De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 14 augustus pagina 2

14 augustus 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2567 DR. PH. FALKENBURG f DOOR DR. J. H. VAN ZANTEN ' Directeur van het Bureau van Statistiek der gemeente Amsterdam. DE gemeente Amsterdam' heeft haar secretaris verloren, de ambtenaren der gemeente en in het bijzonder die der secretarie, hun chef en natuurlijken beschermer. Maar zij zijn niet* de eenigen, die een ernstig verlies hebben te betreuren; dat hebben ook de economische en vooral de statistische wetenschap, waarin de over ledene een beteekenisvolle plaats heeft ingenomen. Philip Falkenburg, op 24 Mei 1863 te 's-Gravenhage geboren, beëindigde na een jeugd, waarin hij langdurig werd gehinderd door ziekte, welke hij later echter geheel en al te boven is gekomen, in 1890 zijn studie aan de Leidsche universiteit met een opmerke lijke economische dissertatie, getiteld: Bijdrage tot de leer van het arbeidsloon." In dit werk toonde hij zich een overtuigd aanhanger van de Oostenrijksche waardeleer, waaraan hij zijn geheele leven is getrouw gebleven. Maar naast de theoretische vraagstukken, met het loon in verband staande, wijdde hij in zijn boek ook aandacht aan de practische vraagstukken der werkstaking, bijlegging van arbeidsgeschillen, arbeidersvereenigingen en aan de in die dagen opko mende sociale wetgeving. Het is niet te verwonderen, dat hij, in het prac tische leven tredende, een werkkring zocht op het terrein, dat hem bij het schrijven van zijn proef schrift reeds zoo had aangetrokken, en het is merk waardig, dat zijn eerste schreden op dat terrein hem reeds voerden in de richting der statistiek, waar later zijn Ijoofdarbeidsveid zou liggen. Hij nam nml. toen de bewerking op zich van een onderzoek, dat de Vereeniging voor Staathuishoudkunde en Statistiek in dien tijd instelde naar de armenzorg in ons land. Hij beschreef die voor Amsterdam (1892), Rotterdam (1896) en 's-Gravenhage (1897) en gaf daarbij tal van statistieken over den omvang van het werk der verschillende instellingen van weldadigheid. Zijn proefschrift zal zeker niet vreemd zijn geweest aan zijn benoeming in 1893 tot adjunct-commies aan de toen onder leiding van Mr. J. W. S. A. Versteeg nieuw opgerichte afdeeling Arbeid bij het departe ment van waterstaat, waar de in de volgende jaren tot stand gebrachte sociale wetgeving werd voorbereid. Hij bleef hier juist lang genoeg om de ambtelijke methoden en vormen te leeren kennen; reeds het vol gende jaar werd hij benoemd tot chef van het nieuw opgerichte bureau van statistiek der gemeente Am sterdam en zoo trad hij op l October 1894 met de hulp van n klerk in functie om in een groote nage noeg leege kamer, gelegen boven de raadszaal, een geheel nieuwen werkkring te creëeren, waarvoor in ons land nog geen voorbeeld bestond en waarvan hun, die hem hadden ingesteld, zelf niet klaar voor oogen stond, wat ervan moest worden. Dat was echter juist een kolfje naar zijn hand, want een van zijn meest kenmerkende eigenschappen was lust tot organiseeren en reorganiseeren van wat er eenmaal was, zoodat hij niet lang bij hetzelfde kon blijven zonder wat nieuws daarin aan te brengen of daarbij te voegen. Het was dus niet te verwonderen, dat het Amsterdamsche bureau, ten deele naar buitenlandsch voor beeld, ten deele met het oog op locale behoeften inge richt, zich spoedig uitbreidde en zich een geheel aparte plaats wist te verzekeren, zoodat het zich met de beste buitenlandsche kan meten en door geen enkel Nederlandsch gemeentebureau zelfs in de verte be naderd wordt. Niet het minst werd het bekend door de zeer bijzondere artistieke wijze, waarop het op verschillende tentoonstellingen in binnen- en buiten land (Madrid, Gent, Brussel, Dresden, E.N.T.O.S.) de statistiek wist te populariseeren. Niet onver meld mag ook blijven de wijze, wajprop Falkenburg met zijn liefde voor en kennis van boeken niet alleen voor zichzelf, maar ook op het stadhuis een interessante bibliotheek wist te scheppen, waarvan hij tot het einde zelf het beheer hield. Evenmin valt het te verwonderen, dat het bureau aanvankelijk vooral op sociaal gebied werkzaam was, wat bevorderd werd, doordat toen juist de werkloos heid groot was en de gemeenteraad eenige malen een commissie ter bestudeering van dit vraagstuk had ingesteld, waaraan het bureau mede zijn ontstaan had te denken.Van de onderzoekingen dezer commissie naar den toestand van een aantal bedrijven was Falkenburg natuurlijk de drijvende kracht en in de meeste der daarover uitgebrachte en op zijn bureau geschreven rapporten, die ook thans nog met vrucht kunnen worden geraadpleegd en waarvan vooral die over het bouwvak, de kleedingindustrie, het bakkersbedrijf, de handels- en kantoorbedienden mogen worden genoemd, had hij het grootste aandeel. Daarnaast had vooral de demografie zijn voorkeur en op dit gebied heeft hij dan ook tal van geheel nieuwe gegevens of zelf verzameld en bewerkt of wel door anderen doen bewerken, terwijl bij de nieuwe vond sten in artikelen in verschillende tijdschriften waarin hij trouwens ook nogal eens over economische onderwerpen schreef bekend maakte. Van deze studies mogen worden genoemd die over geboorte en sterfte, waarvan wel de voornaamste is, omdat zij grooten invloed heeft gehad, het met prof. Saltet geschreven en in 1907 verschenen werk over de kindersterfte in Nederland in 1881?1905; en verder de reeds van 1899 af verschenen en later sterk uitgebreide, doch helaas door den oorlog afgebroken jaarlijksche vergelijkende demografische gegevens over de voor naamste groote steden der wereld, waarvan de laatste zeer uitvoerig in twee deelen verscheen en liep over 1880?1909 (Statistique démografique des grandes villes du monde). Bijzonder stelde Falkenburg nml. prijs op vele en goede verbindingen met statistische bureau's in alle landen der wereld en met voorliefde onderhield hij die met de directeuren der vele Duicsche gemeente lijke bureau's. Weldra was hij dan ook een welkome en zeer geziene gast bij de vergaderingen der ,Deut sche Statistische Geselischaft"enden,,Verl5anddeutscher Stadtestatistiker" en werd hij van de eerste lid, want hij had een innemende, joviale, vroolijke wijze van optreden, die door buitenlandsche collega's zeer werd gewaardeerd. Zoo nam hij ook in de ver gaderingen van het Internationale Kongrcs für hygiëne und demographie" een invloedrijke plaats in en werd hij in 1909 benoemd tot lid van het ,,Institut international de statistique". Hier kon zijn invloed zich niet zooveel doen gelden als mogelijk ware geweest, omdat het werk bij het uitbreken van den oorlog werd stopgezet; toch kon hij, in de in 1923 te Brussel gehouden vergadering als lid der daarvoor ingestelde commissie, nog mede den grondslag leggen voor het thans in bewerking zijnde intercommunaal statistisch jaarboek, dat vergelijkende gegevens over alle gïoote gemeenten der wereld zal bevatten en ten deele zijn vroeger werk zal voortzetten. Toen de statistiek eenmaal liep?want hij wist zijn medewerkers te bezielen en in zijn richting op te voeden, zoodat hij hun veel kon overlaten zocht zijn geest naar nieuw werk en hij vond dat, doordat hij, verlangend om niet geheel buiten de eigenlijke gemeente-administratie te blijven, in 1901 bij zijn .functie ook die van chef der afdeeling Armwezen kon aanvaarden. Ook hier heeft hij aan menige reorganisatie en hetere regeling ten aanzien van de bezuinigingen van het burgerlijk armbestuur, waarvan hij secretaris werd, en zijn instellingen meegewerkt. En deze functie leidde hem, toen hij bij het af trede n van Mr. Baëza als gemeentesecretaris in 1917 de oudste hoofdambtenaar was geworden, van zelf tot dit hooge ambt in de gemeente en tot het geven van zijn statistischen en verderen wetenschappelijken arbeid. Toch niet geheel, want zijn liefde bleef aan de statistiek verpand en tot het eind bleef hij een belangstellend lid der Centrale Commissie voor de statistiek, van welke hij sedert 1907 deel uitmaakte en waarvoor hij veel tijd over had. Oveiigens liet zijn nieuwe betrekking hem nog slechts toe de waarneming van enkele praktische functies op sociaal gebied, die hij gaarne vervulde, zooals het bestuurslidmaatschap van den Ned. Bond tot bescherming van zuigelingen, de Amsterdamsche kolonieverpleging voor kinderen, de Ned.-Centrale Vereeniging tot bestrijding der tuberculose (in ver band met de laatste functie was hij ook een ijverig lid van de in 1918 ingestelde staatscommissie voor de bestrijding dezer ziekte) en de Vereeniging voor openbare leeszalen, voor welke hij aan de op richting der leeszaal meewerkte. Wat ten slotte zijn werk als gemeente-secretaris betreft, dat ligt uit den aard der zaak meer op intern gebied; het treedt, behalve bij de steeds toenemende representaties die hij met zijn zin voor vormen en zijn organiseerend talent gaarne regelde niet zoo naar buiten. Ook hier heeft hij menige reorganisatie van den inwendigen dienst tot stand gebracht (en o.a. ook gewerkt aan de inrichting en indeeling van het nieuwe gedeelte van hei stadhuis, waarin hij zelf nimmer zou zitten), totdat hem eenige jaren geleden een hartlijden trof, dat langzamerhand zijn werkNIEUWE FOTO-ALBUMS MET BO COMPLETE KAMERS EN KLEURCOMBINATIES WORDEN OP AANVRAGE TER INZAGE GEZONDEN ZOMIN kracht ondermijnde. Met groote energie wist hij desondanks zijn werk voort te zetten en veel hoop had hij op de resultaten van zijn vacantiereis van dit jaar, maar hij is hiervan niet terugggekeerd. Hij over leed op 9 Augustus te Luzern. Dat zijn leven welbesteed is geweest, is ten zijnen opzichte zeker geen phrase. TABA SIGAREN ~ ??ZIJN TOCH DE BESTE ? BOEKBESPREKING B. H. Molkenboer O. P. Herdenkingen. Amsterdam z.j. Van Munster's Uit gevers-Maatschappij Een bijzonder mooi boek; een van de allerbeste, die in de bekende serie Geelruggen" verschenen zijn. De schrijver bundelt hier werk van allerlei aard; in de eerste plaats een aantal reisbeschrijvingen, waarvan de eerste tien het samenhangende verhaal vormen van een reis door Frankrijk. Zeldzaam mooi werk. De heer Molkenboer is een degelijk historie kenner en zijn hart is overvol liefde voor het schoone in al zijn vormen; het doode mooi van vroeger en het levende mooi van nu. Die liefde doortrilt zijn werk, onverschillig of hij de natuur van de Pyreneeën beschrijft, of de verminkte kathedraal van Rheims. En alles vertelt de schrijver zoo natuurlijk weg, in den trant van een beschaafde, gemoedelijke causerie, zonder eenige pose, zonder letterkundig stijl-vertoon, maar innig, ontroerd, eerlijk, en daardoor zoo mooi en zoo boeiend; zonder een spoor van geuren met geleerdheid alleen, even, viel me als iets onnoodigs op de opsomming van de zeven pausen der Avignonsche ballingschap (blz. 62) komen er opeens. een aantal historische bijzonderheden bij te pas, en aanstonds herleeft er een stuk verleden, aangeraakt door de eerbiedige hand van een dichterlijken mensch, wiens oogen door liefde en geloof verhelderd zijn. Ook het andere werk, critisch en beschouwend, is belangrijk. Er is een uitmuntende studie over Michelangiolo, naar aanleiding van zijn brieven; een schoone beschrijving van den Kruisweg van Toorop; een verklarende studie over Dante en Beatrice een onderwerp, waarmee deze grondige Dante-kenner zich in zijn vroeger verschenen werk (1921) al volkomen vertrouwd heeft getoond. Het boek besluit met een critische beschouwing van den door de Schartens bezorgden Levensroman van Bakhuizen van den Brink". Mild-objectief, maar tegelijk scherp-oordeelend werk, dat duchtig de puntjes op de i's zet; een opstel, dat ook den nietKatholiek misschien beter: juist den niet-Katho liek van harte ter lezing aanbevolen zij. H. MIDDENDORP. Kon. Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Co. c\s c\s eva DEN HAAG w <^> & AMSTERDAM ~ ARNHEM Internationale Transporten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl