De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 21 augustus pagina 11

21 augustus 1926 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

! WEEKBLAD VOOR NEDERLAND KLAAGVROUWEN, ZOOALS ER IN ELKEN EGYPT1SCHEN BEGRAFENIS STOET MEELIEPEN (GRAF VAN RAYA) TRIBUUTBRENGENDE SYRIËRS MET PAARDEN (GRAF VAN KEBAMON) EGYPTISCHE TEEKEN- EN S C H I L DE R K U NS T DOOR W. D. VAN WIJNGAARDEN T N het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden * wordt dezen zomer een zeer belangrijke tentoonstel ling gehouden van copieën van teekeningen en schilder stukken uit het Oude Egypte. De Fransche schilderes Marcelle Baud heeft namelijk in opdracht van het Institut fransais d'archéolpgie du Caire gedurende eenige jaren (1920?1925) in Egypte, en speciaal in de omgeving van de oude rijkshoofdstad Thebe, gewerkt, om de tallooze teekeningen en schilder stukken, welke?t zich /in 'de oud-Egyptische graven bevinden, te copieefen. Dit is vooral geschied om te trachten zooveel mogelijk den toestand, waarin deze kunstwerken zich thans bevtnden, voor het nageslacht vast te leggen. Immers met het voortsnellen van den tijd geraken ook deze kunstwerken in verval en het is bekend, hoe diegenen, die het voorrecht haddendeze graven bij herhaling te bezoeken, konden constateeren, dat de toestand, waarin zij nu verkeeren, reeds aanmerkelijk slechter is dan die van 20 jaar geleden. Het streven van genoemde Fransche instelling is dan ook zeer toe te juichen. Want zóó is er een uiterst belangrijke verzameling copieën van wandteekeningen en -schilderingen ont staan, die bestemd is om als studie-materiaal be waard te worden 1n haar archief te Cairo. Een keur uit deze collectie is naar Europa gezonden, om daar in verschillende Musea tentoongesteld te worden, opdat belangstellenden in de Egyptische kunst van deze documenten zouden kunnen genieten. Zoo is deze collectie, die thans te Leiden is geëxposeerd, tevoren opgesteld geweest m het Musée des Arts décpratifs, een onderdeel van het Louvre, te Parijs, en in het Musée du Cinquantenaire te Brussel. Het is een zeer instructieve en door schoonheid bekorende verzameling, die een bijzonderen-kijk geeft op den hoogen bloei der Egyptische teeken- en schilderkunst van de 18de tot de 20ste dynastie (± 1400?1000 v. Chr.). De Teeken- en Schilderkunst is zeker de oudste kunst van Egypte. Reeds de vazen uit den Praehistorischen tijd (voor 3400 v. Chr.) vertoonen ons geteekendeen geschilderde figuren van planten, dieren, schepen ? en menschen. Ook komt op de wanden der graven van den Vroeghistorischen tijd (3400?3000 v. Chr.) reeds teeken en, schilderwerk voor. Onder teekeningen verstaat men dan gewoonlijk de eenvoudige omtrekteekeningen, waarbij de omtreklijnen of op de wandvlakte zijn ingekrast, of daarop in kleuren zijn aangebracht, terwijl bij de schilderstukken niet alleen de omtrek lijnen, maar ook de geheele figuren in kleuren zijn uitgevoerd. Hierbij dient men in het oog te vatten, en ook bij een bezoek aan deze tentoonstelling kan men zich daarvan overtuigen?, dat, wat men teeke kingen noemt, vaak niets anders zijn dan onvoltooid gebleven schilderstukken: er was geen tijd of geld meer om de omtrekteekeningen met kleuren op te vullen. Wat het karakter dezer kunst betreft: zij Wjerkt met het aaneensluiten van nkleurige vakken; daarbij heeft zij een voorliefde voor prachtige, heele kleuren; kleurennuanceering en schaduwen zijn haar echter vreemd. Wat kleur betreft, gebruikt de Egyp tenaar slechts de vlakke tinten, doch de omtreklijn is in de eerste plaats hoofdzaak. De tentoongestelde stukken zijn alle gemaakt naar wandteekeningen en -schilderingen in de graven van particulieren der Thebaansche begraafplaatsen, gelegen op den westelijken Nijloever aan den rand der woestijn vlak tegen de bergen aan, tusschen de koninklijke doodentempels. Hier vond de schilderes overvloedige stof voor haar werk in de talrijke af beeldingen, welke deze graven sieren, en die onder werpen behandelen, welke ontleend zijn aan het algemeen gedachtenleven^_der oude bevolking en aan de gebeurtenissen uit het dagelijksche leven. Deze wandversieringen zijn niet als die der koningsgraven in den officieelen stijl, doch in een vrijeren stijl gemaakt, daar de kunstenaars, die ze maakten, hier veel meer vrijheid van handelen hadden en meer naar eigen inzichten te werk konden gaan. Hierdoor ontstaat die levendigheid van voorstelling, die in de koningsgraven maar al te vaak ontbreekt. Men lette in het bijzonder op de wijze, waarop de vreemde volkstypen zijn weergegeven, en op de realistische voorstelling der dierfiguren. Wie eenig werk van Egyptische kunst genieten wil, die trachte zich een oogenblik los te maken van de kunstopvattingen, welke eeuwenlange traditie, onder invloed van Griekenland en Renaissance, bij ons geslacht heeft doen ontstaan, en tengevolge waarvan wij uitingen van een anders geaarde kunst vaak slechts hebben leeren zien als een lager stadium op den weg van volmaking van de Kunst. LANDBOUW TAFEREELEN CGRAF VAN ROY) Het is b.v. volkomen onjuist om te zeggen: de Egyptische kunst kent nog geen perspectief, zij kan nog geen verkortingen aanbrengen, weet niet van schaduwen. De Egyptenaar dacht er geen oogenblik over dergelijke middelen in zijn kunst te gebruiken, veeleer zou hij ze hebben beschouwd als een onge oorloofd toegeven aan fouten van den indruk, welken ons oog van de werkelijkheid der dingen ontvangt. De Egyptenaar heeft nooit de weergave van den gezichtsindruk gewild. Zijn kunst bedoelt het op bouwen van een algemeene voorstelling, door geo metrische principes beheerscht, uit de details, welke hem aan zijn onderwerp het meest karakteristiek schijnen. Of die details zich in de natuur zelve aait ons gezicht wel gelijktijdig kunnen voordoen, of hij, n bepaald gedeelte van een figuur en face, het andere in profiel zet, is hem volmaakt onverschillig; hij vraagt niet naar den gezichtsindruk, maar naar wat het best uitdrukking geeft aan de voorstelling, welke zijn eigen geest bewaart. Alle schaduw, als niet behoorende tot de figuren zelf, wordt uit den aard der zaak versmaad. Alleen wie zich er van doordringen, kan, dat, wat ons afwijkingen schijnen, niet als kinder achtige fouten, maar als uitingen van een andere opvatting van kunst moeten worden gezien, zal ook een tentoonstelling als deze kunnen genieten. In zoover vraagt zij van haan bezoekers in zekeren zin hetzelfde als de moderne kunst van onzen tijd van haar publiek. SPREEKZAAL Aan Mr, E. van Bolhuis 1V/ÏET genoegen las ik zoo juist in de Groene van ?^ ?*?? Augustus j.l. dat u niet-juristen duidelijk maakt den interessanten strijd aangaande de vrije wetsuitlegging, die nu reeds jaren lang in de juri dische wereld gevoerd wordt. Ik zal te dezer plaatse niet partij kiezen in diea strijd, die is ontstaan uit botsing tusschen rechtszuiverheid en rechtszekerheid. Maar ik wil opkomen tegen uw vergelijking met de kortzichtigheid, geteekend in den uitroep van juf frouw Pieterse: ,,'t Staat in een boek", waardoor ze juffrouw Laps wou duidelijk maken waarom deze een zoogdier was. Inderdaad komt het er voor de wetstoepassing opaan, wat in een (wet)boek staat (en niet op wat men daarin gaarne zou zien staan). Dat wordt door beide partijen in den betrokken strijd toegegeven. Doch de aanhangers van de oude leer meenen dat in de wet ,,staat" wat haar woorden krachtens taalkundige beteekenis aanduiden, terwijl de andere partij is toegedaan de meening dat in de wet staat": niet wat haar woorden aangeven doch wat haar geest aanduidt, en dat wetswoorden hun zin ontleenen: niet aan taalkunde doch aan zuiver rechtsinzicht (zoodat door wijziging van dat inzicht inge volge wijziging van omstandigheden ook de zin van die woorden verandering ondergaat). h Beide partijen zeggen dus terecht ,,'t Staat in een (wets)boek" ter aanduiding van datgene waarop het aankomt. Maar dit heeft slechts in schijn verwantschap met den kleingeestigen uitroep van juffrouw Pieterse: Juffrouw Laps zou een zoogdier zijn, ook al stond het niet in een boek. Maar een wetsvoorschrift moet worden opgevolgd uitsluitend omdat het in een (wet)boek staat. Want de wet is de (afzetbare) verkeersagent op het terrein van het geschreven recht, wiens voorschriften krachtens ambtsbevoegdheid men heeft op te volgen ter wille van de veiligheid van het verkeer, ook al acht men ze verkeerde verkeersmaatregelen. 13 Augustus 1926 J. P. VAN MANSVELT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl