De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 21 augustus pagina 2

21 augustus 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DEiGROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2568 MR. E. S. O R O B I O DE C A S T R Of DOOR MR. C. H. GUÉPIN MEN vraagt mij eenige regels te schrijven onder den naam en het portret van Mr. E. S. Orobio de Castro. Ik doe dit gaarne, het zal echter niet gemakkelijk zijn, want hij was een persoon met ver scheidene kwaliteiten, hetgeen een belichting van velerlei zijden wenschelijk maakt en onwillekeurig zal'een oud vriend en studiegenoot hem bezien van de zijde, van waar zijn studiegenooten hem altijd zijn blijven bezien. Het was toch een eigenaardigheid van onzen vriend dat zijn persoon voor ons altijd herinneringen opwekte aan hét studentenleven. Zelfs bij de ernstigste ver gaderingen kwam deze eigenschap te voorschijn en ik mag zeggen, het maakte zijn persoon des te aan trekkelijker. Want hoewel chef van een der belang rijkste Assurantiekantoren te Amsterdam, erkende leider van belangrijke commissies op assurantie gebied, bleef hij de joviale persoonlijkheid, vol sprudelnden humor en wist hij bij allen ernst het humoristische naar voren te brengen. a$ De hooge positie, die hij aan de Amsterdamsche Beurs innam, had hij echter niet te danken aan deze eigenschap, maar hoofdzakelijk aan het feit, dat hij als opvolger van zijn ter beurze nog niet vergeten vader in alle opzichten diens voetsporen heeft gedrukt. Zijn naam is daar bekend als een van de uiterste correctheid en rechtschapenheid. Om zijn figuur was evenals om die van zijn vader, een aureool van behulp zaamheid en van een uitgesproken zin tot bemidde ling. Het moge zijn glorie'blij ven, dat hij de groote reputatie, die den naam Orobio de Castro ter beurze had, heeft gehandhaafd en dat nog steeds de eerste onderteekening met dien naam aan de houders der beurspolissen de zekerheid geeft, dat hunne belangen aan goede handen zijn toevertrouwd. Naast de belangrijke bezigheden van zijn omvangrijk bedrijf, hetwelk vele reizen naar en in het buitenland noodzakelijk maakte, wist hij tijd te vinden voor werkzaamheid op velerlei gebied, want hij was veel zijdig ontwikkeld en had een fijnen geest, vooral ge spitst op literatuur en kunst. Jaren lang heeft hij zijne avonduren gewijd aan wat de literatuur op allerlei gebied hem kon verschaffen om aan zijn fust tot studie te voldoen. Ook heeft.hij gedurende verschei dene jaren nog tijd kunnen vinden om op te treden als Redacteur van de Groene en voor het schrijven van verscheidene artikelen, waarvan die onder het pseudoniem Petronius" wel in het bijzonder ver meld mogen worden. Ook zijn voorzitterschap van de afd. Amsterdam van het Ned. Tooneelverbond en het commissariaat van het Leesmuseum, wijzen op uitingen van zijn zin voor kunst en studie. Voor allen, die hem kenden, had hij iets dat aantrok, iets van een aangeboren distinctie, iets dat getuigde van een bijzondere fijnheid van gevoel. In breede kringen was hij de altijd welkome, want zijn binnen komen gaf warmte; men voelde, dat hij gaarne voor anderen bezig was, en dat men kon rekenen op zijn volle belangstelling en medeleven. Hij was dan ook voortdurend zorgend en bezorgd voor hen, die zijn interesse hadden en nog tijdens zijn ziekte kwamen uit de ziekeninrichting, waar hij ver pleegd werd, berichten, die meldden, dat ook daar nog zijn gedachten voor anderen bezig waren. Hij laat een groote leegte achter en bij zijn vele vrienden dankbare herinnering. DE RESULTATEN VAN HET MIDDELBAAR ONDERWIJS DOOR C. THOMASSEN Daalt hel peil? LJ ET aantal leerlingen, dat de Middelbare Scholen 1 * bezoekt, is de laatste jaren ernorm gestegen. Niet weinigen zijn er, die deze toeneming veront rustend vinden en ook daarom bezwaar maken tegen de toelating zonder examen, dus alleen op een ver klaring van het hoofd eener lagere school en van de(n) betrokken klasse-onderwijzer(es). We zullen eerst enkele cijfers laten spreken. Aantal leerlingen der H.B.S. met 3?5-jarigen cursus voor jongens en meisjes. Eind 1865 1880 1895 1910 1922 Jongens 1203 4182 6600 10741 21143 Meisjes 103 351 2242 6879 Totaal 1203 4285 6951 12983 28022 De toehoorders(essen) leerlingen, die slechts enkele lessen volgen zijn hierin niet begrepen. Voor de jaren na 1922 vermelden de jongste Jaarcijfers voor Nederland", uitgekomen Januari 1926, nog geen gegevens. Zooals men ziet, is de stijging inderdaad buiten elke verhouding met die der bevolking. In hoe sterke mate zij bevorderd is door de feitelijke afschaffing van het toelatingsexamen is moeilijk te zeggen. Tot 1921 wordt nog de helft, soms de grootste helft, toegelaten na examen. Dan is er plotseling een gansch andere verhouding, zooals uit onderstaan de cijfers blijkt: In totaal werden toegelaten Hiervan na examen Afgewezen werden na examen m 1920 6307 3281 1273 1921 8071 1554 1232 1922 7752 959 903 Hieruit andere conclusies te trekken, dan dat de toelating na examen sterk vermindert, lijkt ons ge waagd. Opmerkelijk is de sterke daling van 't aantal geëxamineerden na 1920 en de toeneming van het aantal afgewezenen. Waarschijnlijk is dit hieruit te verklaren, dat zij, die van de lagere school geen ver klaring van geschiktheid kunnen krijgen, niet veel kans maken om het toelatingsexamen met succes te doorstaan. Over het peil der leerlingen geven deze cijfers geen uitsluitsel. De Jaarcijfers" vermelden echter ook, hoeveel leerlingen telken jare overgangsexamen deden en hoeveel daarvan slaagden. Uit deze cijfers zou iets kunnen blijken van een dalend peil, maar de uitkomst is anders. Het percentage geslaagden beweegt zich nml. eenigszins in stijgende lijn. Van omstreeks 75 a 77 tot 1914 is het geklommen tot 80.1 in 1921. Voor 1922?het laatste jaar, waarover nu gegevens beschikbaar zijn, volgt dan een daling op 77.4 pCt. Of deze toevallig is, en zich in de volgende jaren niet herhaalt, kan eerst later blijken. De Jaarcijfers" leveren nog andere gegevens, waaruit evenmin een achteruitgang van het peil der leerlingen blijkt. Nu als vroeger verdwijnen er leerlingen, vóór zij de H.B.S. hebben doorloopen. Een aantal oorzaken werken hier samen, doch de voornaamste zal wel zijn, dat deze kinderen onmogelijk met hun klas mee kunnen. Is er eenige aanwijzing, dat dit aantal stijgt? Van 1913 af kunnen we jaar na jaar nagaan hoeveel jongens 1) de eerste klassen tellen en hoeveel er het volgend jaar in de tweede klasse zitten. Het percentage schommelt achter in de 80 en springt in 1922 plotseling op 94.9. Voor de jaren na 1922 en vóór 1914 leveren de Jaarcijfers" deze gegevens niet. Eenige stellige aanwijzing omtrent het peil kunnen wij er niet in vinden. Op dezelfde wijze is uit te zoeken hoeveel jongens uit de eerste klassen na twee jaar nog over zijn in de derde klassen. Dit percentage is achter in de 70, doch wordt in 1922 in eens 82.8. Het verloop wordt eerder minder dan meer, wat in geen geval op een dalend peil wijst. Hoe de teruggang van de derde op de vierde klas is, kan niet worden ontcijferd. In deze periode vallen de eindexamens der H.B.S. met 3-jarigen cursus en hieromtrent zijn geen afzon derlijke gegevens te vinden. Wel is het weer mogelijk om van 1913 af na te gaan, hoeveel jongens de vierde klassen tellen en BATENBURG & FOLMER (G. W. FOLMER) DEN HAAG, HUYGENSPARK22 BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS MET SAFE-INRICHTING VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE INTERNATIONALE TRANSPORTEN hoeveel er het volgende jaar nog over zijn in de vijfde klassen. Dit percentage is van omstreeks 80 in 1913 gestegen op ruim 86 in 1920, 1921 en 1922. Het lied wordt eentonig, doch ook hier ontbreekt de geringste aanduiding van een dalend peil. Eer het tegendeel. Zien we nu naar den uitslag van het eindexamen. Als we cijfers hadden, waaruit was af te leiden, welk percentage der leerlingen geregeld de H.B.S. doorliep en hoeveel daarvan slaagden, dan zouden we ongetwijfeld waardevolle gegevens hebben. Ze ontbreken echter geheel. Het feit reeds, dat de gegevens in de Jaarcijfers" betrekking hebben op de scholen met drie- en met vijf-jarigen cursus gezamenlijk, maakt het haast onmogelijk, om ten aanzien van de eindexamens eenige gevolgtrekking te maken. Toch hebben We uitgerekend, welk percentage sinds 1913 voor het eindexamen slaagde. Het was 85.2 in 1913 en 85.4 in 1922, een enkele maal iets lager, doch meestal iets hooger. Wie hieruit iets meer wil afleiden, dan dat een examen altijd een examen blijft, ga zijn gang. Wij zien er geen enkele andere aanwijzing in. , Mogen we dus concludeeren, dat het peil van het M.O. zich gehandhaafd heeft op dezelfde hoogte, waarop het stond, toen het aantal leerlingen veel geringer was en het toelatingsexamen nog voor selec tie zorgde? Het komt ons voor, dat op grond van de gegeven cijfers een andere conclusie niet mogelijk is. En meerdere cijfers zijn bij ons weten niet beschik baar. Wij zouden hier dit artikel dus gevoeglijk kunnen besluiten, ware het niet noodzakelijk nog op n typisch verschijnsel te wijzen. Het is dit: de sterke stijging van het aantal vrou welijke leerlingen op de scholen, die aanvankelijk alleen voor jongens waren bestemd. Hoe die groei was, blijkt uit deze enkele cijfers. In 1875 zijn er op 3434 leerlingen slechts 27 meisjes en in 1922 op 28022 leerlingen niet minder dan 6879' of 24.5 pCt. van het totaal. Het schijnt wel, dat hiermee ongeveer de grens is bereikt. Dit is echter voor de strekking van ons artikel van geen beteekenis. Dat we deze cijfers er toch in opnemen, vindt zijn verklaring hierin, dat we wel eens het vermoeden hoorden uitspreken, dat het groeiend aantal meisjes op de H.B.S. een noodlottigen invloed moest hebben op het onderwijspeil. Voor meisjes immers, zoo luidde dan de rede neering, zijn de wiskundige vakken in den regel grooter struikelblok dan voor de jongens. Al zit in deze bewering eenige waarheid, toch moet op grond van onze gegevens worden geconstateerd:. de sterke toeneming van het aantal vrouwelijke leer lingen heeft het peil der gemengde middelbare scholen niet omlaag gedrukt. Tot slot dit verzoek. Mocht dit artikel aanleiding geven tbt beschou wingen in andere bladen, dan verzoeken wij beleefd om toezending daarvan. Bussum. 1) Voor de meisjes vinden we alleen de totaal cijfers vermeld, niet die van de verschilltnde klassen. Kon. Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Co. o>a svs svs DEN HAAG <x> <*°<x> AMSTERDAM ~ ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl