Historisch Archief 1877-1940
18
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2567
ZIT"1 O TT"1 T
E S T l
I L L I O E N
r' /
i
Voor den oorlog had ik eens een paar
maanden doorgebracht in Berlijn, om
«r voor de film te spelen. Ik verdiende er,
voor mijn doen, tamelijk veel geld, en
maakte er gebruik van door nu en dan
een glimp op te vangen van het
nachtJleven der groote stad. Op een avond
het was al heel laat bevond ik mij in
?een restaurant waar het wat rumoerig
toeging. Ik zat rustig aan een tafeltje,
maar plotseling werd ik door een groepje
^opgewonden jongelui met stoel en al
?een eind op zij geduwd, terwijl mijn
wijnglas omgeworpen werd. Toen ik
hierover een opmerking maakte, die niet
?al te vriendelijk was, namen een paar
van de heeren een dreigende houding
tegen me aan, en toen ze merkten, dat
ik een vreemdeling was, wilde men aan
stalten maken, mij er uit te gooien.
Op dat oogenblik klonk een zware
stem achter mij:
Ik ben ook een vreemdeling. En ik
sluit me bij dezen heer, die niemand
overlast aandoet, aan.
Een van de heeren wenschte blijkbaar.
?den strijd voort te zetten, en wilde als
?argument een van de wijnflesschen ge
bruiken, die op het tafeltje naast hem
«tonden. Maar voor hij gelegenheid had,
?daarmee iets uit te richten, was hij door
?mijn mede-vreemdeling in den kraag
.gepakt, opgetild en als een hondje de
-zaal uitgedragen, onder groote hilariteit
?van het aanwezige publiek.
De vreemdeling kwam een oogenblik
later terug en ging rustig weer aan zijn
tafeltje zitten. De rust was hersteld, en
de kameraden van den verwijderden
vechtlustige waren merkbaar gekal
meerd.
Ik voelde behoefte, mijn helper te
bedanken en stelde mij aan hem voor.
Als antwoord gaf hij mij zijn kaartje, en
;ik las: Fedor Alexander Ostaschkoff.
.Boven zijn naam stond een
graven,kroontje.
Hij vroeg me, bij hem te komen
gitten, en wij bleven meer dan twee uur
,in een buitengewoon genoeglijk gesprek.
.Graaf Ostaschkoff was van plan, den
volgenden dag weer naar Rusland te
?vertrekken; zijn goederen lagen in de
i buurt van Jekaterinenburg. Hij
noo.digde me uit, hem te komen opzoeken,
',,,als ik dien kant eens uitkwam"; maar
.ik ben dien kant nooit verder uit ge
weest dan Berlijn, en ik had mijn mede
; stander na dien avond nooit weer
:gezien,..
Maar nu zag ik hem terug. Hij was
het; geen twijfel mogelijk.
Op dit .oogenblik keek hij ook naar
? mij, maar zijn gelaat bleef geheel onbe
wogen. Natuurlijk; ik was vermomd, en
. al was ik dat niet geweest, dan zou de
.kans toch nog wel gering zijn, dat hij
zich mij herinnerde.
Ik voelde, nog even de wenschelijkheid
. om mijn incognito te bewaren, maar het
- werd mij te machtig. Ik stond op en
. trad op hem toe. Hij maakte een beleefde
. hoofdbuiging, , als een ondergeschikte,
, die verwacht, een zakelijke mededeeling
te zullen hooren.
Neemt u mij niet kwalijk,
Excel; lentie, zei ik, hem aansprekend met den
, titel, die. hem.vroeger toekwam hij
?. was, ,tqen ik hem ontmoet had, ver
bonden aan de Russische legatie te
, Berlijn ik geloof dat ik jaren
ge;leden eens het genoegen heb gehad,
; kennis met u te maken.
Dat is mogelijk, antwoordde hij
met een rustigen glimlach. Dat zal dan
wel onder andere omstandigheden ge
weest zijn dan nu.
Het was .in Februari 1914, in
Berlijn.
Daar was ik toen inderdaad, maar
ik herinner mij niet Met wien heb
ik het genoegen?
Ik zei mijn naam, en vertelde kort de
omstandigheden, waaronder we met
elkaar in aanraking waren gekomen.
Dien avond herinner ik mij n»g
heel goed, hernam hij nu, maar ik zou
u toch volstrekt niet herkend hebben.
. U moet veel veranderd zijn.
Het lag me op de lippen om te zeggen,
Oorspronkelijke Detective-roman door
met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door
Prof. J. H. Jurres en G. / Westermann
Inhoud: De Amsterdamsche foonee/spe/er, Willem van der Boom, die dooreen
erfenis plotseling schatrijk is geworden, raakt te Parijs in de macht van een
bende, 'die hef op zijn geld heef f gemunt. Doordat men hem verwisseld met
een doofstommen handlanger (zijn dubbelganger) ziet hij kans ie ontvluchten.
Een mooi meisje, Dasja, dat hem geholpen heeft, moet hij voorloopig in handen
der bandieten achterlaten. Als hij vrij is, wendt hij zich tof den detective
Henry Crampfon, die het onderzoek van de zaak op zich neemt. In een
restaurant herkent hij in een van de kellners een ouden kennis (hoofdstuk XIV).
dat ik vermomd was, maar dan zou ik
mér moeten vertellen, en dat wou ik op
't oogenblik nog niet doen.
Trouwens, de heele wereld is veel
veranderd, vervolgde graaf Ostaschkoff.
Mijn omstandigheden zijn ook niet
dezelfde als die van vóór den oorlog;
dat ziet u wel..
Hij zei het kalm en zonder eenige
merkbare aandoening, maar het deed
mij toch pijnlijk aan.
Het was volstrekt niet mijn
bedoeling, u daaraan te herinneren,
zei ik, en het zou mij spijten
O neen, hernam hij onmiddellijk.
U kunt daar gerust over spreken zonder
dat u bang hoeft te zijn, dat u mij kwetst.
Het is mij niet voor den wind gegaan.
Drie jaar ben ik in dezen oorlog aan het
front geweest; daar ging alles best,
maar na de revolutie, die ik overigens
als een volkomen logische kwestie van
oorzaak en gevolg accepteer, begon mijn
ongeluk. Al mijn bezittingen ben ik tot
den laatsten cent toe kwijt geraakt,
verschillende van mijn familieleden zijn
vermoord, en ik zelf mag blij zijn, dat
ik er het leven heb afgebracht. Na een
massa avonturen ben ik in Parijs terecht
gekomen; u ziet, dat ik leef, en ik heb
geen reden tot klagen. Een groot aantal
van mijn landgenooten zijn er slechter
afgekomen dan ik. Ik krijg eiken dag
genoeg te eten, en houd zelfs nog iederen
dag, of liever, iederen nacht, een paar
uren over om te liefhebberen in wijs
begeerte. Ik koop nu en dan wat oude
boeken op de markt. U begrijpt: de
consolatio philosophiae heb ik tegen
woordig meer noodig dan ooit.
Ik begreep het. Maar ik begreep ook,
dat zijn wijsgeerig levensinzicht
blijkbaar het ware wezen van de ge
moedelijkheid, die ik vroeger bij hem
had opgemerkt hem werkelijk tot
troost was.
Ik voelde, dat het nu niet het juiste
oogenblik was, om den graaf te vertellen,
dat ook mijn omstandigheden ver
anderd waren. Daartoe zou ik later nog
wel gelegenheid hebben.
Het is gelukkig, dat u er zoo over
denkt, zei ik. Vele menschen zouden hun
noodlot minder berustend verdragen.
Ik hoop nog eenigen tijd in Parijs te
blijven: zou ik u nu en dan nog eens
mogen ontmoeten?
Niets liever dan dat. Alleen: mijn
vrije tijd is buitengewoon beperkt. Ik
ben hier 's avonds of liever 's nachts,
?om n uur klaar, en moet 's morgens
om negen uur weer beginnen. Bovendien
weet ik niet of ik hier nog lang zal
kunnen blijven. Ik heb toevallig gehoord,
dat mijn patroon van plan is, het hotel
te verkoopen, en dat kan natuurlijk
allerlei mutaties meebrengen. Maar dat
zullen we dan wel verder zien.
Kan ik hier niet logeeren?
Natuurlijk. Het is zelfs mijn plicht
tegenover mijn patroon, u ons hotel aan
te bevelen, zei hij glimlachend. Maar
omdat u een oude kennis van me is,
mag ik niet nalaten, u op n ding te
wijzen. U is Hollander, en u is daarom
misschien nuchter genoeg om er niet
aan te hechten, maar ze zeggen dat het
hier niet heelemaal pluis is.
Wat bedoelt u?
Het spookt hier l
Ik zou haast zeggen, dat dat voor
mij een attractie te meer is, zei ik
lachend. Maar op wat voor manier
openbaren zich die spookverschijnselen?
De graaf werd even weggeroepen om
zijn kellnersplicht te vervullen. Een
paar minuten bleef ik alleen. Ik moest
en zou iets voor hem doen, dat stond
bij me vast. Het was al te gek om hem
a bout portant een paar van mijn
millioenen aan te bieden, al had ik dat
graag onmiddellijk gedaan. Maar ik kon
er zeker van zijn, dat hij ze rechtaf zou
weigeren.
Nadat hij de beide bezoekers, die zijn
diensten hadden verlangd, hun groseille
had gebracht, kwam hij weer naar me toe.
XV
IK KOOP EEN HOTEL
Ik herhaalde mijn vraag betreffende
de spookverschijnselen, waarover hij
gesproken had.
Och, hernam hij lachend, het zal
wel allemaal onzin zijn. Praatjes van
een paar bijgeloovige en zenuwachtige
dienstmeisjes. Op de plaats van dit
hotel mo.et vroeger een kapel of zoo
iets hebben gestaan; er zijn hier ten
minste diepe, gewelfde kelders, die oor
spronkelijk niet bij een gewoon huis
behoord kunnen hebben. Ze zijn maar
voor een zeer klein gedeelte in gebruik.
In die kelders is het volgens een paar
van de dienstmeisjes niet pluis. Ze
beweren, dat ze daar vreemde licht
schijnsels hebben gezien en geluiden
gehoord. Een van de meisjes was zelfs
erg verontwaardigd toen ik haar in d'r
gezicht uitlachte. Ze beweerde namelijk,
dat ze Russisch had hooren spreken
ik vermoed dat ze nauwelijks tien
woorden Russisch kent en dat ze
duidelijk den naam Smerjakoff" had
verstaan. Ik dacht werkelijk eerst dat
ze mij in de maling wou nemen ze
weten hier dat ik een Rus ben, al is mijn
afkomst hun geheel onbekend maar
later merkte ik, dat ze volkomen t
goeder trouw was. Je kunt je wat in je
hoofd halen !
Blijkbaar hechtte hij niet de minste
waarde aan het verhaal. Ik was evenwel
zeer opmerkzaam geworden. De naam
Smerjakoff was mij niet onbekend, en ik
moest wel aannemen, dat er in dit hotel
dingen gebeurden, die op de een of
andere wijze met de avonturen, die ik
in den afgeloopen nacht beleefd had, in
verband stonden.
Dat is heel interessant, zei ik op
gemaakt onverschilligen toon. Weet u
nog meer van die verhalen?
Il*heb er nog een van zeer recenten
datum, hernam Ostaschkoff. Mariette,
dat is een van onze dienstmeisjes, en
overigens heelemaal geen onaardig kind,
heeft enkele dagen geleden een visioen
gehad. Ze moest in een van de kelders
wezen; er ligt daar allerlei rommel op
huishoudelijk gebied; en nu beweert ze,
dat ze plotseling een gezicht gezien
heeft met een afschuwelijk lidteeken,
zoo weerzinwekkend, dat ze in allerijl
gevlucht is.
Ja, dat komt uit! riep ik. Er was
nu geen twijfel meer mogelijk.
Maar mijn uitroep had graaf Ostasch
koff duidelijk gemaakt, dat ik meer van
deze dingen wist. Ik was hem een nadere
verklaring schuldig, en ik wist ook niet,
wat me eigenlijk beletten zou hem in het
vertrouwen te nemen.
Ik zal u op mijn beurt ook eenige
interessante mededeelingen doen, zei ik
snel. Alleen zijn de tijd en de plaats
daar op 't oogenblik minder geschikt
voor. Ik verzeker u, dat de mededee
lingen van de dienstmeisjes niet op
fantasie berusten; ze zijn voor mij waar
devolle gegevens voor de oplossing van
een vreemd en duister geval, waar ik
zelf in betrokken ben. Zoo spoedig
mogelijk vertel ik u meer. Voor alles is
het noodig, dat ik hier blijf, en vooral,
dat ik mij hier vrij bewegen kan. Zei
u niet, dat de eigenaar het hotel ver
koopen wil?
-
JaNu, dan koop ik het.
Hij keek mij een oogenblik onder
zoekend aan, en ik vreesde, dat ik nog
eens weer voor krankzinnig gehouden
werd. Ik verwachtte dan ook al, dat
Ostaschkoff mij op meewarigen toon
gelijk zou geven en dat hij tegelijk zou
omkijken naar een politie-agent. Maar
zoover kwam het toch niet.
Bezit u dan de middelen om een
hotel te koopen? vroeg hij, met die
vraag bewijzend, dat hij me nog voor
een met de rede begaafd schepsel hield.
Ja, antwoordde ik. Een paar
weken geleden heb ik zestig millioen
Hollandsche guldens geërfd. Ik ben
naar Parijs gekomen om mijn vermogen
in ontvangst te nemen , en toen dadelijk
in groote moeilijkheden geraakt. Ik heb
mij tot Henry Crampton, den beroemden
detective, gewend om er weer uit te
raken, maar ik mag deze gelegenheid,
om zelfstandig op tétreden, niet ver
zuimen. Kort en goed; ik wensch het
hotel te koopen. Wil u mij aandienen
bij den eigenaar?
Er moet iets in den klank van mijn
stem geweest zijn, dat Ostaschkoff
overtuigde van den ernst mijner be
doelingen; hij ging tenminste onmiddel
lijk naar binnen, en kwam een paar
minuten later terug met de boodschap,
dat monsieur Lacroix, de eigenaar van
het hotel, me verwachtte.
Ik volgde hem door de gang en hij
liet me binnen in een geriefelijk inge
richt kantoor, waar een dor, oudachtig
heertje achter een schrijfbureau zat.
Ostaschkoff sloot de deur achter mij.
Hoe is uw naam ook weer, meneer !
riep de heer Lacroix met een hooge,
schelle stem; de garc,on heeft hem wel
gezegd maar ik heb het niet goed ver
staan. En wat wenscht u? Ik heb het
heel druk, ziet u !
Mijn naam is Van der Boom, zei ik.
Ik ben een Hollandsche millionnair en
ik wensch uw hotel te koopen.
De heer Lacroix schoof wat beduusd
met zijn stoel achteruit en keek me over
z'n brilleglazen aan.
Gaat u zitten, m'sieur Van der
Boom ! riep hij, gaat u zitten ! Vertelt
u eens: hoe weet u dat ik plannen heb
om mijn hotel te verkoopen !
Ik wou niet zeggen, dat Ostaschkoff
het me verteld had; die wist het maar
toevallig en het kon zijn, dat ik hem
in ongelegenheid bracht, door te laten
blijken, dat ik het wist van hem.
Wat doet dat er eigenlijk toe,
m'sieur Lacroix, zei ik zoo gemoedelijk
mogelijk; in de zakenwereld komt men
dikwijls van alles te weten.
Het oude heertje lachte wat
meesmuilend.
Ik ben geen zakenmensen zei hij,