Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2567
DR. PH. FALKENBURG f
DOOR DR. J. H. VAN ZANTEN
' Directeur van het Bureau van Statistiek der gemeente
Amsterdam.
DE gemeente Amsterdam' heeft haar secretaris
verloren, de ambtenaren der gemeente en in het
bijzonder die der secretarie, hun chef en natuurlijken
beschermer.
Maar zij zijn niet* de eenigen, die een ernstig verlies
hebben te betreuren; dat hebben ook de economische en
vooral de statistische wetenschap, waarin de over
ledene een beteekenisvolle plaats heeft ingenomen.
Philip Falkenburg, op 24 Mei 1863 te
's-Gravenhage geboren, beëindigde na een jeugd, waarin hij
langdurig werd gehinderd door ziekte, welke hij later
echter geheel en al te boven is gekomen, in 1890 zijn
studie aan de Leidsche universiteit met een opmerke
lijke economische dissertatie, getiteld: Bijdrage tot
de leer van het arbeidsloon." In dit werk toonde hij
zich een overtuigd aanhanger van de Oostenrijksche
waardeleer, waaraan hij zijn geheele leven is getrouw
gebleven. Maar naast de theoretische vraagstukken,
met het loon in verband staande, wijdde hij in zijn
boek ook aandacht aan de practische vraagstukken
der werkstaking, bijlegging van arbeidsgeschillen,
arbeidersvereenigingen en aan de in die dagen opko
mende sociale wetgeving.
Het is niet te verwonderen, dat hij, in het prac
tische leven tredende, een werkkring zocht op het
terrein, dat hem bij het schrijven van zijn proef
schrift reeds zoo had aangetrokken, en het is merk
waardig, dat zijn eerste schreden op dat terrein hem
reeds voerden in de richting der statistiek, waar later
zijn Ijoofdarbeidsveid zou liggen. Hij nam nml. toen
de bewerking op zich van een onderzoek, dat de
Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek
in dien tijd instelde naar de armenzorg in ons land.
Hij beschreef die voor Amsterdam (1892), Rotterdam
(1896) en 's-Gravenhage (1897) en gaf daarbij tal
van statistieken over den omvang van het werk der
verschillende instellingen van weldadigheid.
Zijn proefschrift zal zeker niet vreemd zijn geweest
aan zijn benoeming in 1893 tot adjunct-commies
aan de toen onder leiding van Mr. J. W. S. A. Versteeg
nieuw opgerichte afdeeling Arbeid bij het departe
ment van waterstaat, waar de in de volgende jaren
tot stand gebrachte sociale wetgeving werd voorbereid.
Hij bleef hier juist lang genoeg om de ambtelijke
methoden en vormen te leeren kennen; reeds het vol
gende jaar werd hij benoemd tot chef van het nieuw
opgerichte bureau van statistiek der gemeente Am
sterdam en zoo trad hij op l October 1894 met de
hulp van n klerk in functie om in een groote nage
noeg leege kamer, gelegen boven de raadszaal, een
geheel nieuwen werkkring te creëeren, waarvoor in
ons land nog geen voorbeeld bestond en waarvan
hun, die hem hadden ingesteld, zelf niet klaar voor
oogen stond, wat ervan moest worden. Dat was echter
juist een kolfje naar zijn hand, want een van zijn meest
kenmerkende eigenschappen was lust tot organiseeren
en reorganiseeren van wat er eenmaal was, zoodat
hij niet lang bij hetzelfde kon blijven zonder wat
nieuws daarin aan te brengen of daarbij te voegen.
Het was dus niet te verwonderen, dat het
Amsterdamsche bureau, ten deele naar buitenlandsch voor
beeld, ten deele met het oog op locale behoeften inge
richt, zich spoedig uitbreidde en zich een geheel
aparte plaats wist te verzekeren, zoodat het zich met
de beste buitenlandsche kan meten en door geen enkel
Nederlandsch gemeentebureau zelfs in de verte be
naderd wordt. Niet het minst werd het bekend door
de zeer bijzondere artistieke wijze, waarop het op
verschillende tentoonstellingen in binnen- en buiten
land (Madrid, Gent, Brussel, Dresden, E.N.T.O.S.)
de statistiek wist te populariseeren. Niet onver
meld mag ook blijven de wijze, wajprop Falkenburg
met zijn liefde voor en kennis van boeken niet alleen
voor zichzelf, maar ook op het stadhuis een interessante
bibliotheek wist te scheppen, waarvan hij tot het
einde zelf het beheer hield.
Evenmin valt het te verwonderen, dat het bureau
aanvankelijk vooral op sociaal gebied werkzaam was,
wat bevorderd werd, doordat toen juist de werkloos
heid groot was en de gemeenteraad eenige malen
een commissie ter bestudeering van dit vraagstuk
had ingesteld, waaraan het bureau mede zijn ontstaan
had te denken.Van de onderzoekingen dezer commissie
naar den toestand van een aantal bedrijven was
Falkenburg natuurlijk de drijvende kracht en in de
meeste der daarover uitgebrachte en op zijn bureau
geschreven rapporten, die ook thans nog met vrucht
kunnen worden geraadpleegd en waarvan vooral die
over het bouwvak, de kleedingindustrie, het
bakkersbedrijf, de handels- en kantoorbedienden mogen
worden genoemd, had hij het grootste aandeel.
Daarnaast had vooral de demografie zijn voorkeur
en op dit gebied heeft hij dan ook tal van geheel nieuwe
gegevens of zelf verzameld en bewerkt of wel door
anderen doen bewerken, terwijl bij de nieuwe vond
sten in artikelen in verschillende tijdschriften
waarin hij trouwens ook nogal eens over economische
onderwerpen schreef bekend maakte. Van deze
studies mogen worden genoemd die over geboorte
en sterfte, waarvan wel de voornaamste is, omdat
zij grooten invloed heeft gehad, het met prof.
Saltet geschreven en in 1907 verschenen werk over de
kindersterfte in Nederland in 1881?1905; en verder de
reeds van 1899 af verschenen en later sterk uitgebreide,
doch helaas door den oorlog afgebroken jaarlijksche
vergelijkende demografische gegevens over de voor
naamste groote steden der wereld, waarvan de laatste
zeer uitvoerig in twee deelen verscheen en liep over
1880?1909 (Statistique démografique des grandes
villes du monde).
Bijzonder stelde Falkenburg nml. prijs op vele
en goede verbindingen met statistische bureau's
in alle landen der wereld en met voorliefde onderhield
hij die met de directeuren der vele Duicsche gemeente
lijke bureau's. Weldra was hij dan ook een welkome
en zeer geziene gast bij de vergaderingen der ,Deut
sche Statistische
Geselischaft"enden,,Verl5anddeutscher Stadtestatistiker" en werd hij van de eerste
lid, want hij had een innemende, joviale, vroolijke
wijze van optreden, die door buitenlandsche collega's
zeer werd gewaardeerd. Zoo nam hij ook in de ver
gaderingen van het Internationale Kongrcs für
hygiëne und demographie" een invloedrijke plaats
in en werd hij in 1909 benoemd tot lid van het
,,Institut international de statistique". Hier kon
zijn invloed zich niet zooveel doen gelden als mogelijk
ware geweest, omdat het werk bij het uitbreken van
den oorlog werd stopgezet; toch kon hij, in de in 1923 te
Brussel gehouden vergadering als lid der daarvoor
ingestelde commissie, nog mede den grondslag leggen
voor het thans in bewerking zijnde intercommunaal
statistisch jaarboek, dat vergelijkende gegevens over
alle gïoote gemeenten der wereld zal bevatten en
ten deele zijn vroeger werk zal voortzetten.
Toen de statistiek eenmaal liep?want hij wist
zijn medewerkers te bezielen en in zijn richting op te
voeden, zoodat hij hun veel kon overlaten zocht
zijn geest naar nieuw werk en hij vond dat, doordat
hij, verlangend om niet geheel buiten de eigenlijke
gemeente-administratie te blijven, in 1901 bij zijn
.functie ook die van chef der afdeeling Armwezen
kon aanvaarden. Ook hier heeft hij aan menige
reorganisatie en hetere regeling ten aanzien van de
bezuinigingen van het burgerlijk armbestuur, waarvan
hij secretaris werd, en zijn instellingen meegewerkt.
En deze functie leidde hem, toen hij bij het af trede n
van Mr. Baëza als gemeentesecretaris in 1917 de
oudste hoofdambtenaar was geworden, van zelf tot
dit hooge ambt in de gemeente en tot het geven
van zijn statistischen en verderen wetenschappelijken
arbeid. Toch niet geheel, want zijn liefde bleef aan
de statistiek verpand en tot het eind bleef hij een
belangstellend lid der Centrale Commissie voor de
statistiek, van welke hij sedert 1907 deel uitmaakte
en waarvoor hij veel tijd over had.
Oveiigens liet zijn nieuwe betrekking hem nog
slechts toe de waarneming van enkele praktische
functies op sociaal gebied, die hij gaarne vervulde,
zooals het bestuurslidmaatschap van den Ned. Bond
tot bescherming van zuigelingen, de Amsterdamsche
kolonieverpleging voor kinderen, de Ned.-Centrale
Vereeniging tot bestrijding der tuberculose (in ver
band met de laatste functie was hij ook een ijverig
lid van de in 1918 ingestelde staatscommissie
voor de bestrijding dezer ziekte) en de Vereeniging
voor openbare leeszalen, voor welke hij aan de op
richting der leeszaal meewerkte.
Wat ten slotte zijn werk als gemeente-secretaris
betreft, dat ligt uit den aard der zaak meer op intern
gebied; het treedt, behalve bij de steeds toenemende
representaties die hij met zijn zin voor vormen en
zijn organiseerend talent gaarne regelde niet zoo
naar buiten. Ook hier heeft hij menige reorganisatie
van den inwendigen dienst tot stand gebracht (en
o.a. ook gewerkt aan de inrichting en indeeling van
het nieuwe gedeelte van hei stadhuis, waarin hij zelf
nimmer zou zitten), totdat hem eenige jaren geleden
een hartlijden trof, dat langzamerhand zijn
werkNIEUWE
FOTO-ALBUMS
MET BO COMPLETE KAMERS
EN KLEURCOMBINATIES
WORDEN OP AANVRAGE
TER INZAGE GEZONDEN
ZOMIN
kracht ondermijnde. Met groote energie wist hij
desondanks zijn werk voort te zetten en veel hoop
had hij op de resultaten van zijn vacantiereis van dit
jaar, maar hij is hiervan niet terugggekeerd. Hij over
leed op 9 Augustus te Luzern.
Dat zijn leven welbesteed is geweest, is ten zijnen
opzichte zeker geen phrase.
TABA SIGAREN
~ ??ZIJN TOCH DE BESTE ?
BOEKBESPREKING
B. H. Molkenboer O. P. Herdenkingen.
Amsterdam z.j. Van Munster's Uit
gevers-Maatschappij
Een bijzonder mooi boek; een van de allerbeste,
die in de bekende serie Geelruggen" verschenen
zijn. De schrijver bundelt hier werk van allerlei aard;
in de eerste plaats een aantal reisbeschrijvingen,
waarvan de eerste tien het samenhangende verhaal
vormen van een reis door Frankrijk. Zeldzaam mooi
werk. De heer Molkenboer is een degelijk historie
kenner en zijn hart is overvol liefde voor het schoone
in al zijn vormen; het doode mooi van vroeger en
het levende mooi van nu. Die liefde doortrilt zijn
werk, onverschillig of hij de natuur van de Pyreneeën
beschrijft, of de verminkte kathedraal van Rheims.
En alles vertelt de schrijver zoo natuurlijk weg, in
den trant van een beschaafde, gemoedelijke causerie,
zonder eenige pose, zonder letterkundig stijl-vertoon,
maar innig, ontroerd, eerlijk, en daardoor zoo mooi
en zoo boeiend; zonder een spoor van geuren met
geleerdheid alleen, even, viel me als iets onnoodigs
op de opsomming van de zeven pausen der
Avignonsche ballingschap (blz. 62) komen er opeens.
een aantal historische bijzonderheden bij te pas, en
aanstonds herleeft er een stuk verleden, aangeraakt
door de eerbiedige hand van een dichterlijken
mensch, wiens oogen door liefde en geloof verhelderd
zijn.
Ook het andere werk, critisch en beschouwend,
is belangrijk. Er is een uitmuntende studie over
Michelangiolo, naar aanleiding van zijn brieven;
een schoone beschrijving van den Kruisweg van
Toorop; een verklarende studie over Dante en
Beatrice een onderwerp, waarmee deze grondige
Dante-kenner zich in zijn vroeger verschenen werk
(1921) al volkomen vertrouwd heeft getoond.
Het boek besluit met een critische beschouwing
van den door de Schartens bezorgden Levensroman
van Bakhuizen van den Brink". Mild-objectief,
maar tegelijk scherp-oordeelend werk, dat duchtig de
puntjes op de i's zet; een opstel, dat ook den
nietKatholiek misschien beter: juist den niet-Katho
liek van harte ter lezing aanbevolen zij.
H. MIDDENDORP.
Kon. Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTER 6 Co.
c\s c\s eva DEN HAAG w <^> &
AMSTERDAM ~ ARNHEM
Internationale Transporten