De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 21 augustus pagina 18

21 augustus 1926 – pagina 18

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD. VOOR NEDERLAND No. 2568 «?w >f '?Uw positie lijkt mij niet zonder fevaar, zei hij- Ik weet bij ondervinding, oe machtig dergelijke organisaties .kunnen zijn. U moet het mij ten goede houden, maar ik weet niet of u wel zeer verstandig Weeft gehandeld om geheel, buiten Mr. Crampton om te handelen. In «Ik geval zou ik hem dadelijk telefonisch op de hoogte stellen: ,Ik belde den detective op, maar de knecht deelde mij mee, dat hij niet thuis ?was, waarom ik besloot, over een tijdje ,nog eens mijn gUuk te beproeven. Daarna zocht ik twee ineenloopende hamers op de eerste verdieping uit als .mijn particuliere apartementen. Ik belde het hotel op, waar ik den vorigen avond mijn koffers had gebracht, en verzocht ?de directie, rnijn bagage naar hier te laten overbrengen. Een half uur later .kwam een kellner den koffer brengen. Ik trok een ander costuum aan, hield me nog even op bij Ostaschkoff, die al bezig was* zich met de administratie op de hoogte te stellen, en drentelde daarna wat rond in het restaurant, waar al een ?enkele bezoeker binnenkwam, dien ik met een beleefden hoofdknik welkom (heette. Plotseling merkte ik dat ik mijn horloge boven had laten liggen. Ik wilde het gaan halen, maar zag op den ?corridor den garc.on, dien ik voor den dienst in mijn eigen kamers had aange wezen. Ik vroeg hem, het horloge te gaan .halen, en ging weer in het restaurant. Na een paar minuten werd ik onge duldig. Ik wachtte nog even en besloot toen, zelf naar boven te gaan, en den man in te prenten, in 't vervolg z'n 'boodschappen wat vlugger te doen. De lift was in werking en ik ging dus ?de trap op. Ontevreden liep ik mijn kamer binnen, maar op hetzelfde oogenblik deinsde ik met een kreet van schrik terug. Midden in de kamer lag een roerlooze gestalte, waarin ik dadelijk den garc,on .herkende, wien ik had opgedragen het horloge te gaan halen. Hij was dood. XVII IK KRIJG ADVIES VAN CRAMPTON Sidderend bleef ik eenige oogenblikken 3)ij de deur staan. Wat kon in godsnaam ?dit nieuwe schrikbeeld voor beteekenis .hebben ! Dat het op de een of andere wijze in verband stond mat de avonturen ?die ik tot nu toe beleefd had, stond bij mij vast. Maar waarom moest juist deze .arme kerel als slachtoffer vallen! Ik beheerschte mij met geweld, trad ?dichterbij en boog mij over de bewegingJooze gestalte. Ik zag geen bloed, geen verwonding. Maar toen ik in 't rond keek ontdekte ik plotseling eenige blinkende .scherven: een gebroken glas een .natte plek op het tapijt Een vreeselijk vermoeden maakte :zich van mij meester. Ik keek naar de waterkaraf op de waschtafel; ik had er een eed op kunnen doen, dat eenige oogen blikken geleden een glas omgekeerd ?over den hals van de karaf gehangen had Dat glas was er niet meer. Het moest hetzelfde zijn, dat hier in scherven ??op den grond lag. Ik kon geen andere verklaring vinden, dan dat de garqon van het Water uit de karaf gedronken had, en dat dat water vergiftigd was geweest Maar dan was er ook geen ^twijfel mogelijk, of men had mij, en niemand anders, uit den weg willen ruimen! Ik snelde naar het telefoon-toestel en belde Henry Crampton op. Ditmaal vond ik hem thuis. Met enkele woorden legde ik hem de situatie uit, en ik ver mocht hem dringend, zoo gauw mogelijk hierheen te komen.. Hij beloofde, dat hij er binnen een half uur zou zijn. Daarop verliet ik de kamer, sloot de deur af en haastte mij naar Ostaschkoff, mijn eenigen vertrouwde in deze nieuwe moeilijkheden. Hij keek zeer ernstig, maar bleef ?volkomen kalm, zoo kalm als slechts HERMAN teékeningen voor de Groene Amsterdammer Prof. J. H. Jurres en G. Westermann Inhoud: De Amsferdamsche foonee/spe/er, Willem van der Boom, die door een erfenis plotseling schatrijk is geworden, raakt te Parijs in de macht van een bende, die hef op zijn geld heeft gemunt. Doordat men hem verwisselt met een doofstommen handlanger (zijn dubbelganger) ziet hij kans te ontvluchten. Een mooi meisje, Dasja, dat hem geholpen heeft, moet hij voorloopig in handen der bandieten achterlaten. Als hij vrij is, wendt hij zich tot den detective ffenry Cramplon. In een restaurant herkent hij in een van de ke/lners een ouden kennis. Uit mededeelingen van dezen kellner, eigenlijk een Kussischen graaf, maakt hij op, dat de bandieten ook in dit hotel hun machinatiën uitoefenen, waarom hij besluit, hef hotel te koopen (hoofdstuk XVI), iemand kan zijn, die al herhaalde malen tegenover groote gevaren heeft gestaan. Laten we even gaan kijken, zei hij. Wij gingen opnieuw naar de kamer, waar het lijk van den ongelukkige lag. U ziet, dat mijn vrees niet onge grond was,zei hij, toen ik veronderstelde, dat u onvoorzichtig gehandeld had. U begrijpt, dat men het niet op dezen man, maar op u gemunt had? Ik begrijp het. Ostaschkoff nam de karaf op en hield ze tegen het licht. Het water was vol komen helder. Hij rook er aan. Niets te bespeuren, zei hij. Maar een scheikundig onderzoek zal gauw genoeg uitmaken of het water vergiftigd is. De politie zal hier natuurlijk niet buiten gehouden kunnen worden. Dit besefte ik ook. Ik heb Henry Crampton opgebeld, zei ik. Hij beloofde, binnen een half uur hier te zullen zijn. Zou ik zoo lang kunnen wachten met de politie te ver wittigen? Dan kan ik er eerst even met hem over spreken. Ik geloof niet, dat daar bezwaar tegen is, hernam Ostaschkoff. Laten we er tot zoo lang met niemand over spreken. Hoe minder opzien er verwekt wordt, hoe beter. Wij sluiten de kamer af, ik ga weer aan mijn werk, en u wacht tot Crampton hier is. Dit was inderdaad het beste. Het geval werd hoe langer hoe raadsel achtiger voor me, en ik begreep, dat ik nog niet aan het einde van mijn avontu ren was. Maar de vleugjes romantieken bravoure, die over me gekomen waren, toen ik, in mijn bewustzijn van millionnair, het hotel kocht, Waren nu voorbij. Een angstig, benauwend gevoel beklem de mij. Ik dacht niet in de eerste plaats aan mijn eigen veiligheid. Ik zag de roerlooze gestalte voor me van den dooden man met het bleeke, verwrongen ge zicht, en ik had een gevoel of ik mee schuldig was aan zijn dood Dasja het was best mogelijk dat ook zij niet meer leefde.... de doode man daar-boven.... en wanneer zou de beurt komen aan mij? Het was nu wel zeker, dat men het op mijn leven toelegde. Waarom? Dezen nacht had men mij ook kunnen dooden toen was het blijkbaar nog niet noodig geweest Allerlei vragen, waarop ik met geen mogelijkheid een antwoord kon geven, vlogen door mijn gedachten. Hoe hadden de schurken zoo spoedig mijn spoor gevonden.... hoe mijn daden achterhaald? Voortdurend kwamen er nieuwe gas ten binnen; kellners liepen bedrijvig af en aan. Het hotel-bedrijf ging zijn gewonen gang; niemand scheen iets van de misdaad bemerkt te hebben. En toch het kon wel haast niet anders, of er was er hier n, die wist; n die achter het strakke, vormelijke masker van zijn gelaat het geheim verborg, waarover ik vruchteloos mijn gedachten inspande Ik had volstrekt geen lust meer, om me met het hotelbedrijf' te bemoeien; ik ging in de kleine hall op een van de rieten stoelen zitten en wachtte op Crampton. Op hetzelfde oogenblik meldde zich de looper aan van de Bank, die de cheque kwam brengen. Ik ging met hem naar boven, waar de beide employé's nog altijd geduldig zaten te wachten. Op mijn bureau werden de formaliteiten in orde gebracht, waarna de drie mannen vertrokken. Op de bovengang stond een man met een blonden baard, gekleed in een licht grijs flanellen costuum. Ik hield hem voor een van de hotel-gasten, maar hij trad snel op me toe en fluisterde: Ik ben het; Crampton. Wie zijn die bezoekers van u? Verrast keek ik hem aan. Menschen van 'de Banque natio nale, zei ik. Jacquemart.een boekhouder. en twee andere employé's. Ze hebben het geld gebracht, dat ik noodig had om mijn hotel te betalen. Ik voerde hem naar het kantoor en deed hem het verhaal van wat er, sedert ik hem dien morgen verlaten had, met me gebeurd was. Ik geloof wel dat ik onvoorzichtig gehandeld heb, voegde ik er schuld bewust aan toe, maar.... nu ja.... U heeft uw millionnairschap willen uitvieren, zei hij met een fijnen glimlach. U had beter gedaan met daar nog wat mee te wachten, mijnheer Van der Boom ! Maar ik dacht, dat het ook voor u gemakkelijk zou zijn, als u de vrije beschikking had over dit heele gebouw, zei ik wat gepiqueerd, hoewelik drommelsch goed voelde, dat hij den spijker op den kop geslagen had. De vrije beschikking? herhaalde Crampton met lichten spot. Die hadden we immers ook gehad als u in uw ver momming hier eenvoudig een kamer had gehuurd. Vooral met de mede werking van dien graaf Ostaschkoff zou ons dat niet moeilijk gevallen zijn. En u begrijpt zelf wel, dat we nu aan die vrije beschikking wel niet veel meer hebben zullen. Uw tegenstanders weten, dat u hier is, dat heeft u gemerkt, en ze zullen er nu vermoedelijk wel weinig voor voelen, om in dit gebouw verder te opereeren. Al is het natuurlijk niet onmogelijk, dat een onderzoek in de kelders van het hotel ons op een spoor zal brengen. Het is dus niet onmogelijk, dat uw eenigszins fantastische manier van optreden ons nog ten goede zal komen, voegde hij er lachend bij, waarschijnlijk omdat hij zag hoe bedrukt ik keek.. Hij dacht eenige «ogenblikken na, en vervolgde toen: De belangrijkste vraag is nu, wie u herkend heeft, nadat u ivw vermom ming heeft afgelegd. Wie hebben u al zoo in uw ware gedaante gezien? Ik somde op: Meneer Lacroix... die drie em ployé's van de Bank de notaris die beide hypotheekhouders de gerant Labille een paar kellners en een stuk of wat bezoekers van het restaurant. Dus veel te veel om zonder nadere aanwijzingen een onderzoek te kunnen beginnen, hernam Crampton. Dat zou onbegonnen werk zijn. ??Ik begrijp niet, waarom die lui me plotseling willen vermoorden, zei ik. Dat hadden ze van-nacht| toch ook kunnen doen. Het is ook best mogelijk, dat ze dat gedaan hadden als u dien Smerjakoff niet tévlug af geweest was. Maar het kan ook zijn, dat hun plannen met u veranderd zijn. Dat zal dan vermoedelijk liggen aan den inhoud van de stukken, die u vannacht geteekend heeft. U weet er immers niets van, wat daar in staat? Het is best mogelijk, dat u uw testament onderteekend heeft! Ook is uw positie ten opzichte van uw tegen standers veranderd. Hoe bedoelt u dat? Wel: vannacht trad u alleen ver dedigend op; nu is u aanvaller. En aan valler in 't groot; dat bewijst u met het koopen van het hotel. Het is best moge lijk dat dat zoo'n indruk op hen heeft gemaakt, dat ze daarom besloten hebben u zoo gauw mogelijk naar de andere wereld te helpen ! Ze hebben me nog niet, zei ik grimmig. Neen, hernam Crampton koeltjes, maar ik zou toch voorzichtig wezen. Het is niet onmogelijk, dat men vandaag nog een tweeden aanslag opuwlevenzal plegen. Het kan best zijn, dat de ver rader hier in het hotel rondloopt. U moet die dingen niet te licht opnemen. Heeft u de politie al opgebeld? Nog niet, maar ik ben daar zeker toe verplicht? Natuurlijk. Laat ik het even voor u doen; dan zal ik meteen een dokter laten komen voor de lijkschouwing. Nadat Crampton had getelefoneerd, gingen we even naar de kamer, waar het lijk lag. Een hooge prijs voor een glas water, merkte de detective laconiek op. U zult u natuurlijk aan een verhoor moeten onderwerpen, zei hij toen we de trap weer afgingen. U is zeker van plan. om dan ook te vertellen, wat u vannacht overkomen is? Ja, zou daar dan bezwaar tegen zijn? weer-vroeg ik. Neen, dat niet, en u is het eigenlijk wel zoo'n beetje verplicht. Maar meer hoeft u dan toch ook niet te zeggen. Wat zou ik dan nog meer kunnen zeggen ! Nu, bijvoorbeeld waarom u het hotel gekocht heeft. Want daar zullen ze u ook wel naar vragen. En kan ik dat dan niet zeggen? U kunt het natuurlijk wel zeggen, antwoordde Crampton glimlachend. Hij dacht even na, en vervolgde toen: Enfin, zegt u het maar. Dat is misschien nog het beste. En in ieder geval is het voor u het eenvoudigste. Laten we nog even naar uw kantoor gaan; dan zal ik u iets meer van de zaak vertellen. XVIII IK HOOR NADERE BIJZONDER HEDEN Zoodra we op mijn bureau waren, sloot Crampton de deur af en hing zijn zakdoek voor het sleutelgat. Laten we voor alle zekerheid nog even kijken of deze kamer geheimen heeft, zei hij. Het is van het hoogste belang, dat wat ik u nu ga vertellen, door niemand wordt gehoord dan door u. Hij opende alle kasten en keek speu rend naar binnen. Ik geloof dat alles in orde is,

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl