De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 14 augustus pagina 18

14 augustus 1926 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

18 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2567 ZIT"1 O TT"1 T E S T l I L L I O E N r' / i Voor den oorlog had ik eens een paar maanden doorgebracht in Berlijn, om «r voor de film te spelen. Ik verdiende er, voor mijn doen, tamelijk veel geld, en maakte er gebruik van door nu en dan een glimp op te vangen van het nachtJleven der groote stad. Op een avond het was al heel laat bevond ik mij in ?een restaurant waar het wat rumoerig toeging. Ik zat rustig aan een tafeltje, maar plotseling werd ik door een groepje ^opgewonden jongelui met stoel en al ?een eind op zij geduwd, terwijl mijn wijnglas omgeworpen werd. Toen ik hierover een opmerking maakte, die niet ?al te vriendelijk was, namen een paar van de heeren een dreigende houding tegen me aan, en toen ze merkten, dat ik een vreemdeling was, wilde men aan stalten maken, mij er uit te gooien. Op dat oogenblik klonk een zware stem achter mij: Ik ben ook een vreemdeling. En ik sluit me bij dezen heer, die niemand overlast aandoet, aan. Een van de heeren wenschte blijkbaar. ?den strijd voort te zetten, en wilde als ?argument een van de wijnflesschen ge bruiken, die op het tafeltje naast hem «tonden. Maar voor hij gelegenheid had, ?daarmee iets uit te richten, was hij door ?mijn mede-vreemdeling in den kraag .gepakt, opgetild en als een hondje de -zaal uitgedragen, onder groote hilariteit ?van het aanwezige publiek. De vreemdeling kwam een oogenblik later terug en ging rustig weer aan zijn tafeltje zitten. De rust was hersteld, en de kameraden van den verwijderden vechtlustige waren merkbaar gekal meerd. Ik voelde behoefte, mijn helper te bedanken en stelde mij aan hem voor. Als antwoord gaf hij mij zijn kaartje, en ;ik las: Fedor Alexander Ostaschkoff. .Boven zijn naam stond een graven,kroontje. Hij vroeg me, bij hem te komen gitten, en wij bleven meer dan twee uur ,in een buitengewoon genoeglijk gesprek. .Graaf Ostaschkoff was van plan, den volgenden dag weer naar Rusland te ?vertrekken; zijn goederen lagen in de i buurt van Jekaterinenburg. Hij noo.digde me uit, hem te komen opzoeken, ',,,als ik dien kant eens uitkwam"; maar .ik ben dien kant nooit verder uit ge weest dan Berlijn, en ik had mijn mede ; stander na dien avond nooit weer :gezien,.. Maar nu zag ik hem terug. Hij was het; geen twijfel mogelijk. Op dit .oogenblik keek hij ook naar ? mij, maar zijn gelaat bleef geheel onbe wogen. Natuurlijk; ik was vermomd, en . al was ik dat niet geweest, dan zou de .kans toch nog wel gering zijn, dat hij zich mij herinnerde. Ik voelde, nog even de wenschelijkheid . om mijn incognito te bewaren, maar het - werd mij te machtig. Ik stond op en . trad op hem toe. Hij maakte een beleefde . hoofdbuiging, , als een ondergeschikte, , die verwacht, een zakelijke mededeeling te zullen hooren. Neemt u mij niet kwalijk, Excel; lentie, zei ik, hem aansprekend met den , titel, die. hem.vroeger toekwam hij ?. was, ,tqen ik hem ontmoet had, ver bonden aan de Russische legatie te , Berlijn ik geloof dat ik jaren ge;leden eens het genoegen heb gehad, ; kennis met u te maken. Dat is mogelijk, antwoordde hij met een rustigen glimlach. Dat zal dan wel onder andere omstandigheden ge weest zijn dan nu. Het was .in Februari 1914, in Berlijn. Daar was ik toen inderdaad, maar ik herinner mij niet Met wien heb ik het genoegen? Ik zei mijn naam, en vertelde kort de omstandigheden, waaronder we met elkaar in aanraking waren gekomen. Dien avond herinner ik mij n»g heel goed, hernam hij nu, maar ik zou u toch volstrekt niet herkend hebben. . U moet veel veranderd zijn. Het lag me op de lippen om te zeggen, Oorspronkelijke Detective-roman door met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Prof. J. H. Jurres en G. / Westermann Inhoud: De Amsterdamsche foonee/spe/er, Willem van der Boom, die dooreen erfenis plotseling schatrijk is geworden, raakt te Parijs in de macht van een bende, 'die hef op zijn geld heef f gemunt. Doordat men hem verwisseld met een doofstommen handlanger (zijn dubbelganger) ziet hij kans ie ontvluchten. Een mooi meisje, Dasja, dat hem geholpen heeft, moet hij voorloopig in handen der bandieten achterlaten. Als hij vrij is, wendt hij zich tof den detective Henry Crampfon, die het onderzoek van de zaak op zich neemt. In een restaurant herkent hij in een van de kellners een ouden kennis (hoofdstuk XIV). dat ik vermomd was, maar dan zou ik mér moeten vertellen, en dat wou ik op 't oogenblik nog niet doen. Trouwens, de heele wereld is veel veranderd, vervolgde graaf Ostaschkoff. Mijn omstandigheden zijn ook niet dezelfde als die van vóór den oorlog; dat ziet u wel.. Hij zei het kalm en zonder eenige merkbare aandoening, maar het deed mij toch pijnlijk aan. Het was volstrekt niet mijn bedoeling, u daaraan te herinneren, zei ik, en het zou mij spijten O neen, hernam hij onmiddellijk. U kunt daar gerust over spreken zonder dat u bang hoeft te zijn, dat u mij kwetst. Het is mij niet voor den wind gegaan. Drie jaar ben ik in dezen oorlog aan het front geweest; daar ging alles best, maar na de revolutie, die ik overigens als een volkomen logische kwestie van oorzaak en gevolg accepteer, begon mijn ongeluk. Al mijn bezittingen ben ik tot den laatsten cent toe kwijt geraakt, verschillende van mijn familieleden zijn vermoord, en ik zelf mag blij zijn, dat ik er het leven heb afgebracht. Na een massa avonturen ben ik in Parijs terecht gekomen; u ziet, dat ik leef, en ik heb geen reden tot klagen. Een groot aantal van mijn landgenooten zijn er slechter afgekomen dan ik. Ik krijg eiken dag genoeg te eten, en houd zelfs nog iederen dag, of liever, iederen nacht, een paar uren over om te liefhebberen in wijs begeerte. Ik koop nu en dan wat oude boeken op de markt. U begrijpt: de consolatio philosophiae heb ik tegen woordig meer noodig dan ooit. Ik begreep het. Maar ik begreep ook, dat zijn wijsgeerig levensinzicht blijkbaar het ware wezen van de ge moedelijkheid, die ik vroeger bij hem had opgemerkt hem werkelijk tot troost was. Ik voelde, dat het nu niet het juiste oogenblik was, om den graaf te vertellen, dat ook mijn omstandigheden ver anderd waren. Daartoe zou ik later nog wel gelegenheid hebben. Het is gelukkig, dat u er zoo over denkt, zei ik. Vele menschen zouden hun noodlot minder berustend verdragen. Ik hoop nog eenigen tijd in Parijs te blijven: zou ik u nu en dan nog eens mogen ontmoeten? Niets liever dan dat. Alleen: mijn vrije tijd is buitengewoon beperkt. Ik ben hier 's avonds of liever 's nachts, ?om n uur klaar, en moet 's morgens om negen uur weer beginnen. Bovendien weet ik niet of ik hier nog lang zal kunnen blijven. Ik heb toevallig gehoord, dat mijn patroon van plan is, het hotel te verkoopen, en dat kan natuurlijk allerlei mutaties meebrengen. Maar dat zullen we dan wel verder zien. Kan ik hier niet logeeren? Natuurlijk. Het is zelfs mijn plicht tegenover mijn patroon, u ons hotel aan te bevelen, zei hij glimlachend. Maar omdat u een oude kennis van me is, mag ik niet nalaten, u op n ding te wijzen. U is Hollander, en u is daarom misschien nuchter genoeg om er niet aan te hechten, maar ze zeggen dat het hier niet heelemaal pluis is. Wat bedoelt u? Het spookt hier l Ik zou haast zeggen, dat dat voor mij een attractie te meer is, zei ik lachend. Maar op wat voor manier openbaren zich die spookverschijnselen? De graaf werd even weggeroepen om zijn kellnersplicht te vervullen. Een paar minuten bleef ik alleen. Ik moest en zou iets voor hem doen, dat stond bij me vast. Het was al te gek om hem a bout portant een paar van mijn millioenen aan te bieden, al had ik dat graag onmiddellijk gedaan. Maar ik kon er zeker van zijn, dat hij ze rechtaf zou weigeren. Nadat hij de beide bezoekers, die zijn diensten hadden verlangd, hun groseille had gebracht, kwam hij weer naar me toe. XV IK KOOP EEN HOTEL Ik herhaalde mijn vraag betreffende de spookverschijnselen, waarover hij gesproken had. Och, hernam hij lachend, het zal wel allemaal onzin zijn. Praatjes van een paar bijgeloovige en zenuwachtige dienstmeisjes. Op de plaats van dit hotel mo.et vroeger een kapel of zoo iets hebben gestaan; er zijn hier ten minste diepe, gewelfde kelders, die oor spronkelijk niet bij een gewoon huis behoord kunnen hebben. Ze zijn maar voor een zeer klein gedeelte in gebruik. In die kelders is het volgens een paar van de dienstmeisjes niet pluis. Ze beweren, dat ze daar vreemde licht schijnsels hebben gezien en geluiden gehoord. Een van de meisjes was zelfs erg verontwaardigd toen ik haar in d'r gezicht uitlachte. Ze beweerde namelijk, dat ze Russisch had hooren spreken ik vermoed dat ze nauwelijks tien woorden Russisch kent en dat ze duidelijk den naam Smerjakoff" had verstaan. Ik dacht werkelijk eerst dat ze mij in de maling wou nemen ze weten hier dat ik een Rus ben, al is mijn afkomst hun geheel onbekend maar later merkte ik, dat ze volkomen t goeder trouw was. Je kunt je wat in je hoofd halen ! Blijkbaar hechtte hij niet de minste waarde aan het verhaal. Ik was evenwel zeer opmerkzaam geworden. De naam Smerjakoff was mij niet onbekend, en ik moest wel aannemen, dat er in dit hotel dingen gebeurden, die op de een of andere wijze met de avonturen, die ik in den afgeloopen nacht beleefd had, in verband stonden. Dat is heel interessant, zei ik op gemaakt onverschilligen toon. Weet u nog meer van die verhalen? Il*heb er nog een van zeer recenten datum, hernam Ostaschkoff. Mariette, dat is een van onze dienstmeisjes, en overigens heelemaal geen onaardig kind, heeft enkele dagen geleden een visioen gehad. Ze moest in een van de kelders wezen; er ligt daar allerlei rommel op huishoudelijk gebied; en nu beweert ze, dat ze plotseling een gezicht gezien heeft met een afschuwelijk lidteeken, zoo weerzinwekkend, dat ze in allerijl gevlucht is. Ja, dat komt uit! riep ik. Er was nu geen twijfel meer mogelijk. Maar mijn uitroep had graaf Ostasch koff duidelijk gemaakt, dat ik meer van deze dingen wist. Ik was hem een nadere verklaring schuldig, en ik wist ook niet, wat me eigenlijk beletten zou hem in het vertrouwen te nemen. Ik zal u op mijn beurt ook eenige interessante mededeelingen doen, zei ik snel. Alleen zijn de tijd en de plaats daar op 't oogenblik minder geschikt voor. Ik verzeker u, dat de mededee lingen van de dienstmeisjes niet op fantasie berusten; ze zijn voor mij waar devolle gegevens voor de oplossing van een vreemd en duister geval, waar ik zelf in betrokken ben. Zoo spoedig mogelijk vertel ik u meer. Voor alles is het noodig, dat ik hier blijf, en vooral, dat ik mij hier vrij bewegen kan. Zei u niet, dat de eigenaar het hotel ver koopen wil? - JaNu, dan koop ik het. Hij keek mij een oogenblik onder zoekend aan, en ik vreesde, dat ik nog eens weer voor krankzinnig gehouden werd. Ik verwachtte dan ook al, dat Ostaschkoff mij op meewarigen toon gelijk zou geven en dat hij tegelijk zou omkijken naar een politie-agent. Maar zoover kwam het toch niet. Bezit u dan de middelen om een hotel te koopen? vroeg hij, met die vraag bewijzend, dat hij me nog voor een met de rede begaafd schepsel hield. Ja, antwoordde ik. Een paar weken geleden heb ik zestig millioen Hollandsche guldens geërfd. Ik ben naar Parijs gekomen om mijn vermogen in ontvangst te nemen , en toen dadelijk in groote moeilijkheden geraakt. Ik heb mij tot Henry Crampton, den beroemden detective, gewend om er weer uit te raken, maar ik mag deze gelegenheid, om zelfstandig op tétreden, niet ver zuimen. Kort en goed; ik wensch het hotel te koopen. Wil u mij aandienen bij den eigenaar? Er moet iets in den klank van mijn stem geweest zijn, dat Ostaschkoff overtuigde van den ernst mijner be doelingen; hij ging tenminste onmiddel lijk naar binnen, en kwam een paar minuten later terug met de boodschap, dat monsieur Lacroix, de eigenaar van het hotel, me verwachtte. Ik volgde hem door de gang en hij liet me binnen in een geriefelijk inge richt kantoor, waar een dor, oudachtig heertje achter een schrijfbureau zat. Ostaschkoff sloot de deur achter mij. Hoe is uw naam ook weer, meneer ! riep de heer Lacroix met een hooge, schelle stem; de garc,on heeft hem wel gezegd maar ik heb het niet goed ver staan. En wat wenscht u? Ik heb het heel druk, ziet u ! Mijn naam is Van der Boom, zei ik. Ik ben een Hollandsche millionnair en ik wensch uw hotel te koopen. De heer Lacroix schoof wat beduusd met zijn stoel achteruit en keek me over z'n brilleglazen aan. Gaat u zitten, m'sieur Van der Boom ! riep hij, gaat u zitten ! Vertelt u eens: hoe weet u dat ik plannen heb om mijn hotel te verkoopen ! Ik wou niet zeggen, dat Ostaschkoff het me verteld had; die wist het maar toevallig en het kon zijn, dat ik hem in ongelegenheid bracht, door te laten blijken, dat ik het wist van hem. Wat doet dat er eigenlijk toe, m'sieur Lacroix, zei ik zoo gemoedelijk mogelijk; in de zakenwereld komt men dikwijls van alles te weten. Het oude heertje lachte wat meesmuilend. Ik ben geen zakenmensen zei hij,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl