Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2566
I L L I
IKSTELMIJ IN VERBINDINGMET
HENRY CRAMPTON
Ik stond vlak naast den tuinmuur toen
het gebeurde.
Ik hoorde gerucht aan den buiten
kant en begreep onmiddellijk dat er een
sleutel in het slot werd gestoken. Een
«ogenblik later hoorde ik de deur zacht
in de scharnieren draaien. Een schaduw
schoof langs me heen, die ik uiterst vaag
Onderscheidde; als ik niet geweten had
?dat er iemand binnen kwam, zou ik
niets gezien Hebben.
Nu schuifelde ik bliksemsnel door de
deur-opening, tastend langs den muur.
Ik ging natuurlijk zoo stil mogelijk te
?werk, maar maakte toch wel zooveel
leven, dat iemand, die vlak in mijn
nabijheid was, me nooren moest, tenzij
?die iemand niet nooren kon. En toen
'ik me aan den buitenkant ademloos
iegen den muur aandrukte, begreep ik,
dat het mijn doofstomme dubbelganger
geweest moest zijn, die de deur geopend
had. Want ik was niet ontdekt, en de
4eur van binnen weer gesloten.
Ik was vrij.
Maar ik kon op m'n vingers narekenen
dat het nu maar enkele oogenblikken
meer duren kon, of men zou daarbinnen
begrijpen, dat het spel verraden was.
Het eerste wat ik te doen had, was dus,
te maken, dat ik hier vandaan kwam.
Ik liep wat ik loopen kon, zonder te
weten waarheen. Ik bevond mij in een
smalle straat die heel flauwtjes door ver
uit elkaar geplaatste lantarens verlicht
werd. Ik had er niet het minste begrip
van in welken hoek van Parijs ik terecht
gekomen was. Aan den eenen kant van
de straat waren huizen, n rechte
afgeslotenheid van donkere vensters;
aan den anderen kant muren, blinde,
hooge muren. Benige malen sloeg ik
op goed geluk af zijstraten in, me zoo
goed mogelijk rekenschap gevend van
het gevaar om weer terecht te komen
in de buurt van het huis, waaruit ik
met zooveel gevaar ontsnapt was.
Maar alles ging goed. De schemering
begon al te grauwen, toen ik voor 't
?eerst weer menschen ontmoette; werk
lieden, die met kalmen stap voortgingen.
Het geluid van hun schreden weer
galmde hel in de nauwe straten. Ze
keken me verwonderd aan.; blijkbaar
?was dit geen stadsgedeelte, waar een
vreemdeling bloothoofds en zoo ont
redderd als ik er toen wel moet hebben
uitgezien, een alledaagsch verschijnsel
?was; er zijn wijken in Parijs waar men
nooit verwonderd is over iemands uiter
lijk.
Gaandeweg kon ik mijn omgeving
nu ook wat beter opnemen. De straten
?waren slecht geplaveid, de huizen
armelijk en vervallen. Ik ging op een
stoep zitten, dood- en doodop. Ik keek
op mijn horloge: het was bij half zes.
Daar zat ik, Willem van der Boom.
Ik heb de eigenaardigheid, om me in
bepaalde en vooral in bijzondere
omstandigheden, als ik een oogenblik
den tijd heb om na te denken, m'n eigen
naam te binnen te brengen, en soms,
met enkele woorden te praten tegen
mezelf, alsof ik een ander ben. Een
psycholoog vertelde me eens dat het een
yeel-voorkomend verschijnsel is; het
schijnt een goedaardig soort van
egocentriciteit te wezen.
Ik de multi-millionnair. Wat moest
er terecht komen van mijn zestig milli
oen? Ik had stukken geteekend waarin
ik van mijn vermogen afstand deed
maar ik had geteekend vicoactus; en
ook zonder dat zou er aan de rechts
geldigheid van de accepten nog wel te
tornen zijn Deze gedachte ging
vaag door me heen het leek me
of alles eeuwen geleden was. Het is
vreemd, maar er zijn omstandigheden,
waaronder het al of niet bezitten van
zestig millioen gulden minder belangrijk
schijnt dan een warme jas, een bord
bouillon-soep of een goed bed
In gewone omstandigheden kan een
O or-spronkelijke Detective-roman door
met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door
Prof. J. H. Jurres en G. Westermann
Inhoud: De tooneelspeler Willem van der Boom, die zich naar Parijs heeft
begeven om een erfenis van zestig millioen gulden in ontvangst te nemen, raakt
daar in de macht van een bende, die het op zijn geld gemunt heeft. Met behulp
van een mooi meisje, Dasja, dat tof de bende in betrekking staaf, maar dat
hem niettemin heeft gewaarschuwd en nu de wraak van de bandieten ie duchten
heeft, weef hij een hunner onschadelijk te maken, maar voor hij met haar kan
vluchten,, valt hij hun opnieuw in handen. Men verwisselt hem met een doofstom
lid van de bende, wiens dubbelganger hij blijkbaar is, en zendt hem met een
opdracht naar een bepaald adres. Door de rol van den doofstomme te spuien,
kan hij nu hef huis verlaten (elfde hoofdstuk). ''
gezond mensen gemakkelijk een nacht
doorbrengen zonder slaap. Je haalt
het den volgenden nacht weer in. Maar
mijn omstandigheden waren allesbehalve
gewoon. Om te beginnen voelde ik
eerst nu de reactie van de bedwelming
die 'ik had ondergaan door den aanval
met het gaspistool. Ik voelde me dood
ziek, alles draaide om me heen, het bloed
bonsde mij met martelende slagen in
de slapen. Daarbij kwam de herinnering
aan alles wat ik pas had doorgemaakt;
een algemeene verslapping, na de
zenuwSpanning van de laatste uren, maakte
zich van mij meester. Ik moest me
geweld aandoen om me niet achterover
op de stoeptreden te laten zakken; ik
geloof dat ik dan onmiddellijk inslaap
zou zijn gevallen! Maar met mijn laatste
krachten hield ik me wakker; met m'n
laatste energie rees ik op. Ik moest
handelen; ook nu, in mijn eigen belang
en in dat van het meisje, wier lot in den
afgeloopen nacht zoo nauw aan het
mijne verbonden was geweest: Dasja.
Wat wist ik eigenlijk nog van haar..
Niets van haar afkomst, niets van
de manier waarop ze in het gezelschap
van een troep schurken was geraakt.
Niet eens haar volledigen naam. Maar
dezen nacht hadden wij zooveel samen
doorgemaakt, dat het mij was of ik
haar al jaren kende. Had ik wel goed
gedaan door zonder haar het huis te
verlaten? Het is waar: zij had er
met groote stelligheid op aangedrongen,
dat ik zou gaan; maar het was de vraag
of zij dat niet alleen had gedaan in
mijn belang....
Deze gedachte maakte mij angstig.
Op het oogenblik moest alles al lang
ontdekt zijn. Men wist dat ik niet de
echte" doofstomme was. Men had het
lijk onder den divan gevonden. En men
zou natuurlijk Dasja rekenschap van
die dingen vragen. Zij moest in gevaar,
in groot gevaar verkeeren. En herlas
mijn plicht, haar te helpen zooveel ik
kon: zij zelf had haar leven gewaagd
voor mij.
Toen schoot mij te binnen dat Dasja
gezegd had: Ga naarHenry Crampton."
Die naam was mij niet onbekend.
Reeds voor den wereldoorlog had ik
nu en dan in de dagbladen artikelen
gelezen over dezen merkwaardigen man,
die zich door zijn fabelachtigen
speurzin en zijn zeldzaam combinatiever
mogen een vermaardheid had verwor
ven op het terrein van de particuliere
recherche, zooals dat maar zelden voor
komt. Ik herinnerde mij het
sensationeele proces van De groene Cirkel",
waarbij Crampton zijn genialiteit had
getoond in de oplossing van een geval
dat binnen de grenzen lag van ons vader
land, en waarbij zijn naam in Holland
zoo populair was geworden, dat de een
voudigste burger hem op de lippen had.
Ik was bovendien niet onbekend met
de verhalen, die Crampton's vriend en
assistent, de Hollandsche medicus Dr.
van Buuren, over den genialen detectieve
in 't licht had gegeven, en ik had mij
telkens weer over zijn intellectueele
virtuositeit verbaasd.
Ik weet niet hoe het komt, dat ik
eerst nu, enkele uren nadat Dasja mij
den naam had gezegd, weer aan Henry
Crampton terugdacht. Ik meen het te
moeten toeschrijven aan de talrijke
emoties, die ik had doorgemaakt, en
aan mijn allerellendigsten physieken toe
stand.
Maar nu wist ik wat mij te doen stond.
Ik liep haastig door, alsof ik maar
enkele passen te doen had om den
detective tegen het lijf*te loopen. Ik
besloot den eersten den besten voorbij
ganger althans den weg naar 't hart
van de stad te vragen. Toen hoorde ik
het eigenaardige zoemen van een
electrische tram; ik sloeg een hoek om en
stond enkele oogenblikken later op het
trambal con.
Nu kon ik me ook orienteeren.
De conducteur vertelde, dat ik in
Montrouge was; enkele minuten later
reden we aan de Porte d'Orléans de
stad weer binnen.
Het was nu tien minuten over zes.
Ik begreep wel, dat men om een de
tective te gaan bezoeken, nu juist het
officieele uur niet hoeft af te wachten,
maar deze tijd was toch wel heel zonder
ling. Bovendien: ik voelde dat ik een
paar uren moest slapen, of ik wilde of
niet. Daarom verliet ik de tram, toen
we een straat doorkwamen waar ik
hotels zag; het lukte me in het eerste
waar ik het probeerde, binnen te komen
en een kamer te krijgen, al was het dan
ook nadat ik had aangetoond, dat ik
niet zonder middelen was. Want mijn
belagers hadden me m'n geld laten
houden; de enkele duizenden francs,
die ik in m'n portefeuille had, speelden
blijkbaar geen rol in vergelijking met
het bedrag waarvan ze me poogden te
ontlasten.
Ik gaf den slaperigen knecht uit
drukkelijk last me om negen uur weer
te wekken, trad de kamer die mij aan
gewezen werd binnen, en viel op het bed
neer. Ik was te moe en te ziek om me
uit te kleeden.
Binnen een paar minuten was ik
vast in slaap, nog voor ik gelegenheid
had, de omgeving waarin ik mij bevond
goed op te nemen.
Men hield zich precies aan mijn op
dracht. Om negen uur bonsde de knecht
op de deur. Ik was allerminst uitge
slapen, maar het maakt toch een groot
verschil of men twee uren slaapt of
in 't geheel niet. Ik voelde me althans
in staat, den nieuwen dag tegemoet
te treden en stond op.
Zoo gauw mogelijk verliet ik het
kleine, maar niet ongeriefelijke hotel,
gebruikte in een naburig restaurant
een ontbijt, en besloot; hier den detec
tive vooraf op te bellen. Ik vond zijn
naam echter niet in het telefoonboek;
waarschijnlijk had hij een geheim num
mer. Ik kwam.evenwel op het idee, den
Service de Süretéop te bellen om daar
het adres van Crampton te vragen.
Deze poging had succes: men deelde
mij mee, dat de detective woonde in de
rue de Montmorency, en dat hij zich
op het oogenblik in Parijs bevond. Dat
was al heel veel gewonnen.
Ik schafte mij een hoed en een demi
aan want die kleedingstukken had
ik er op mijn nachtelijke avonturen
bij ingeschoten en daarna bracht
een taxi mij door het woelige Parijsche
morgenleven naar de straat waar ik
zijn moest.
Het ging alles eenvoudig en zonder
ceremonieel. Het was een groot huis
met een portiersloge en een breede trap.
De portier verwees mij naar de tweed'
tage, en daar er geen lift was, klom ik
dapper de trappen op. Ik passeerde
verscheidene deuren; sommige, blijkens
de opschriften, van kantoren, andere
van particulieren.
Na eenig zoeken' vond ik het. Een
knecht verdween met mijn kaartje,
kwam na enkele oogenblikken terug,
leidde mij drie kamers door en liet mij
binnen in een ruim, licht vertrek aan
de straat.
Henry Crampton zat aan zijn
schrijfbureau.
XIII
IK DOE VERSLAG VAN MIJN
AVONTUREN
Mijnheer Van der Boom, zei hij
in zuiver Nederlandsch, terwijl hij nog
een blik wierp op het kaartje, dat de
knecht had binnengebracht. Is u nu uw
mïllioenen al kwijt?
Ik heb ze nog niet eens in handen
gehad, antwoordde ik. Maar hoe weet u...
Ik las het in een Hollandsch
dagblad. Ik leg me den laatsten tijd
speciaal toe op het Nederiandsch, en er
is geen beter middel om een taal te
leeren beheerschen dan het lezen van
een goed dagblad in die taal. Gaat u
zitten.
Hij wees me een fauteuil aan, kwam
achter zijn bureau vandaan en ging
tegenover me zitten. Hij was een man
van een veertig jaar, slank, en met
onberispelijke correctheid gekleed. Zijn
scherp-heldere oogen namen me enkele
oogenblikken op. Toen zei hij:
U ziet er uit of u er al leelijk van
langs gehad heeft. Aan uw polsen zie ik,
dat u al gebonden geweest is ook. Komt
u rechtstreeks uit het hol van den
leeuw?
Het scheelt niet veel, hernam ik,
op m'n gemak gebracht door zijn
gemoedelijke manier van praten.
Laat u eens hooren waar ik u mee
helpen kan, vervolgde hij. U heeft er
geen bezwaar tegen dat ik rook? Dan
kan ik beter luisteren. Steekt u ook een
sigaar op? Kijk eens. Geïmporteerd uit
Holland.
Hij hield mij het kistje voor, en een
oogenblik later genoot ik van een uit
muntende Hollandsche sigaar.
Ik stak met mijn verhaal van wal,
waarbij ik mijn best deed, alle onnoodige
omhaal van woorden te vermijden.
zonder toch een bijzonderheid, die tot
het klaar begrip van de zaak van dienst
kon zijn, te verzwijgen.
Crampton liet mij rustig vertellen.
Alleen toen ik repte van het briefje,
dat men mij als pseudo-doofstomme
overhandigd had, vroeg hij snel:
Bezit u dat briefje nog? '
Ja zeker.
Ik wilde het te voorschijn halen,
maar Crampton hernam afwerend:
Straks. Vertelt u eerst verder.
Ik beëindigde mijn verhaal, en hoewel
ik voortdurend probeerde, zoo objectief
mogelijk te zijn, kon ik toch niet nalaten
den nadruk te laten vallen op het feit,
dat het weervinden van Dasja mij boven
alles ter harte ging. Trouwens, terwijl ik
mijn verhaal deed, bekroop mij opnieuw
de angst, dat ik verkeerd zou hebben
gehandeld, door allén het huis te