De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 7 augustus pagina 18

7 augustus 1926 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2566 I L L I IKSTELMIJ IN VERBINDINGMET HENRY CRAMPTON Ik stond vlak naast den tuinmuur toen het gebeurde. Ik hoorde gerucht aan den buiten kant en begreep onmiddellijk dat er een sleutel in het slot werd gestoken. Een «ogenblik later hoorde ik de deur zacht in de scharnieren draaien. Een schaduw schoof langs me heen, die ik uiterst vaag Onderscheidde; als ik niet geweten had ?dat er iemand binnen kwam, zou ik niets gezien Hebben. Nu schuifelde ik bliksemsnel door de deur-opening, tastend langs den muur. Ik ging natuurlijk zoo stil mogelijk te ?werk, maar maakte toch wel zooveel leven, dat iemand, die vlak in mijn nabijheid was, me nooren moest, tenzij ?die iemand niet nooren kon. En toen 'ik me aan den buitenkant ademloos iegen den muur aandrukte, begreep ik, dat het mijn doofstomme dubbelganger geweest moest zijn, die de deur geopend had. Want ik was niet ontdekt, en de 4eur van binnen weer gesloten. Ik was vrij. Maar ik kon op m'n vingers narekenen dat het nu maar enkele oogenblikken meer duren kon, of men zou daarbinnen begrijpen, dat het spel verraden was. Het eerste wat ik te doen had, was dus, te maken, dat ik hier vandaan kwam. Ik liep wat ik loopen kon, zonder te weten waarheen. Ik bevond mij in een smalle straat die heel flauwtjes door ver uit elkaar geplaatste lantarens verlicht werd. Ik had er niet het minste begrip van in welken hoek van Parijs ik terecht gekomen was. Aan den eenen kant van de straat waren huizen, n rechte afgeslotenheid van donkere vensters; aan den anderen kant muren, blinde, hooge muren. Benige malen sloeg ik op goed geluk af zijstraten in, me zoo goed mogelijk rekenschap gevend van het gevaar om weer terecht te komen in de buurt van het huis, waaruit ik met zooveel gevaar ontsnapt was. Maar alles ging goed. De schemering begon al te grauwen, toen ik voor 't ?eerst weer menschen ontmoette; werk lieden, die met kalmen stap voortgingen. Het geluid van hun schreden weer galmde hel in de nauwe straten. Ze keken me verwonderd aan.; blijkbaar ?was dit geen stadsgedeelte, waar een vreemdeling bloothoofds en zoo ont redderd als ik er toen wel moet hebben uitgezien, een alledaagsch verschijnsel ?was; er zijn wijken in Parijs waar men nooit verwonderd is over iemands uiter lijk. Gaandeweg kon ik mijn omgeving nu ook wat beter opnemen. De straten ?waren slecht geplaveid, de huizen armelijk en vervallen. Ik ging op een stoep zitten, dood- en doodop. Ik keek op mijn horloge: het was bij half zes. Daar zat ik, Willem van der Boom. Ik heb de eigenaardigheid, om me in bepaalde en vooral in bijzondere omstandigheden, als ik een oogenblik den tijd heb om na te denken, m'n eigen naam te binnen te brengen, en soms, met enkele woorden te praten tegen mezelf, alsof ik een ander ben. Een psycholoog vertelde me eens dat het een yeel-voorkomend verschijnsel is; het schijnt een goedaardig soort van egocentriciteit te wezen. Ik de multi-millionnair. Wat moest er terecht komen van mijn zestig milli oen? Ik had stukken geteekend waarin ik van mijn vermogen afstand deed maar ik had geteekend vicoactus; en ook zonder dat zou er aan de rechts geldigheid van de accepten nog wel te tornen zijn Deze gedachte ging vaag door me heen het leek me of alles eeuwen geleden was. Het is vreemd, maar er zijn omstandigheden, waaronder het al of niet bezitten van zestig millioen gulden minder belangrijk schijnt dan een warme jas, een bord bouillon-soep of een goed bed In gewone omstandigheden kan een O or-spronkelijke Detective-roman door met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Prof. J. H. Jurres en G. Westermann Inhoud: De tooneelspeler Willem van der Boom, die zich naar Parijs heeft begeven om een erfenis van zestig millioen gulden in ontvangst te nemen, raakt daar in de macht van een bende, die het op zijn geld gemunt heeft. Met behulp van een mooi meisje, Dasja, dat tof de bende in betrekking staaf, maar dat hem niettemin heeft gewaarschuwd en nu de wraak van de bandieten ie duchten heeft, weef hij een hunner onschadelijk te maken, maar voor hij met haar kan vluchten,, valt hij hun opnieuw in handen. Men verwisselt hem met een doofstom lid van de bende, wiens dubbelganger hij blijkbaar is, en zendt hem met een opdracht naar een bepaald adres. Door de rol van den doofstomme te spuien, kan hij nu hef huis verlaten (elfde hoofdstuk). '' gezond mensen gemakkelijk een nacht doorbrengen zonder slaap. Je haalt het den volgenden nacht weer in. Maar mijn omstandigheden waren allesbehalve gewoon. Om te beginnen voelde ik eerst nu de reactie van de bedwelming die 'ik had ondergaan door den aanval met het gaspistool. Ik voelde me dood ziek, alles draaide om me heen, het bloed bonsde mij met martelende slagen in de slapen. Daarbij kwam de herinnering aan alles wat ik pas had doorgemaakt; een algemeene verslapping, na de zenuwSpanning van de laatste uren, maakte zich van mij meester. Ik moest me geweld aandoen om me niet achterover op de stoeptreden te laten zakken; ik geloof dat ik dan onmiddellijk inslaap zou zijn gevallen! Maar met mijn laatste krachten hield ik me wakker; met m'n laatste energie rees ik op. Ik moest handelen; ook nu, in mijn eigen belang en in dat van het meisje, wier lot in den afgeloopen nacht zoo nauw aan het mijne verbonden was geweest: Dasja. Wat wist ik eigenlijk nog van haar.. Niets van haar afkomst, niets van de manier waarop ze in het gezelschap van een troep schurken was geraakt. Niet eens haar volledigen naam. Maar dezen nacht hadden wij zooveel samen doorgemaakt, dat het mij was of ik haar al jaren kende. Had ik wel goed gedaan door zonder haar het huis te verlaten? Het is waar: zij had er met groote stelligheid op aangedrongen, dat ik zou gaan; maar het was de vraag of zij dat niet alleen had gedaan in mijn belang.... Deze gedachte maakte mij angstig. Op het oogenblik moest alles al lang ontdekt zijn. Men wist dat ik niet de echte" doofstomme was. Men had het lijk onder den divan gevonden. En men zou natuurlijk Dasja rekenschap van die dingen vragen. Zij moest in gevaar, in groot gevaar verkeeren. En herlas mijn plicht, haar te helpen zooveel ik kon: zij zelf had haar leven gewaagd voor mij. Toen schoot mij te binnen dat Dasja gezegd had: Ga naarHenry Crampton." Die naam was mij niet onbekend. Reeds voor den wereldoorlog had ik nu en dan in de dagbladen artikelen gelezen over dezen merkwaardigen man, die zich door zijn fabelachtigen speurzin en zijn zeldzaam combinatiever mogen een vermaardheid had verwor ven op het terrein van de particuliere recherche, zooals dat maar zelden voor komt. Ik herinnerde mij het sensationeele proces van De groene Cirkel", waarbij Crampton zijn genialiteit had getoond in de oplossing van een geval dat binnen de grenzen lag van ons vader land, en waarbij zijn naam in Holland zoo populair was geworden, dat de een voudigste burger hem op de lippen had. Ik was bovendien niet onbekend met de verhalen, die Crampton's vriend en assistent, de Hollandsche medicus Dr. van Buuren, over den genialen detectieve in 't licht had gegeven, en ik had mij telkens weer over zijn intellectueele virtuositeit verbaasd. Ik weet niet hoe het komt, dat ik eerst nu, enkele uren nadat Dasja mij den naam had gezegd, weer aan Henry Crampton terugdacht. Ik meen het te moeten toeschrijven aan de talrijke emoties, die ik had doorgemaakt, en aan mijn allerellendigsten physieken toe stand. Maar nu wist ik wat mij te doen stond. Ik liep haastig door, alsof ik maar enkele passen te doen had om den detective tegen het lijf*te loopen. Ik besloot den eersten den besten voorbij ganger althans den weg naar 't hart van de stad te vragen. Toen hoorde ik het eigenaardige zoemen van een electrische tram; ik sloeg een hoek om en stond enkele oogenblikken later op het trambal con. Nu kon ik me ook orienteeren. De conducteur vertelde, dat ik in Montrouge was; enkele minuten later reden we aan de Porte d'Orléans de stad weer binnen. Het was nu tien minuten over zes. Ik begreep wel, dat men om een de tective te gaan bezoeken, nu juist het officieele uur niet hoeft af te wachten, maar deze tijd was toch wel heel zonder ling. Bovendien: ik voelde dat ik een paar uren moest slapen, of ik wilde of niet. Daarom verliet ik de tram, toen we een straat doorkwamen waar ik hotels zag; het lukte me in het eerste waar ik het probeerde, binnen te komen en een kamer te krijgen, al was het dan ook nadat ik had aangetoond, dat ik niet zonder middelen was. Want mijn belagers hadden me m'n geld laten houden; de enkele duizenden francs, die ik in m'n portefeuille had, speelden blijkbaar geen rol in vergelijking met het bedrag waarvan ze me poogden te ontlasten. Ik gaf den slaperigen knecht uit drukkelijk last me om negen uur weer te wekken, trad de kamer die mij aan gewezen werd binnen, en viel op het bed neer. Ik was te moe en te ziek om me uit te kleeden. Binnen een paar minuten was ik vast in slaap, nog voor ik gelegenheid had, de omgeving waarin ik mij bevond goed op te nemen. Men hield zich precies aan mijn op dracht. Om negen uur bonsde de knecht op de deur. Ik was allerminst uitge slapen, maar het maakt toch een groot verschil of men twee uren slaapt of in 't geheel niet. Ik voelde me althans in staat, den nieuwen dag tegemoet te treden en stond op. Zoo gauw mogelijk verliet ik het kleine, maar niet ongeriefelijke hotel, gebruikte in een naburig restaurant een ontbijt, en besloot; hier den detec tive vooraf op te bellen. Ik vond zijn naam echter niet in het telefoonboek; waarschijnlijk had hij een geheim num mer. Ik kwam.evenwel op het idee, den Service de Süretéop te bellen om daar het adres van Crampton te vragen. Deze poging had succes: men deelde mij mee, dat de detective woonde in de rue de Montmorency, en dat hij zich op het oogenblik in Parijs bevond. Dat was al heel veel gewonnen. Ik schafte mij een hoed en een demi aan want die kleedingstukken had ik er op mijn nachtelijke avonturen bij ingeschoten en daarna bracht een taxi mij door het woelige Parijsche morgenleven naar de straat waar ik zijn moest. Het ging alles eenvoudig en zonder ceremonieel. Het was een groot huis met een portiersloge en een breede trap. De portier verwees mij naar de tweed' tage, en daar er geen lift was, klom ik dapper de trappen op. Ik passeerde verscheidene deuren; sommige, blijkens de opschriften, van kantoren, andere van particulieren. Na eenig zoeken' vond ik het. Een knecht verdween met mijn kaartje, kwam na enkele oogenblikken terug, leidde mij drie kamers door en liet mij binnen in een ruim, licht vertrek aan de straat. Henry Crampton zat aan zijn schrijfbureau. XIII IK DOE VERSLAG VAN MIJN AVONTUREN Mijnheer Van der Boom, zei hij in zuiver Nederlandsch, terwijl hij nog een blik wierp op het kaartje, dat de knecht had binnengebracht. Is u nu uw mïllioenen al kwijt? Ik heb ze nog niet eens in handen gehad, antwoordde ik. Maar hoe weet u... Ik las het in een Hollandsch dagblad. Ik leg me den laatsten tijd speciaal toe op het Nederiandsch, en er is geen beter middel om een taal te leeren beheerschen dan het lezen van een goed dagblad in die taal. Gaat u zitten. Hij wees me een fauteuil aan, kwam achter zijn bureau vandaan en ging tegenover me zitten. Hij was een man van een veertig jaar, slank, en met onberispelijke correctheid gekleed. Zijn scherp-heldere oogen namen me enkele oogenblikken op. Toen zei hij: U ziet er uit of u er al leelijk van langs gehad heeft. Aan uw polsen zie ik, dat u al gebonden geweest is ook. Komt u rechtstreeks uit het hol van den leeuw? Het scheelt niet veel, hernam ik, op m'n gemak gebracht door zijn gemoedelijke manier van praten. Laat u eens hooren waar ik u mee helpen kan, vervolgde hij. U heeft er geen bezwaar tegen dat ik rook? Dan kan ik beter luisteren. Steekt u ook een sigaar op? Kijk eens. Geïmporteerd uit Holland. Hij hield mij het kistje voor, en een oogenblik later genoot ik van een uit muntende Hollandsche sigaar. Ik stak met mijn verhaal van wal, waarbij ik mijn best deed, alle onnoodige omhaal van woorden te vermijden. zonder toch een bijzonderheid, die tot het klaar begrip van de zaak van dienst kon zijn, te verzwijgen. Crampton liet mij rustig vertellen. Alleen toen ik repte van het briefje, dat men mij als pseudo-doofstomme overhandigd had, vroeg hij snel: Bezit u dat briefje nog? ' Ja zeker. Ik wilde het te voorschijn halen, maar Crampton hernam afwerend: Straks. Vertelt u eerst verder. Ik beëindigde mijn verhaal, en hoewel ik voortdurend probeerde, zoo objectief mogelijk te zijn, kon ik toch niet nalaten den nadruk te laten vallen op het feit, dat het weervinden van Dasja mij boven alles ter harte ging. Trouwens, terwijl ik mijn verhaal deed, bekroop mij opnieuw de angst, dat ik verkeerd zou hebben gehandeld, door allén het huis te

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl