enkele woorden op ik hield mijn hart vast bij de gedachte dat hij het zou doen in dezelfde vreemde taal en hield het mij voor. Goddank, het was Fransen. Is Smerjakoff al hier geweest?" stond er op. Ik had alle reden om te veronder stellen, dat het Smerjakoff was, die in de aangrenzende kamer onder den di\ian lag, maar ik zorgde wel, dat ik dat vermoeden vóór mij hield. Ik nam het potlood dat hij nog in de hand hield, en schreef op het papier: Ik heb hem nog niet gezien." Ze praatten weer eenige oogenblikken met z'n drieën, en ik zag teekenen van voor; ik had geen enkele reden om te weigeren en begtfÉUus ook maar te rooken. Een oojÉlHlfelater verstijfde ik bijna van MJH|lH|tetrapte er me op, dat ik '*l||P»ï;af: ..merci m'sieur" zou ^?SJHk toen hiJ me vuur gaf. Gelukkig brachïl{|HMHHuider8 voort dan een tofalBBjBHlÈaar keelgeluid, waar ze op sloegen. De man met het lidt kamer uit, terug in de kam lijk onder den divan lag. Ieder1 vreesde ik, dat hij het verraad or zou de stilte werd benauwef maar toen de man terugkwam, w< grijns op zijn misvormd gelaat onv? anderd. Ik had veine. Toen rinkelde plotseling de telefoon. Er was een toestel in den hoek van de kamer. Dien dag voor Americain was de verwisseling begonnen verwondering en ongeduld op hun gezicht. De magere man schreef toen op het papier: Wie heeft je dan binnengelaten?" Die vraag bracht me niet weinig in verlegenheid. Opschrijven hoe ik hier in werkelijkheid was binnengeraakt, stond gelijk met alles te verraden. En ik mocht niet aarzelen. Ik nam het potlood nog voor ik wist wat ik schrij ven zou; toen kreeg ik een ingeving en antwoordde: Ik had den sleutel." Een zucht van verlichting ontsnapte me, toen de ander de woorden las zonder dat zijn gelaat een verwonderde uit drukking aannam. Blijkbaar geloofde hij me. Enkele minuten gingen voorbij. De man met het lorgnet had een sigaret aangestoken en hield ook mij zijn koker Snel greep de magere man den hoorn van den haak. Zijn gelaat drukte vrees en ontzag uit. Ook de anderen keken toe in gespannen verwachting. Het gesprek duurde maar enkele oogenblikken. De magere man had weer gesproken in de taal, die ik niet verstond. Toen hij den hoorn weer op den haak gelegd had.nam hij een leeren portefeuille uit zijn binnenzak, en haalde er een klein stukje papier uit. Hij zei een paar woorden tot de anderen en over handigde mij het papiertje. Er stonden een aantal letterverbindingen op, waar ik niets van begreep. Toen nam hij weer het potlood, en schreef op het papier, waarop ons gesprek" gevoerd -was: Rue Valdemar 72." Ik begreep dat mijn taak was, het briefje daarheen te brengen, en knikte. Voor alle zekerheid stelde ik nog even schriftelijk de vraag: dadelijk?" waarop de ander schreef: ja". Ik kon gaan. Ik had natuurlijk van alles kunnen doen. Ik had mijn ongeladen revolver te voorschijn kunnen halen en ik had kunnen probeeren, de drie mgnnert het huis uit en in de handen van een evetvtüeel passeerenden politie-agent te drij ven. Ik had in een aangrenzende kamer kunnen blijven om me daar te verberge^i en later te trachten opnieuw met Dasja jp aanraking te komen en haar over te jjen om met mij de vlucht te nemen. ik dacht aan haar gedecideerd proken woorden: Zoo gauw n jjjpgenheid is, verlaat u het huis..'' len hadden geklonken als een jia had er de bewijzen van z,e het goed met mij meende, " ad ik van haar persoon:n indruk gekregen van (WHBBB^BUeid. Ik beredeneerde deze oMH|{HBpeerst later, toen i k ref!ecteej|^^Hpmen de gedachten schakel aaB^Bpkel in mijn bewustzijn. terug. Nu ?HUde ik, met het beeld van het JÉH^lËsJe voor gen> naar de ingedHjyHkt oogenblik. En de tijd droaj^^D^Mpndende kamer lag het lijk ^^?mign, dien ik voor i elk oogenblik j konden ze ^IHH^HK Dan zou alles j verloren zi 'k ging. _____» Ik wist niet 4HH^BBP!Tten zekert heid, naar we/A:w|BM|B|pest gaan; maar het veiligslEBB|Bfe richting waaruit de andeMHHf^Bl waren. Zoo kwam ik terugjBj^BfBN', waar ik mijn eersten teg^^HK^HiËt be hulp van Dasja's i nen had, ging nog door waar het licht b toen in een donkere ten slotte op een deur, die van onder tot boven b3 twee grendels gesloten bleek' Ik schoof ze terug, opende stond onder den blooten h nacht was zeer donker en er fijne motregen neer. Ik deed de deur zacht achter mij dicht en trad enkele stappen door de onzicht bare duisternis. Ik voelde dat ik in zand liep; waarschijnlijk een tuin. En ook aan dien tuin moest een eind wezen.... ?j,I^jj het licht van een lucifer keek ik eyjpl op m'n horloge: het was kwart over vier. Dparna liep ik voorzichtig door ik -Jtcn geen hand voor oogen zien en bereikte na een veertig, vijftig passen een muur. In dien muur moest een deur zijn, en dien vond ik ook. Ook deze was met twee grendels ge sloten, en bovendien met een slot. Er was geen denken aan, dat ik hem open kon krijgen. En de tijd drong. Haastig, zenuwachtig trapte ik rond in de mulle aarde, om iets te vinden, waar ik op zou kunnen klimmen. Ik moest over den tuinmuur heen ! Maar ik vond niets; geen ladder, geen leege ton of kist, waarmee ik me misschien zou kunnen helpen. Hoe hoog de muur was, wist ik niet; maar mijn tastende vingers konden den bovenkant niet bereiken, en het gelukte mij evenmin, door een sprong den rand te grijpen. Ik voelde niets dan opwaarts gaande, ruwe steen, en zien kon ik niets. Geen ster aan den hemel, geen enkele afscheiding tusschen licht en schaduw. Eerst nu drong een gevoel van vrees in mijn gedachten. Misschien doordat ik nu pas den tijd had, om bang te worden, doordat de gedwongen werkeloosheid me de gelegenheid gaf, mijn gedachten te verzamelen. Ik dacht er nog over het huis weer ' binnen te gaan, den uitgang te zoeken aan den voorkant van het huis ? daardoor was ik binnen gekomen .al was aan die manoeuvre ook groot risico verbonden. Wat moest ik zeggen of liever schrijven, als ik een van de drie mannen weer ontmoette? Dat ik mijn sleutel ver'oren had? Dat de echte doofstomme er een bezat, mocht ik wel aannemen, tenzij die gewoon was, het huis aan den voorkant te verlaten. Ik wist werkelijk niet wat ik doen moest. Maar toen gebeurde er iets, dat mij de volslagen duisternis van den nacht, die ik een oogenblik te voren had verwenscht, deed zegenen. (Wordt vervolgd)

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl