Historisch Archief 1877-1940
No. 2565
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
waar uw jas en uw hoed zijn. Ze trok
mij bij de hand voort, maar bij de deur
?bleef 2e luisterend staan.
Ook ik had duidelijk gerucht gehoord.
' Te laat! fluisterde ze.
.. Haar gelaat * was doodsbleek ge
worden. , ?
Gauw! hernam ze. Ga nuf
Door een andere deur kwamen we in
een aangrenzende kamer.
-i- Blijf hier! zei ze. Maak alleen in
Act uiterste geval gebruik van uw
revolver. En spreek geen, enkel woord.
'Hoort u? Oeen enkel woord. Zoo gauw u
in de gelegenheid is, verlaat u het huis.
k}a morgen naar Henry Crampton. Wij
zullen elkaar terug zien.
Op hetzelfde oogenblik was zij
verjdwenen.
XI.
IK WORD DOOFSTOM.
In droomen gebeurt het ons nu en
dan, dat wij een wereld van fantasieën
bereizen in weinige oogenblikken. De
wonderlijkste verbeeldingen gaan langs
onze verbeelding, de tijd lijkt wegge
nomen uit ons leven, en als we de oogen
openen is een blik op de klok voldoende
?om ons te overtuigen dat de
zintuigelijke waarneming ons maar enkele
minuten ontbroken heeft.
Zoo ging het mij dezen nacht.
? De indrukken volgden elkaar zoo snel
en zoo onverwacht, dat ik geen
oogenblik tijd had, om na te denken. Al mijn
zenuwen waren gespannen, heel mijn
wil was gericht op handelen.
Enkele seconden was ik alleen. Toen
kwamen er drie mannen binnen.
De eerste was een lange, magere kerel
met een. ongunstig, brutaal uiterlijk.
Zijn kleine, saamgeknepen oogen'hadden
een loerende uitdrukking, alsof hij er
. sedert jaren aan gewoon was geraakt,
tegen onmiddellijk dreigende gevaren
op zijn hoede te zijn. Hij had'een^beenig
bleek gezicht; een slordig grijs colbertje
hing om zijn schonkige leden.
Achter hem aan kwamen de twee
anderen binnen. De eene was een man
met een breed, afschuwelijk lidteeken,
dat schuin over zijn heele gezicht liep,
en dat het gevolg moest zijn van een
wond, toegebracht met een mes of
een zwaard. De bloedroode streep liep
dwars over den neus, die een vreemde
kerf vertoonde en eindigde in den hoek
van het gesloten linkeroog. De ander
waS een tamelijk gewoon uitziend man
met een lorgnet op en een kleinen,
donkeren knevel.
De drie mannen waren in 't minst
niet verwonderd, toen ze mij zagen.
Dat had ik niet verwacht, n ik wist
niet wat ik er van denken moest, toen
. mij plotseling inviel, dat men mij
waarschijnlijk hield voor een ander dan
die ik was: En dat vermoeden werd
zekerheid, toen ik terugdacht aan mijn
ontmoeting met het vreemde meisje
in Amsterdam. Zij had me immers ook
voor een ander aangezien; later,inden
trein, had ze het me zelf gezegd. Het
kon niet anders: er moest iemand bij
het gezelschap zijn, waar ik op leek,
en waar ik mee verwisseld werd. Ook
Das ja ik was nu tenminste zoover
dat ik haar voornaam wist had dat
gedaan, en ik moest wel aannemen, dat
zij aan mijn gelijkenis met dien ander
de mogelijkheid toeschreef, dat ik heel
huids hier vandaan zou komen.
De drie mannen voerden een leven
dig gesprek in een vreemde taal. Ik
verstond er geen woord van en vermoed
de, dat het Russisch of Poolsch was.
Geen enkele maal richtten ze het
woord tot mij en ze deden zelfs of ik
heelemaal niet in de kamer was. Zoo viel
het mij voorloopig niet moeilijk, den
raad van Dasja op te volgen en mijn
mond te houden. Toen kreeg ik een
nieuwen inval. Het briefje, dat Dasja
Op het terras varr American-hotel voor
me had neergelegd, in plaats van mij
rechtstreeks aan te spreken het onge
geneerde praten van deze drie mannen,
zonder dat ze mij in hun gesprek be
trokken de waarschuwing van het
meisje om geen woord te zeggen: ik
mocht er met vrij groote zekerheid uit
afleiden, dat de persoon, met wien ik
verwisseld werd, doofstom was. En ik
besloot mijn doofstomme rol zoo goed
te spelen* als ik dat kon, en betreurde
het alleen, dat ik ook in werkelijkheid
niet kon verstaan wat de drie heeren
met elkaar bespraken.
Eindelijk ging de magere kerel, die
het eerst was binnen gekomen, naar de
tafel. Hij greep een stuk papier, schreef
er met potlood enkele woorden op
ik hield mijn hart vast bij de gedachte
dat hij het zou doen in dezelfde vreemde
taal en hield het mij voor.
Goddank, het was Fransen.
Is Smerjakoff al hier geweest?"
stond er op.
Ik had alle reden om te veronder
stellen, dat het Smerjakoff was, die
in de aangrenzende kamer onder den
di\ian lag, maar ik zorgde wel, dat ik
dat vermoeden vóór mij hield.
Ik nam het potlood dat hij nog in de
hand hield, en schreef op het papier:
Ik heb hem nog niet gezien."
Ze praatten weer eenige oogenblikken
met z'n drieën, en ik zag teekenen van
voor; ik had geen enkele reden om te
weigeren en begtfÉUus ook maar te
rooken. Een oojÉlHlfelater verstijfde
ik bijna van MJH|lH|tetrapte er me
op, dat ik '*l||Pȕ;af: ..merci
m'sieur" zou ^?SJHk toen hiJ
me vuur gaf.
Gelukkig brachïl{|HMHHuider8
voort dan een tofalBBjBHlÈaar
keelgeluid, waar ze
op sloegen.
De man met het lidt
kamer uit, terug in de kam
lijk onder den divan lag. Ieder1
vreesde ik, dat hij het verraad or
zou de stilte werd benauwef
maar toen de man terugkwam, w<
grijns op zijn misvormd gelaat onv?
anderd.
Ik had veine.
Toen rinkelde plotseling de telefoon.
Er was een toestel in den hoek van de
kamer.
Dien dag voor Americain was de verwisseling begonnen
verwondering en ongeduld op hun
gezicht.
De magere man schreef toen op het
papier:
Wie heeft je dan binnengelaten?"
Die vraag bracht me niet weinig in
verlegenheid. Opschrijven hoe ik hier
in werkelijkheid was binnengeraakt,
stond gelijk met alles te verraden. En
ik mocht niet aarzelen. Ik nam het
potlood nog voor ik wist wat ik schrij
ven zou; toen kreeg ik een ingeving en
antwoordde:
Ik had den sleutel."
Een zucht van verlichting ontsnapte
me, toen de ander de woorden las zonder
dat zijn gelaat een verwonderde uit
drukking aannam. Blijkbaar geloofde
hij me.
Enkele minuten gingen voorbij. De
man met het lorgnet had een sigaret
aangestoken en hield ook mij zijn koker
Snel greep de magere man den hoorn
van den haak. Zijn gelaat drukte vrees
en ontzag uit. Ook de anderen keken
toe in gespannen verwachting.
Het gesprek duurde maar enkele
oogenblikken. De magere man had weer
gesproken in de taal, die ik niet verstond.
Toen hij den hoorn weer op den haak
gelegd had.nam hij een leeren portefeuille
uit zijn binnenzak, en haalde er een
klein stukje papier uit. Hij zei een
paar woorden tot de anderen en over
handigde mij het papiertje. Er stonden
een aantal letterverbindingen op, waar
ik niets van begreep. Toen nam hij
weer het potlood, en schreef op het
papier, waarop ons gesprek" gevoerd
-was:
Rue Valdemar 72."
Ik begreep dat mijn taak was, het
briefje daarheen te brengen, en knikte.
Voor alle zekerheid stelde ik nog even
schriftelijk de vraag: dadelijk?"
waarop de ander schreef: ja".
Ik kon gaan.
Ik had natuurlijk van alles kunnen
doen. Ik had mijn ongeladen revolver
te voorschijn kunnen halen en ik had
kunnen probeeren, de drie mgnnert het
huis uit en in de handen van een
evetvtüeel passeerenden politie-agent te drij
ven. Ik had in een aangrenzende kamer
kunnen blijven om me daar te verberge^i
en later te trachten opnieuw met Dasja
jp aanraking te komen en haar over te
jjen om met mij de vlucht te nemen.
ik dacht aan haar gedecideerd
proken woorden: Zoo gauw n
jjjpgenheid is, verlaat u het huis..''
len hadden geklonken als een
jia had er de bewijzen van
z,e het goed met mij meende,
" ad ik van haar
persoon:n indruk gekregen
van (WHBBB^BUeid. Ik beredeneerde
deze oMH|{HBpeerst later, toen i k
ref!ecteej|^^Hpmen de gedachten
schakel aaB^Bpkel in mijn bewustzijn.
terug. Nu ?HUde ik, met het beeld
van het JÉH^lËsJe voor gen> naar
de ingedHjyHkt oogenblik. En de
tijd droaj^^D^Mpndende kamer lag
het lijk ^^?mign, dien ik voor
i elk oogenblik j
konden ze ^IHH^HK Dan zou alles j
verloren zi
'k ging. _____»
Ik wist niet 4HH^BBP!Tten zekert
heid, naar we/A:w|BM|B|pest gaan;
maar het veiligslEBB|Bfe richting
waaruit de andeMHHf^Bl waren.
Zoo kwam ik terugjBj^BfBN', waar
ik mijn eersten teg^^HK^HiËt be
hulp van Dasja's i
nen had, ging nog
door waar het licht b
toen in een donkere
ten slotte op een deur, die
van onder tot boven b3
twee grendels gesloten bleek'
Ik schoof ze terug, opende
stond onder den blooten h
nacht was zeer donker en er
fijne motregen neer.
Ik deed de deur zacht achter mij dicht
en trad enkele stappen door de onzicht
bare duisternis. Ik voelde dat ik in zand
liep; waarschijnlijk een tuin.
En ook aan dien tuin moest een eind
wezen....
?j,I^jj het licht van een lucifer keek ik
eyjpl op m'n horloge: het was kwart
over vier. Dparna liep ik voorzichtig
door ik -Jtcn geen hand voor oogen
zien en bereikte na een veertig,
vijftig passen een muur. In dien muur
moest een deur zijn, en dien vond ik
ook. Ook deze was met twee grendels ge
sloten, en bovendien met een slot. Er
was geen denken aan, dat ik hem open
kon krijgen. En de tijd drong.
Haastig, zenuwachtig trapte ik rond
in de mulle aarde, om iets te vinden,
waar ik op zou kunnen klimmen. Ik
moest over den tuinmuur heen ! Maar
ik vond niets; geen ladder, geen leege
ton of kist, waarmee ik me misschien
zou kunnen helpen. Hoe hoog de muur
was, wist ik niet; maar mijn tastende
vingers konden den bovenkant niet
bereiken, en het gelukte mij evenmin,
door een sprong den rand te grijpen.
Ik voelde niets dan opwaarts gaande,
ruwe steen, en zien kon ik niets.
Geen ster aan den hemel, geen enkele
afscheiding tusschen licht en schaduw.
Eerst nu drong een gevoel van vrees
in mijn gedachten. Misschien doordat ik
nu pas den tijd had, om bang te worden,
doordat de gedwongen werkeloosheid
me de gelegenheid gaf, mijn gedachten
te verzamelen.
Ik dacht er nog over het huis weer '
binnen te gaan, den uitgang te zoeken
aan den voorkant van het huis ?
daardoor was ik binnen gekomen
.al was aan die manoeuvre ook groot
risico verbonden. Wat moest ik zeggen
of liever schrijven, als ik een van de drie
mannen weer ontmoette? Dat ik mijn
sleutel ver'oren had? Dat de echte
doofstomme er een bezat, mocht ik wel
aannemen, tenzij die gewoon was, het
huis aan den voorkant te verlaten.
Ik wist werkelijk niet wat ik doen
moest. Maar toen gebeurde er iets, dat
mij de volslagen duisternis van den nacht,
die ik een oogenblik te voren had
verwenscht, deed zegenen.
(Wordt vervolgd)