Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
chem de Vijfheerenlanden mee belast. Toen, in den
winter, was 't al' een wondertocht over dit grillige
water. De rietstoppels wezen de monotone lijn aan,
waar des zomers de bruingroene kraag van
pluimenriet nijgt, overigens was dat water eenzaam, maar
toch niet doodsch. De ervaren polderzwerver voelt
bij intuïtie dat deze thans zoo kale oevers in de
groeimaanden van weelderige bloemenranden gloeien;
dat een klare pracht van de waterplanten: witte
waterlelies, gele plompen, enkele plompen,
waterranonkels, waterkers, peilkruid en zwaneblom daar
te vinden zal zijn. De schaatsenrijder kan van de
Zouwe af diep over de beide polderdistricten staren
en zijn oogen zullen niet worden belemmerd, dan door
de oümanachtïge knooten en de fijngelijnde
pluimcanadeezen; want dit is bij uitstek het wilgen- en
- populierenland. r. > ? .,
Ach, welk een heerlijke schaatsenbaan is deze
Zouwe. En hoe minzaam is er het avontuur, dat er
rijkelijk voorhanden is. Want op dit breede boezem
water plegen tal van mooie landsdochtertjes te zweven,
en ge weet het meisjes op het ijs zijn welgezind.
Maar ge moet daar weerom komen, gelijk ik deed,
als de seizoenen weer gewenteld zijn. Een glorieuze
watertuin is dit scheidingswater van de twee Hoog
heemraadschappen. Qeen coquet watertje, gelijk de
Vlist is, geen popperige proporties dus en sierlijke
pastorale uitzichtjes, maar hier de diepe pracht van
het strakke starre land en de weelde van het dan door
riet -en waterplanten ingesperde water, dat besloten
is en toch ruim maar boven alles plechtig
kerkstil. Wie in een roeiboot ligt ergens op de Zouwe
onder een rietkraag, om te luisteren naar de murme
lingen van het polderland, en versterven hoort enkele
vage motorgeluiden op de Lek, weet zich gevangen
door een gewijde stilte, die gesymboliseerd is in de
klaarte van dat water
Hier is het den innerlijk oproerigen mensen goed.
Ware het niet, dat ons polderland en onze
waterloopen op fijne wijze, alleen merkbaar voor de
toegewijden, gevarieerd waren, Holland zou eentonig zijn,
en het verhalen van Holland een ondankbare taak. Als
ik, in den trein gezeten, de prietpraat hoor van hen, die
ons polderland voor eentonig verklaren: gras,' gras,
niets dan gras, dan weet ik zeker dat dit onnoozele
halzen zijn die zoo praten, onaangedanen, die' het
ruwe effect noodig hebben, om in bewondering te
kunnen komen.
De Zouwe is als een leege kathedraal, even stil
en even plechtig. Wie zich alleen in deze grootsche
eenzaamheid waagt, voelt dat wij, kinderen van het
polderland, niet de eindeloosheid van een zandwoestijn
van noode hebben, om tot het begrip van eigen gering
heid te kunnen komen.
Ons polderland vertoont op de wereldkaart maar
een donkergroene stip, de atlaskleur voor rivierklei;
maar sinds we weten dat een atoom een gansch
planeetstelsel van cirkelende hemellichamen in zich
bergt, kan het niemand verwonderen, dat de
liefderijkdetaillistisch speurende inboorling in die groene
stip zooveel heerlijke en gansch aparte werelden
ontdekt. Waarlijk, dit is slechts een aangelegenheid
van nauwgezette of slordige waardeering.
Ameide, dat is een Lekdorp van merkwaardige
ligging. De voornaamste huizen zijn op den dijk
gebouwd en vormen, omdat de rivier voor Ameide
een weinig kromt, een recht steenen front van
harmonieerende gevels. Iets als een knipprent uit een
ouderwetsche speelgoeddoos. Een koepeltje met een
ijle spits, geschraagd door enkele dunne kolommen,
dat is het torentje van 't oude gemeentehuis, steekt
terzijde boven die knipprent uit, alles heel fijntjes,
maar een tikje te precieus voor den deftigen kloeken
stroom, die langs dat gevalletje schuurt.
Van Ameide naar Nieuwpoort is deze
zuiderlekoever niet zeer opvallend. De stoere boerenhoeven
zijn meest uit hetzelfde type gevormd, mogelijk alle
met hetzelfde grondvlak.
Maar dadelijk buiten Ameide gaat de dijk om een
rijke diepgroene waard, de Koekpeksche Waard
genaamd, en waar de dijk de rivier weer nadert
(want deze waard strekt niet ver) daar kunnen
we aan de overzij een der merkwaardigste inhammen
van de rivier zien liggen, de bij zeilers welbekende
Binnenlek. Want de Bol, het eilandje tusschen de
Leken dezen inham in, is een afgelegen fijn
kampeerhoekje, waar men goedverscholen meren kan.
Even voordat we Nieuwpoort betreden, is er land
waarts nog iets als een kasteel. Wat voor een kasteel?
Ik weet het niet. Tot op heden ben ik te lui geweest
om dat eens na te vragen of op te slaan, want dat
kasteel boeide mijn oogen niet, en er moet toch ook
altijd iets in ons land onopgespeurd blijven, om als
prooi voor heeren archeologen en historici te kunnen
dienen.
Meer plezier heb ik altijd beleefd aan den aanblik
van het kerkje van Tienhoven, een onopmerkelijk
bouwseltje wel, maar dat zóó gebouwd is, dat de dijk
er precies een bocht om heen beschrijven moet.
Er moet eens een auto dwars door den achtermuur
van dat kerkjp heengereden zijn, op den preekstoel
aan en wie zooiets verneemt, vergeet dat niet
licht meer.
Maar we komen Nieuwpoort in. Dat dit peuterige
J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam~R'dam~Den Haag.
DB BE-STE HOEDEN IN HOLLAND
Teekening voor ,,de Groene Amsterdammer" door J. C. Sinia
l N
H
O
R W O U D
DOOR J. G. SINIA
Het tropisch oerwoud kan schitterend zijn en hef is ontegenzeggelijk zeer interessant om er eens een
kijkje in te nemen, mits dit dan niet te lang duurt, want bij eenigszins langdurig verblijf wordt het
voor hef meerendeel der menschheid al spoedig een hel, zoo niet erger.
Ruim veertien dagen lang had ik met een twintigtal inheemsche Ma/eiers in hef oerwoud van Pa/embang
gebivakkeerd ik hoop te gelegener tijd nog eens een schetsje van mijn toen wel zeer primitieve woning
te geven en gedurende dien toch betrekkelijk korten tijd wel zooveel van zijn geheimenissen en
verschrikkingen Jeeren kennen, dat ik hoogst dankbaar was, toen eindelijk mijn arbeid achter den rug was
en ik mijn schreden weer naar herbergzamer oorden kon wenden. Mijn plan was om eerst langs een
bestaand voetpad naar Pangkalan Toengkal te gaan, een kleine Ma/eische nederzetting aan de
Toengkalrivier, die evenals de Lalang in de Moesi-delta uitmondt, om vandaar, eerst te voet en verder per prauw,
naar een doesoen aan de Lalang te trekken, waar ik hoopte een s/oomboofje van de Koninklijke
Petroleummaatschappij op te pikken, dat mij mede zou kunnen nemen naar Palembang.
Ik heb dit plan ten uitvoer kunnen brengen, ofschoon hef mij menige verzuchting en zweefdroppelgekost
heeft. Dat begon al op den eersten dag van mijn terugmarsch, toen wij hef niet verder dan tof Pangkalan
Toengkal konden brengen. O, de afstand,' hemelsbreed, zal niet zoo ver geweest zijn, maar dat pad, dat
akelige, zich in duizend kronkels slingerende pad.' Of was hef wel een pad? Ik zelf heb daar toen vaak
aan getwijfeld en ofschoon ik nooit mijn vertrouwen verloor in mijn begeleiders, die, geboren en getogen
in deze wouden, steeds zonder eenige aarzeling voorwaarts schreden, bekroop mij toch een gevoel van
zalige verrukking, toen ik einde/i/k weer zon zag en de grauwe afappen daken van het armzalige
dorpje door het gebladerte zag schemeren. Dienzelfden dag nog heb ik, profifeerend van den weinigen
tijd, die mij nog restte voor hef invallen van den nacht, gezeten op een bamboe aan/egsfeigertje, een
schets gemaakt van waf ik van daar uit van Pangkalan Toengkal zag. 'f Was maareen heel klein, ellendig
dorpje, dat daar, ver van de beschaving, ver/oren lag tusschen die onmetelijke wouden, maar nog altijd
denk ik er met vreugde en dankbaarheid aan terug.
plaatsje in de oude tijden een stadje is geweest, met
heusche stederechten, is nog altijd goed te zien, want
de wallen zijn op merkwaardige wijze intact gebleven.
;Ruim zevenhonderd zielen telt deze miniatuur-stad.
't Is dat onze natie geen liliputtersgenoeg voortbrengt
en dat de kabouters ons land nijdig verlaten hebben,
omdat wij beweerd hebben dat ze niet bestonden,
want dit kleinste stadje van Holland kon een ideaal
oord voor dwergen zijn.
Hoe miniatuurlijk zijn wel de proporties van dit
stedeke. Heel den wal kuiert men in enkele minuten
om, en binnen dat aardhoopje, zijn er dan nog
heusche straatjes, een heusch grachtje en een echt
pleintje. Soms lijkt het me wel eens speelgoed van
een verwend rijk jongetje. Er heeft vroeger, even
onder Ammerstol, op de Lek een raderbootje ge
varen dat het zalmnet trok. 't Was de Snackert"
geheeten,en 't bestond uit een nietig corpus,
waartusschen het machientje draaide, en twee radarschermen.
Kwiek en handig manoeuvreerde dat kriel-raderbootje
over 't breede water. Ook dat dinkske leek speelgoed,
maar niettemin kon 't heusch fluiten, net een echte
boot en trok het de netten maar handig door de rivier.
Aan dat kleutertje moet ik altijd denken, als ik
binnen Nieuwpoort ben.
Maar wilt ge gelooven, dat de kom binnen dat
walletje (die niet grooter zal zijn dan de steenkool
opslagplaats van een groote stedelijke gasfabriek)
een schat van merkwaardige plekjes en typische
uitzichten bevat? Neem het grachtje, dat heefteen
gansch aparte stemming. Ge weet dat nu wel, een
Amsterdamsche gracht heeft een heel andere sfeer
dan een Leidsche gracht. De Delftsche grachten
zijn wér onderscheiden. Elk dier besteende stads
weteringen vertoont een ander cachet, heeft een
persoonlijke allure en demonstreert het inzicht van
den persoon, die de rooilijnen en ook de hoogterooi
lijn der gevels bepaalde.
Zoo heeft het grachtje van Nieuwpoort iets teeders,
dat ons goedmoedig stemt, en toch is dat grachtje
niet zoetelijk van algemeene lijn. Er kan, in
zomerdagen tusschen de vele lindeboomen door, daar een
prachtig gefiltreerd groen licht spelen op de gevels.
en daken, maar ook in het. overigens donkere water.
Ik heb er eens iets heel moois gezien.
Er liep een jonge boerenmeid, gekleed naar de
Ooudriaansche of Laag-Bloklandsche manier anno
1900, dus in een hardgroene jurk, bestikt met
loovertjes, en op haar bollen haartooi een
ongelooflijkrijkelijkcn blommentuin vaneen dorpsche hoeienmodiste. Ik
was een klein jonk en hield veel van kleur. Daar
dreunde ze voor me uit, over 't Nieuwpoortsche gracht
je, met dragonderstappen. En eiken keer als ze
buiten de schaduw trad, overgoot de zomerzon haar
gansene postuur met een hel spetterlicht. 't Was of
ze fosforiseerde, of er helsch groen Sicht van haar
af.-,cheen. M'n oogen moesten daar aan gewennen,
knipperden 't eerst tegen die groene vuurzee; maar
mooi was het ten leste, dat verdonkeren en weer op
vlammen van die gaande baken. En weet ge waarom
eigenlijk zoo mooi?
Omdat, toen die groengloeiende boerenmeid ge
passeerd was, het stemmige echt Hollandsche gracht
je daar achterbleef, zonder die vuurspuwende
zontrekkende groenigheid, maar vol van lichte en don
kere vlekken zon en schaduw, bewegelijke vakken
groot en klein, sommige trillend en grillig door den
boombladvorm. En dit edele spel van zon en schaduw
was altijd aan mijn aandacht voorbijgegaan.... maar
die groene boerenmeid heeft me 't gezicht erop ge
schonken.
Ze kan er een zoen voor krijgen, ze meldt zich maar.