Historisch Archief 1877-1940
?'
Jv*
-ïr
f'" DÉGROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
da's gien erg; ze binnen er en ze blijven er. En Driek
vloekt en bidt deurelkaar. Eer ie een armen gast
van een strobper met zijn loodstok op de hersens slaat
(jaat, omdat hem zoo klein is, gaan ze allegaar met
hum vechten) roept hem uit: Onze Lieve Heertje,
mag ik '«m asjeblieft kapotslaan ! Alle Duvels staan
me bij; lilleke dondersteen pak 'an!" En deurgaans
is.én slag net genog, meneer. Daar motten ze wel een
wêekof drie, vier van bekommen. Zou je d'r zooeen ook
niet den Du vel nieten ?"
Zeker, zeker, vriend."
De idylle van den Overwaardschen Boezem zal
echter voor Ulieden niet verstoord worden.
Deduivelsmacht van Driek zal u niet deren, zoolang ge maar aan
de stroopersverzoeking weet te weerstaan. Want langs
dien boezem zijn zoo veel heerlijke geheimenissen, die ge
op geen stukken na bevroeden zoudt, daar zoo diep
het achterland in. Er zijn sierlijke houten bruggen,
lange smalle, vonders met leunen, witgeschilderde
fijne lijnen over het klare water. Aan den bouw van
deze bruggen heeft geen overbewuste stadsarchitect
meegedaan; er is geen schoonheidscommissie voor
in actie geweest. En daarom ontbreken er gestyleerde
griekstgheden aan, maar schoon zijn ze ondanks
dat fraais, of misschien wel juist daardoor, 't Zijn alle
ranke dingetjes, precies passend in deze omgeving,
opgeslorpt in het algeheel aspect. Wat een geluk, dat
zooiets nobels hier en daar nog ontstaan kan buiten
het intellect en de kunsthistorie om. Plotseling kan
het landsbeeld rond dezen rijk gevarieerden boezem
veranderen. Het boomlooze land wordt dan onder
broken door bronzen of roode grienden, ja soms
door allergrilligste boschjes van hakhout, waar
tusschen els en struikolm in, de bisschopspurperen
nachtschaden weelderig bloeien, alsmede de lieve
sluipmoordenares de witte winde; ook 't overdadig
solferige moeraskruid, de zoetgeurende spirea en
't okeren knoopkruid, tezaam een wildkleurige ruige
bouquet van ons waterland, wulpsch en zwoel op de
iele wilgenroosjes na, die met hun rose jakjes weer
wat fijne teerheid mengen in die kleurenoverdaad.
Maar we zagen nog niets van Goudriaan, dat daar,
slechts enkele minuten gaans van waar de Boezem
begon, over een lange hopge brug open voor ons ligt.
In nietigheid overtreft dit dorp het stedeke Nieuw
poort nog. Althans, de dorpskom. De gemeente zal
natuurlijk wel zeer uitgestrekt zijn; de
boerenbuurten tot Ottoland, Noordeloos, Hoornaar en
Peursum zullen er ongeveer wel toe behooren. Maar
de dorpskom zelf, dat is een kerkje, verder wat huis
jes hier en daar eromheen gegroepeerd, een uitspan
ning annex gemeentehuis en een school. Maar meen
daarom niet, dat Goudriaan een bezoek niet waard
zou zijn. Want die enkele huisjes, dat kerkje en die
uitspanning, ze liggen daar allemaal zoo precies op
hun plek, alsof de Voorzienigheid de bouwharmonie
(die aan grrroote architecten nog al eens onthouden
blijft) aan de kinderkens gegeven heeft. Een naïef
dorpje, dat men van alle kanten bekijken kan en mag,
zonder dat het oog blijft haken op verminking van
het goede eenvoudsbeeld van 't geheel. Wij moeten,
om wijs te worden, naar de mieren; van ouds is 't
bekend. Om massaarchitectuur te leeren verstaan leze
men voortaan geen handboeken meer, maar komt
men eens loeren in de goede vlekken langs den Graaf
stroom en de Alblas.
Want waarlijk, hier vinden we voor 't eerst den
Graaf, die ons nu voeren zal heel naar Alblasserdam,
na eerst te zijn overgevloeid in de Alblas. Hier is
't nog maar een nietig watertje, voortgekomen uit
de Goudriaan, de Schelluinsche Vliet en den
Bisschopsgraaf. En zoo op 't oog is de Graafstroom bij Goudri
aan in niets onderscheiden van een gewone
boerenwetering. Maar 't bijzondere gaat wel komen; ons
Hollandsche polderland is vol van verrassingen.
Dadelijk, gaande met den loop van dat watertje mee,
belanden we in Ottoland, gelegen aan de overzij van
den grooten Weg. Groote weg is misschien wat hoog
dravend gezegd voor dit met koolstoven afgeboomde
zandpad, maar dewijl alles relatief is, moet men tóch
van grooten weg spreken want het pad aan de
overzij is nog geringer.
Ottoland is een bescheiden dorpje, dat niet als
Goudriaan aan open wegen ligt en van verre zicht
baar is, maar aan de smalste der twee
Graafstroompaden zich schuil houdt, onder eerwaarde iepen en
linden en schotwilgen. Toch hebben wij het wel
gevonden, dit bleue dorp. En er heel veel verborgen
innigheden rondom ontdekt, fijne doorkijkjes uit de
boombescherming naar het oneindige land en de
Hollandsche wolken daarboven, en nog meer van die
teedere onnoembaarheden waardoor grootgeworden
kinderen zoo hecht gekluisterd zijn aan hun
geboortestee. Daarin 't petiteOttoland hebben we weer eens heel
zuiver gespeurd naar den oorsprong van deze
kindergevoeligheid, die in later jaren tot heimwee uit kan
groeien. En we begrepen, dat men onderscheid maken
moet tusschen schopnheid en gevoelige genegenheid;
maar daarnaast werd het ons duidelijk, dat de gevoe
lige kinderen uit Ottoland genegenheid kunnen koes
teren voor iets dat ook schoon is: hun verdoken dorp
en de wijde contreie daar neven.
J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam-R'dam?Den Hu*
DB BESTE HOEOEN IN HOLLAND
SCHILDERKUNST
DOOR A. PLASSCHAERT
Roermond. Muurschildering in hel oude
Karthuizerklooster
Roermond is nu eenmaal een stad, die ik mag;
waar ik weinig kom, maar met genoegen heenga,
want ik heb er hoffelijke vrienden, die positief zijn
zonder hoekigheid (dat kan daar in het Zuiden) en
die me dan vergasten op een wel-gechambreerdén
wijn, zij, die nog het respect van dien drank bezitten
en die nooit doen alsof wijn een soort kil, gekleurd
water is, zooals ze dat in Holland in je glas durven
schenken, en wat je dan met hoofsche huichelarij
als ware 't wijn snel naar binnen slikt. En de stad
heeft, naast die hoofsche vrienden, een bekoring voor
me. Niet, dat, van buiten gezien, alle huizen in hun
ouden staat van melancholieke deftigheid bleven
bestaan, maar ge vermoedt toch, dat er zelf s achter een
soms verfomfaaiden gevel restes zijn van een persoon
lijkheid, en dat de confectie-bouw, zoo goed mogelijk
met beton, daèr achter dien gevel niet te vinden is,
maar dat er van vroegere kunst en handenarbeid
menig détail bleef bestaan, en dat er onder de huizen
de lauwe, verwulfde kelders zijn, die ik in de nieuwe
bouwsels mis, en waarnaar jk hunker, want de kelders
zijn 't geheim van het huis, en het begin van een ander
domein, het begin van een onderwereld, waar alles
wat nattig is, maar niet verderfelijk-nattig; waar
achter oude deuren met grendels als voor stadspoorten
de wijn rijpt", de bizarre overblijfselen van oud
huisraad staan en waar een flambouw moet walmen
en niet een electrisch licht plotseling, als een slag, zijn
licht uit moet slaan. Maar er zijn in Roermond ook
huizen, waaraan ge van buiten ziet, dat ze als ver
blijf gedacht werden (het woord met blijven"
er in) en niet als een ommuurde, vierkante, kubieke
ruimte, voor een te korten tijd een schuilplaats.
Er zijn nog huizen in Roermond, met de verrukkelijke
oude tuinmuren; aan en bij elke tuindeur kon een
schaking plaats hebben, zooals je zulke deuren ook
in Frankrijk hebt, en een auto kan je daarbij velen,
want de heerweg gaat snel het land uit, en de geliefde
omarmen zich in Luik of Keulen! En dan zijn er in
Roermond koffiehuizen met eigenaars, wier namen
ongeloofelijk zijn, en die je, die namen, inéns een
Hollandsch woord geven voor wat je correct in het
grieksch citeerde, en er zijn in die koffiehuizen van
die versleten fluweelen? banken, die door het zitten
van laat-levende, ongedurige jongelui"na generaties
versleten zijn. En de stad zelf is niet overal openbaar.
Er zijn geheimen over de brug van de rivier; er is
een ruïne, zooals dat hoort, van een stadstoren;
kapellen met barock stuc achter' muren, en
er is een oude stille tuin, groot, vierkant, met oud
gras en een oude stilte, waarop je kijkt van uit
de vier, hem bepalende gangen. Ceremonieus van de
waereld-af en toch nieuwsgierig groeten je daar
seminaristen. Maar daar ging ik niet om, en niet om
de ramen van Derkinderen, die Joep Nicolas in de
fabriek van zijn vader bakt, en looden laat, een
moeilijk werk, want wat een verschil in wenschen!
Ik ging er niet om naar Thorn te gaan, ook dat komt
wel eens; Piet Wiegmann is daar de schilder van het
dorp, en Hynckes ging naar dat stadje, om buiten te
zijn.
Ik ging om den avond, die vroeger-eeuwsch over
Roermond kan staan: van af het water staat hij over
de stad; en ik ging om een stuk muurschilderij, dat,
uitgehakt, nu in een kamertje staat, gestut op een
Tee-ijzer. Daar staat de hel op, in aardkleuren ge
schilderd. Een hel uit de 15de eeuw; pi.m. Een gedeelte
allicht van het oordeel; met open, slok-grage bekken
er op, die als afgronden zijn voor de zondaars, les
pauvres gens, die daar in gejaagd worden en waar de
duvels ze met rieken", vorken, in-laden, soms wat
abstract, want óók dat kan een gewoonte zijn, en
ook dat kan gebeuren met toepassing van een
Taylorsysteem. Maar het uit-gehakte stuk muurschildering
staat op zijn T-ijzer in het kamertje (met de gekalkte
muren) dat eigenlijk te klein is voor een goed over
zicht; het had wat dieper moeten zijn! Zooals ik
u zeide: de besognes op de wandschildering zijn de
helle-besognes, die, voor de zondaars vol spiritueele
gevolgen, in de middeleeuwen zeer lijfelijk worden
voorgesteld. (Is de schilderkunst niet op lijfelijkheid
ingesteld, en is een opgericht lichaam niet de fuseé,
van den grond af naar de sterren, van 't voedend
element naar de glans-geworden Idee?) De Middel
eeuwen deden tegelijk het lijf braden, dat was de
tastbaarheid der zonde, en den geest lijden! om de
afwezigheid van wat die geest als einddoel zocht; op
de schildering is die schrik om de afwezigheid uit
gedrukt op, 't gezicht, tegelijk is er het verworpen
lijf,dat de brandstof wordt van den helschen oven. (Idee
+ lijfelijkheid !). De grootte van wat overbleef van
het geheele oordeel is pl.m. l Meter x pl.m. 4.50 M.
De hellemuil is er op (in de ooren van het beest
zitten verdoemden!) en in den hellebek staat de
gevallen Engel, Lucifer, komisch en woedend.. En
als een alleredelst-goud, met een doffe kracht van
kleur, staat daarboven 't oog van 't dier. Maar naar
links ziet ge vrouwen, veel vrouwen, naakt en naakt,
die, herhalingen van Eva, voor den hellebrand een
ruimschoots aanwezig stooksel zijn. Ze zijn alle ijl
van been, zwaar van buik.
Dan zijn er nog monniken te zien, maar vooral
vrouwen, wier beenen-groepen, in hun naast en
voormekaar staan, even, bizar-weg, doen denken aan
tritsen van magere, nog-middeleeuwsche Gratiën,
van deernen, die de houding der gratiën onbewust
namen-aan.
De deernen, de bezige duivels, Lucifer bespottelijk.
en hooghartig, de zich omkeerende monniken, maar
vooral de wijdbeensche, spillebeensche vrouwen,
alles in een niet-uitbündige maar rijk-gezoden kleur,
maken dit stuk muurschildering tot een werkelijk
bezit, welks behoud wij grootendeels danken aan
Monumentenzorg".En het werk is voor mij van dubbel
belang, want het is de bevestiging van wat iedereen
moest weten, die den geest begrijpt, dus ook dien der
Middeneeuwen: dat óók daar het komische, d'ironie,
humor, een deel moest zijn van het leven, dat
anderszijds door den godsdienst zóó strak-gebonden en-be
paald was; de ruigheid moest even groot zijn als de aan
bidding ! En dat vindt ge immers hier op deze muur
schildering, waar alle vrouwen zondig waren (het
monniken-inzicht!), waar de Hel een juistheid is,
zonder dat eenigen twijfel daaraan mogelijk zou zijn
(het tragische element!), maar waar de tragische
toestand ruig'is van een boersch" realisme. En, dat
is het derde belangrijke, het zou voor hen, die
de Middeleeuwen verkeerd uitleggen als niets dan
een stuwing naar . God, waar al het menschelijke
in werd verteerd, het zou hun duidelijk kunnen maken,
dat ook het Leven in die middeleeuwen drastisch
was aanwezig, en drastisch handelde; het zou hun ook
de kunst van enkelen uit onze periode kunnen ver
klaren.
En dat is te wenschen winst.
TOEGEPASTE KUNST
DOOR OTTO VAM TUSSENBROEK
De Spart m de Nijverheidskunst
Voorwien buitenslands toeft, vormt de krant" het
welkom verbindings-teeken tusschen dat wat men
achter liet en daar waar men is Men leest het
laatste nieuws uit het lieve vaderland met meer dan
gewone belangstelling en evenzeer heeft men aandacht
voor de plaatjes op de fotopagina.
Deze ligt opengeslagen naast mij op mijn
werktafel, waarop een prachtig ruw stuk bergkristal
fonkelt, overmeesterd bij een klimtocht in het hoog
gebergte. Ik zie afgebeeld vier racket-sterren,
tenniskampioenen van het te Hilversum gehouden toernooi.
Van Lennep heeft een schaal onder den arm en iets
als een schel in de hand; men zou hem kunnen houden
voor een geciviliseerden dorps-omroeper; Kea (o !
Charivarius !) Bouman heeft de handen vol zilvergoed
als een bruid die aan het verhuizen is; Timmer en
de Beer" houden kelken vast, als wachtend op den
kellner, die deze met schuimende pagne" zal vullen.
Zij schijnen, zonder uitzondering, zeer ingenomen
met het verworven bezit, tastbaar symbool van
meesterschap bij het spel. En toch zoo vraagt
men zich af: is de schoonheid dezer dingen als kunst
voorwerp wel evenredig aan de bewonderenswaardige
wilskracht, de onverpoosde oefening, de ongeëven
aarde behendigheid in den feilen strijd om het ver
werven van dit eere-metaal" aan den dag gelegd?
Is over het algemeen genomen dat wat men als
prijs" (en zelfs bij uiterst belangrijke ontmoetingen
op sport-gebied) uitlooft, eigenlijk niet bedroevend
onbeduidend en zelfs opmerkelijk leelijk?
Het is heel wel mogelijk dat ik mij vergis en dat er
in het onderhavige geval (ook al zou men dit bij het
bezien der foto-reproductie niet veronderstellen) wel
degelijk iets goeds bij is; maar de vraag is niettemin
volkomen gewettigd: wordt het nu toch geen hoog
tijd dat zij die dergelijke kunstvoorwerpen" uitloven,
gaan inzien dat deze ook naar waarheid dien naam
waardig moeten zijn?
Ik spreek nu nog niet eens over de karakterlooze
wijze waarop gewoonlijk letters en data op schalen
en bekers gegraveerd staan, doch voorzeker is een
eenvoudige, door een kunstenaar ontworpen en ge
dreven, dus uit kunstenaarshand geboren prijs"
voor de bezitters honderdvoudig meer waard dan een
confectie-artikel dat gemakzuchtig wordt aangeschaft
in een goudsljtfds-winkel en geen enkel persoonlijk
kenmerk heeft.
Zoo men dit laatste in sportkringen mocht ieeren
inzien, hoezeer zouden niet alleen de sport-, maar ook
de kunstbeoefenaren daarmede gebaat zijn ! Hoe
gelukkig konden de Nederlandsche kunstnijveren, die
zich op dit gebied gespecialiseerd hebben, hunne gaven
ontplooien, zoo men bij voorkomende gelegenheid deze
gaven ook in ruimeren kring wilde erkennen !
Zooals het tot nog toe ging, houd ik mij althans
maar liever bij mijn rots-kristal! Met zulk een schaal
en beker als van de tennis-kampioenen, zou ik waarlijk
geen raad weten