De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 28 augustus pagina 11

28 augustus 1926 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

?' Jv* -ïr f'" DÉGROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND da's gien erg; ze binnen er en ze blijven er. En Driek vloekt en bidt deurelkaar. Eer ie een armen gast van een strobper met zijn loodstok op de hersens slaat (jaat, omdat hem zoo klein is, gaan ze allegaar met hum vechten) roept hem uit: Onze Lieve Heertje, mag ik '«m asjeblieft kapotslaan ! Alle Duvels staan me bij; lilleke dondersteen pak 'an!" En deurgaans is.én slag net genog, meneer. Daar motten ze wel een wêekof drie, vier van bekommen. Zou je d'r zooeen ook niet den Du vel nieten ?" Zeker, zeker, vriend." De idylle van den Overwaardschen Boezem zal echter voor Ulieden niet verstoord worden. Deduivelsmacht van Driek zal u niet deren, zoolang ge maar aan de stroopersverzoeking weet te weerstaan. Want langs dien boezem zijn zoo veel heerlijke geheimenissen, die ge op geen stukken na bevroeden zoudt, daar zoo diep het achterland in. Er zijn sierlijke houten bruggen, lange smalle, vonders met leunen, witgeschilderde fijne lijnen over het klare water. Aan den bouw van deze bruggen heeft geen overbewuste stadsarchitect meegedaan; er is geen schoonheidscommissie voor in actie geweest. En daarom ontbreken er gestyleerde griekstgheden aan, maar schoon zijn ze ondanks dat fraais, of misschien wel juist daardoor, 't Zijn alle ranke dingetjes, precies passend in deze omgeving, opgeslorpt in het algeheel aspect. Wat een geluk, dat zooiets nobels hier en daar nog ontstaan kan buiten het intellect en de kunsthistorie om. Plotseling kan het landsbeeld rond dezen rijk gevarieerden boezem veranderen. Het boomlooze land wordt dan onder broken door bronzen of roode grienden, ja soms door allergrilligste boschjes van hakhout, waar tusschen els en struikolm in, de bisschopspurperen nachtschaden weelderig bloeien, alsmede de lieve sluipmoordenares de witte winde; ook 't overdadig solferige moeraskruid, de zoetgeurende spirea en 't okeren knoopkruid, tezaam een wildkleurige ruige bouquet van ons waterland, wulpsch en zwoel op de iele wilgenroosjes na, die met hun rose jakjes weer wat fijne teerheid mengen in die kleurenoverdaad. Maar we zagen nog niets van Goudriaan, dat daar, slechts enkele minuten gaans van waar de Boezem begon, over een lange hopge brug open voor ons ligt. In nietigheid overtreft dit dorp het stedeke Nieuw poort nog. Althans, de dorpskom. De gemeente zal natuurlijk wel zeer uitgestrekt zijn; de boerenbuurten tot Ottoland, Noordeloos, Hoornaar en Peursum zullen er ongeveer wel toe behooren. Maar de dorpskom zelf, dat is een kerkje, verder wat huis jes hier en daar eromheen gegroepeerd, een uitspan ning annex gemeentehuis en een school. Maar meen daarom niet, dat Goudriaan een bezoek niet waard zou zijn. Want die enkele huisjes, dat kerkje en die uitspanning, ze liggen daar allemaal zoo precies op hun plek, alsof de Voorzienigheid de bouwharmonie (die aan grrroote architecten nog al eens onthouden blijft) aan de kinderkens gegeven heeft. Een naïef dorpje, dat men van alle kanten bekijken kan en mag, zonder dat het oog blijft haken op verminking van het goede eenvoudsbeeld van 't geheel. Wij moeten, om wijs te worden, naar de mieren; van ouds is 't bekend. Om massaarchitectuur te leeren verstaan leze men voortaan geen handboeken meer, maar komt men eens loeren in de goede vlekken langs den Graaf stroom en de Alblas. Want waarlijk, hier vinden we voor 't eerst den Graaf, die ons nu voeren zal heel naar Alblasserdam, na eerst te zijn overgevloeid in de Alblas. Hier is 't nog maar een nietig watertje, voortgekomen uit de Goudriaan, de Schelluinsche Vliet en den Bisschopsgraaf. En zoo op 't oog is de Graafstroom bij Goudri aan in niets onderscheiden van een gewone boerenwetering. Maar 't bijzondere gaat wel komen; ons Hollandsche polderland is vol van verrassingen. Dadelijk, gaande met den loop van dat watertje mee, belanden we in Ottoland, gelegen aan de overzij van den grooten Weg. Groote weg is misschien wat hoog dravend gezegd voor dit met koolstoven afgeboomde zandpad, maar dewijl alles relatief is, moet men tóch van grooten weg spreken want het pad aan de overzij is nog geringer. Ottoland is een bescheiden dorpje, dat niet als Goudriaan aan open wegen ligt en van verre zicht baar is, maar aan de smalste der twee Graafstroompaden zich schuil houdt, onder eerwaarde iepen en linden en schotwilgen. Toch hebben wij het wel gevonden, dit bleue dorp. En er heel veel verborgen innigheden rondom ontdekt, fijne doorkijkjes uit de boombescherming naar het oneindige land en de Hollandsche wolken daarboven, en nog meer van die teedere onnoembaarheden waardoor grootgeworden kinderen zoo hecht gekluisterd zijn aan hun geboortestee. Daarin 't petiteOttoland hebben we weer eens heel zuiver gespeurd naar den oorsprong van deze kindergevoeligheid, die in later jaren tot heimwee uit kan groeien. En we begrepen, dat men onderscheid maken moet tusschen schopnheid en gevoelige genegenheid; maar daarnaast werd het ons duidelijk, dat de gevoe lige kinderen uit Ottoland genegenheid kunnen koes teren voor iets dat ook schoon is: hun verdoken dorp en de wijde contreie daar neven. J. S. MEUWSEN, Hofl. A'dam-R'dam?Den Hu* DB BESTE HOEOEN IN HOLLAND SCHILDERKUNST DOOR A. PLASSCHAERT Roermond. Muurschildering in hel oude Karthuizerklooster Roermond is nu eenmaal een stad, die ik mag; waar ik weinig kom, maar met genoegen heenga, want ik heb er hoffelijke vrienden, die positief zijn zonder hoekigheid (dat kan daar in het Zuiden) en die me dan vergasten op een wel-gechambreerdén wijn, zij, die nog het respect van dien drank bezitten en die nooit doen alsof wijn een soort kil, gekleurd water is, zooals ze dat in Holland in je glas durven schenken, en wat je dan met hoofsche huichelarij als ware 't wijn snel naar binnen slikt. En de stad heeft, naast die hoofsche vrienden, een bekoring voor me. Niet, dat, van buiten gezien, alle huizen in hun ouden staat van melancholieke deftigheid bleven bestaan, maar ge vermoedt toch, dat er zelf s achter een soms verfomfaaiden gevel restes zijn van een persoon lijkheid, en dat de confectie-bouw, zoo goed mogelijk met beton, daèr achter dien gevel niet te vinden is, maar dat er van vroegere kunst en handenarbeid menig détail bleef bestaan, en dat er onder de huizen de lauwe, verwulfde kelders zijn, die ik in de nieuwe bouwsels mis, en waarnaar jk hunker, want de kelders zijn 't geheim van het huis, en het begin van een ander domein, het begin van een onderwereld, waar alles wat nattig is, maar niet verderfelijk-nattig; waar achter oude deuren met grendels als voor stadspoorten de wijn rijpt", de bizarre overblijfselen van oud huisraad staan en waar een flambouw moet walmen en niet een electrisch licht plotseling, als een slag, zijn licht uit moet slaan. Maar er zijn in Roermond ook huizen, waaraan ge van buiten ziet, dat ze als ver blijf gedacht werden (het woord met blijven" er in) en niet als een ommuurde, vierkante, kubieke ruimte, voor een te korten tijd een schuilplaats. Er zijn nog huizen in Roermond, met de verrukkelijke oude tuinmuren; aan en bij elke tuindeur kon een schaking plaats hebben, zooals je zulke deuren ook in Frankrijk hebt, en een auto kan je daarbij velen, want de heerweg gaat snel het land uit, en de geliefde omarmen zich in Luik of Keulen! En dan zijn er in Roermond koffiehuizen met eigenaars, wier namen ongeloofelijk zijn, en die je, die namen, inéns een Hollandsch woord geven voor wat je correct in het grieksch citeerde, en er zijn in die koffiehuizen van die versleten fluweelen? banken, die door het zitten van laat-levende, ongedurige jongelui"na generaties versleten zijn. En de stad zelf is niet overal openbaar. Er zijn geheimen over de brug van de rivier; er is een ruïne, zooals dat hoort, van een stadstoren; kapellen met barock stuc achter' muren, en er is een oude stille tuin, groot, vierkant, met oud gras en een oude stilte, waarop je kijkt van uit de vier, hem bepalende gangen. Ceremonieus van de waereld-af en toch nieuwsgierig groeten je daar seminaristen. Maar daar ging ik niet om, en niet om de ramen van Derkinderen, die Joep Nicolas in de fabriek van zijn vader bakt, en looden laat, een moeilijk werk, want wat een verschil in wenschen! Ik ging er niet om naar Thorn te gaan, ook dat komt wel eens; Piet Wiegmann is daar de schilder van het dorp, en Hynckes ging naar dat stadje, om buiten te zijn. Ik ging om den avond, die vroeger-eeuwsch over Roermond kan staan: van af het water staat hij over de stad; en ik ging om een stuk muurschilderij, dat, uitgehakt, nu in een kamertje staat, gestut op een Tee-ijzer. Daar staat de hel op, in aardkleuren ge schilderd. Een hel uit de 15de eeuw; pi.m. Een gedeelte allicht van het oordeel; met open, slok-grage bekken er op, die als afgronden zijn voor de zondaars, les pauvres gens, die daar in gejaagd worden en waar de duvels ze met rieken", vorken, in-laden, soms wat abstract, want óók dat kan een gewoonte zijn, en ook dat kan gebeuren met toepassing van een Taylorsysteem. Maar het uit-gehakte stuk muurschildering staat op zijn T-ijzer in het kamertje (met de gekalkte muren) dat eigenlijk te klein is voor een goed over zicht; het had wat dieper moeten zijn! Zooals ik u zeide: de besognes op de wandschildering zijn de helle-besognes, die, voor de zondaars vol spiritueele gevolgen, in de middeleeuwen zeer lijfelijk worden voorgesteld. (Is de schilderkunst niet op lijfelijkheid ingesteld, en is een opgericht lichaam niet de fuseé, van den grond af naar de sterren, van 't voedend element naar de glans-geworden Idee?) De Middel eeuwen deden tegelijk het lijf braden, dat was de tastbaarheid der zonde, en den geest lijden! om de afwezigheid van wat die geest als einddoel zocht; op de schildering is die schrik om de afwezigheid uit gedrukt op, 't gezicht, tegelijk is er het verworpen lijf,dat de brandstof wordt van den helschen oven. (Idee + lijfelijkheid !). De grootte van wat overbleef van het geheele oordeel is pl.m. l Meter x pl.m. 4.50 M. De hellemuil is er op (in de ooren van het beest zitten verdoemden!) en in den hellebek staat de gevallen Engel, Lucifer, komisch en woedend.. En als een alleredelst-goud, met een doffe kracht van kleur, staat daarboven 't oog van 't dier. Maar naar links ziet ge vrouwen, veel vrouwen, naakt en naakt, die, herhalingen van Eva, voor den hellebrand een ruimschoots aanwezig stooksel zijn. Ze zijn alle ijl van been, zwaar van buik. Dan zijn er nog monniken te zien, maar vooral vrouwen, wier beenen-groepen, in hun naast en voormekaar staan, even, bizar-weg, doen denken aan tritsen van magere, nog-middeleeuwsche Gratiën, van deernen, die de houding der gratiën onbewust namen-aan. De deernen, de bezige duivels, Lucifer bespottelijk. en hooghartig, de zich omkeerende monniken, maar vooral de wijdbeensche, spillebeensche vrouwen, alles in een niet-uitbündige maar rijk-gezoden kleur, maken dit stuk muurschildering tot een werkelijk bezit, welks behoud wij grootendeels danken aan Monumentenzorg".En het werk is voor mij van dubbel belang, want het is de bevestiging van wat iedereen moest weten, die den geest begrijpt, dus ook dien der Middeneeuwen: dat óók daar het komische, d'ironie, humor, een deel moest zijn van het leven, dat anderszijds door den godsdienst zóó strak-gebonden en-be paald was; de ruigheid moest even groot zijn als de aan bidding ! En dat vindt ge immers hier op deze muur schildering, waar alle vrouwen zondig waren (het monniken-inzicht!), waar de Hel een juistheid is, zonder dat eenigen twijfel daaraan mogelijk zou zijn (het tragische element!), maar waar de tragische toestand ruig'is van een boersch" realisme. En, dat is het derde belangrijke, het zou voor hen, die de Middeleeuwen verkeerd uitleggen als niets dan een stuwing naar . God, waar al het menschelijke in werd verteerd, het zou hun duidelijk kunnen maken, dat ook het Leven in die middeleeuwen drastisch was aanwezig, en drastisch handelde; het zou hun ook de kunst van enkelen uit onze periode kunnen ver klaren. En dat is te wenschen winst. TOEGEPASTE KUNST DOOR OTTO VAM TUSSENBROEK De Spart m de Nijverheidskunst Voorwien buitenslands toeft, vormt de krant" het welkom verbindings-teeken tusschen dat wat men achter liet en daar waar men is Men leest het laatste nieuws uit het lieve vaderland met meer dan gewone belangstelling en evenzeer heeft men aandacht voor de plaatjes op de fotopagina. Deze ligt opengeslagen naast mij op mijn werktafel, waarop een prachtig ruw stuk bergkristal fonkelt, overmeesterd bij een klimtocht in het hoog gebergte. Ik zie afgebeeld vier racket-sterren, tenniskampioenen van het te Hilversum gehouden toernooi. Van Lennep heeft een schaal onder den arm en iets als een schel in de hand; men zou hem kunnen houden voor een geciviliseerden dorps-omroeper; Kea (o ! Charivarius !) Bouman heeft de handen vol zilvergoed als een bruid die aan het verhuizen is; Timmer en de Beer" houden kelken vast, als wachtend op den kellner, die deze met schuimende pagne" zal vullen. Zij schijnen, zonder uitzondering, zeer ingenomen met het verworven bezit, tastbaar symbool van meesterschap bij het spel. En toch zoo vraagt men zich af: is de schoonheid dezer dingen als kunst voorwerp wel evenredig aan de bewonderenswaardige wilskracht, de onverpoosde oefening, de ongeëven aarde behendigheid in den feilen strijd om het ver werven van dit eere-metaal" aan den dag gelegd? Is over het algemeen genomen dat wat men als prijs" (en zelfs bij uiterst belangrijke ontmoetingen op sport-gebied) uitlooft, eigenlijk niet bedroevend onbeduidend en zelfs opmerkelijk leelijk? Het is heel wel mogelijk dat ik mij vergis en dat er in het onderhavige geval (ook al zou men dit bij het bezien der foto-reproductie niet veronderstellen) wel degelijk iets goeds bij is; maar de vraag is niettemin volkomen gewettigd: wordt het nu toch geen hoog tijd dat zij die dergelijke kunstvoorwerpen" uitloven, gaan inzien dat deze ook naar waarheid dien naam waardig moeten zijn? Ik spreek nu nog niet eens over de karakterlooze wijze waarop gewoonlijk letters en data op schalen en bekers gegraveerd staan, doch voorzeker is een eenvoudige, door een kunstenaar ontworpen en ge dreven, dus uit kunstenaarshand geboren prijs" voor de bezitters honderdvoudig meer waard dan een confectie-artikel dat gemakzuchtig wordt aangeschaft in een goudsljtfds-winkel en geen enkel persoonlijk kenmerk heeft. Zoo men dit laatste in sportkringen mocht ieeren inzien, hoezeer zouden niet alleen de sport-, maar ook de kunstbeoefenaren daarmede gebaat zijn ! Hoe gelukkig konden de Nederlandsche kunstnijveren, die zich op dit gebied gespecialiseerd hebben, hunne gaven ontplooien, zoo men bij voorkomende gelegenheid deze gaven ook in ruimeren kring wilde erkennen ! Zooals het tot nog toe ging, houd ik mij althans maar liever bij mijn rots-kristal! Met zulk een schaal en beker als van de tennis-kampioenen, zou ik waarlijk geen raad weten

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl