Historisch Archief 1877-1940
!
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
KLAAGVROUWEN, ZOOALS ER IN ELKEN EGYPT1SCHEN BEGRAFENIS
STOET MEELIEPEN (GRAF VAN RAYA)
TRIBUUTBRENGENDE SYRIËRS MET PAARDEN
(GRAF VAN KEBAMON)
EGYPTISCHE TEEKEN- EN
S C H I L DE R K U NS T
DOOR W. D. VAN WIJNGAARDEN
T N het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden
* wordt dezen zomer een zeer belangrijke tentoonstel
ling gehouden van copieën van teekeningen en schilder
stukken uit het Oude Egypte. De Fransche schilderes
Marcelle Baud heeft namelijk in opdracht van het
Institut fransais d'archéolpgie du Caire gedurende
eenige jaren (1920?1925) in Egypte, en speciaal in
de omgeving van de oude rijkshoofdstad Thebe,
gewerkt, om de tallooze teekeningen en schilder
stukken, welke?t zich /in 'de oud-Egyptische graven
bevinden, te copieefen. Dit is vooral geschied om te
trachten zooveel mogelijk den toestand, waarin deze
kunstwerken zich thans bevtnden, voor het nageslacht
vast te leggen. Immers met het voortsnellen van den
tijd geraken ook deze kunstwerken in verval en het
is bekend, hoe diegenen, die het voorrecht
haddendeze graven bij herhaling te bezoeken, konden
constateeren, dat de toestand, waarin zij nu verkeeren, reeds
aanmerkelijk slechter is dan die van 20 jaar geleden.
Het streven van genoemde Fransche instelling is
dan ook zeer toe te juichen.
Want zóó is er een uiterst belangrijke verzameling
copieën van wandteekeningen en -schilderingen ont
staan, die bestemd is om als studie-materiaal be
waard te worden 1n haar archief te Cairo. Een keur
uit deze collectie is naar Europa gezonden, om daar
in verschillende Musea tentoongesteld te worden,
opdat belangstellenden in de Egyptische kunst van
deze documenten zouden kunnen genieten. Zoo is
deze collectie, die thans te Leiden is geëxposeerd,
tevoren opgesteld geweest m het Musée des Arts
décpratifs, een onderdeel van het Louvre, te Parijs,
en in het Musée du Cinquantenaire te Brussel. Het
is een zeer instructieve en door schoonheid bekorende
verzameling, die een bijzonderen-kijk geeft op den
hoogen bloei der Egyptische teeken- en schilderkunst
van de 18de tot de 20ste dynastie (± 1400?1000 v.
Chr.).
De Teeken- en Schilderkunst is zeker de oudste
kunst van Egypte. Reeds de vazen uit den
Praehistorischen tijd (voor 3400 v. Chr.) vertoonen ons
geteekendeen geschilderde figuren van planten, dieren, schepen
? en menschen.
Ook komt op de wanden der graven van den
Vroeghistorischen tijd (3400?3000 v. Chr.) reeds teeken
en, schilderwerk voor. Onder teekeningen verstaat
men dan gewoonlijk de eenvoudige omtrekteekeningen,
waarbij de omtreklijnen of op de wandvlakte zijn
ingekrast, of daarop in kleuren zijn aangebracht,
terwijl bij de schilderstukken niet alleen de omtrek
lijnen, maar ook de geheele figuren in kleuren zijn
uitgevoerd. Hierbij dient men in het oog te vatten,
en ook bij een bezoek aan deze tentoonstelling kan
men zich daarvan overtuigen?, dat, wat men teeke
kingen noemt, vaak niets anders zijn dan onvoltooid
gebleven schilderstukken: er was geen tijd of geld
meer om de omtrekteekeningen met kleuren op te
vullen. Wat het karakter dezer kunst betreft: zij
Wjerkt met het aaneensluiten van nkleurige vakken;
daarbij heeft zij een voorliefde voor prachtige, heele
kleuren; kleurennuanceering en schaduwen zijn haar
echter vreemd. Wat kleur betreft, gebruikt de Egyp
tenaar slechts de vlakke tinten, doch de omtreklijn
is in de eerste plaats hoofdzaak.
De tentoongestelde stukken zijn alle gemaakt
naar wandteekeningen en -schilderingen in de graven
van particulieren der Thebaansche begraafplaatsen,
gelegen op den westelijken Nijloever aan den rand
der woestijn vlak tegen de bergen aan, tusschen de
koninklijke doodentempels. Hier vond de schilderes
overvloedige stof voor haar werk in de talrijke af
beeldingen, welke deze graven sieren, en die onder
werpen behandelen, welke ontleend zijn aan het
algemeen gedachtenleven^_der oude bevolking en aan
de gebeurtenissen uit het dagelijksche leven. Deze
wandversieringen zijn niet als die der koningsgraven
in den officieelen stijl, doch in een vrijeren stijl
gemaakt, daar de kunstenaars, die ze maakten, hier
veel meer vrijheid van handelen hadden en meer
naar eigen inzichten te werk konden gaan. Hierdoor
ontstaat die levendigheid van voorstelling, die in de
koningsgraven maar al te vaak ontbreekt. Men lette
in het bijzonder op de wijze, waarop de vreemde
volkstypen zijn weergegeven, en op de realistische
voorstelling der dierfiguren.
Wie eenig werk van Egyptische kunst genieten wil,
die trachte zich een oogenblik los te maken van de
kunstopvattingen, welke eeuwenlange traditie, onder
invloed van Griekenland en Renaissance, bij ons
geslacht heeft doen ontstaan, en tengevolge waarvan
wij uitingen van een anders geaarde kunst vaak slechts
hebben leeren zien als een lager stadium op den weg
van volmaking van de Kunst.
LANDBOUW TAFEREELEN CGRAF VAN ROY)
Het is b.v. volkomen onjuist om te zeggen: de
Egyptische kunst kent nog geen perspectief, zij kan
nog geen verkortingen aanbrengen, weet niet van
schaduwen. De Egyptenaar dacht er geen oogenblik
over dergelijke middelen in zijn kunst te gebruiken,
veeleer zou hij ze hebben beschouwd als een onge
oorloofd toegeven aan fouten van den indruk, welken
ons oog van de werkelijkheid der dingen ontvangt.
De Egyptenaar heeft nooit de weergave van den
gezichtsindruk gewild. Zijn kunst bedoelt het op
bouwen van een algemeene voorstelling, door geo
metrische principes beheerscht, uit de details, welke
hem aan zijn onderwerp het meest karakteristiek
schijnen. Of die details zich in de natuur zelve aait
ons gezicht wel gelijktijdig kunnen voordoen, of hij,
n bepaald gedeelte van een figuur en face, het
andere in profiel zet, is hem volmaakt onverschillig;
hij vraagt niet naar den gezichtsindruk, maar naar wat
het best uitdrukking geeft aan de voorstelling, welke
zijn eigen geest bewaart. Alle schaduw, als niet
behoorende tot de figuren zelf, wordt uit den aard
der zaak versmaad. Alleen wie zich er van doordringen,
kan, dat, wat ons afwijkingen schijnen, niet als kinder
achtige fouten, maar als uitingen van een andere
opvatting van kunst moeten worden gezien, zal ook
een tentoonstelling als deze kunnen genieten. In
zoover vraagt zij van haan bezoekers in zekeren zin
hetzelfde als de moderne kunst van onzen tijd van
haar publiek.
SPREEKZAAL
Aan Mr, E. van Bolhuis
1V/ÏET genoegen las ik zoo juist in de Groene van
?^ ?*?? Augustus j.l. dat u niet-juristen duidelijk
maakt den interessanten strijd aangaande de vrije
wetsuitlegging, die nu reeds jaren lang in de juri
dische wereld gevoerd wordt.
Ik zal te dezer plaatse niet partij kiezen in diea
strijd, die is ontstaan uit botsing tusschen
rechtszuiverheid en rechtszekerheid.
Maar ik wil opkomen tegen uw vergelijking met de
kortzichtigheid, geteekend in den uitroep van juf
frouw Pieterse: ,,'t Staat in een boek", waardoor ze
juffrouw Laps wou duidelijk maken waarom deze een
zoogdier was.
Inderdaad komt het er voor de wetstoepassing
opaan, wat in een (wet)boek staat (en niet op wat men
daarin gaarne zou zien staan).
Dat wordt door beide partijen in den betrokken
strijd toegegeven. Doch de aanhangers van de oude
leer meenen dat in de wet ,,staat" wat haar woorden
krachtens taalkundige beteekenis aanduiden, terwijl
de andere partij is toegedaan de meening dat in de
wet staat": niet wat haar woorden aangeven doch
wat haar geest aanduidt, en dat wetswoorden hun zin
ontleenen: niet aan taalkunde doch aan zuiver
rechtsinzicht (zoodat door wijziging van dat inzicht inge
volge wijziging van omstandigheden ook de zin van
die woorden verandering ondergaat).
h Beide partijen zeggen dus terecht ,,'t Staat in een
(wets)boek" ter aanduiding van datgene waarop het
aankomt.
Maar dit heeft slechts in schijn verwantschap met
den kleingeestigen uitroep van juffrouw Pieterse:
Juffrouw Laps zou een zoogdier zijn, ook al stond het
niet in een boek.
Maar een wetsvoorschrift moet worden opgevolgd
uitsluitend omdat het in een (wet)boek staat.
Want de wet is de (afzetbare) verkeersagent op het
terrein van het geschreven recht, wiens voorschriften
krachtens ambtsbevoegdheid men heeft op te volgen
ter wille van de veiligheid van het verkeer, ook al
acht men ze verkeerde verkeersmaatregelen.
13 Augustus 1926
J. P. VAN MANSVELT