Historisch Archief 1877-1940
GKÓfflté'
'Nf>; 2569
WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
"BOEKBESPREKING
frv*
r i
A. M. de Jong, Merijntje Gijzen's jeugd.
Flierefluiters oponthoud, Em. Querido's
U. M., Amsterdam 1926.
Al». Draayer?De Haas, De
Vlucht,C. A. J. van Dishoeck, Bussum, 1926.
Joan de Grieck, Drie Brusselsche kluchten
uit de zeventiende eeuw, uitgeg. door
Dr. Paul de Keyser 'voor de Seven
Sinjoren ,,De Sikkel" Antwerpen 1926.
Het kost me moeite enkele van die spontane, hart
grondige uitroepen van genot en bewondering ovor
,jRft boek 'van den Flierefluiter in te houden. Je
ijviïidt ze soms later, maar hier of daar apart en onwen
nig, in een krantje of op den omslag van een boek,
met je naam er onder. En zoo'n wederzien vind ik
altijd e«n beetje onpleizerig en vies. Mar az't d
snfe'n waar, begon ik, geleuvik, van puur plezier
?éne .lofzank opte Flierefluiter in m'n eige Broabans.
£MiJn Brabantsch is wel na verwant aan dat van
DéJong, maar is toch in sommige opzichten weer
heel wat anders; zijn je" vooral, waar ik oe" hoor,
klinkt J<ie erg belabberd".
i Het is n boek van diepe, schoone levenswijsheid,
groeierid uit de harten van Merijntje, welbekend, die
?nog treurt om zijn ongeluk, dat hij met De Kruik
,$ehad heeft, den pastoor en den Flierefluiter. Die
FHerefluiter is n klaarheid en n mysterie, de
.zalige, vdjfr zwerver en fantast, de spontane, nobele
.kerel, die geen rust kent, de frissche geest, die helder
eft eenvoudig de waarheid ziet en zegt in zijn eenvou
dige, krachtige Brabantsche taal, die handelt en aan
pakt op het juiste moment voorrechten gerechtigheid
«n zich vol liefde, in zijn pantheïstisch geloof en
joligen twijfel geeft, in milde opoffering aan dien
, stillen, guitigen, vromen dorpspastoor, die hem zoo
goed begrijpt en zoo innig liefheeft. Diepe levens
wijsheid in klaterende leutigheid, de geweldigste
levensraadse/en in een gullen lach en een hartelijk,
?eenvoudig woord. Het boek is vol gemoedelijke, bïeede.
vroolijkheid en genoegelijken ernst, het is zoo mild,
200 zacht, zoo warm, dit boek. Er zit iets van de
hooge uitbundige menschelijkheid van Rapelais in,
jnaar het is vromer, naüver; er is grooter, machtiger
liefde en onschuldiger joligheid. Het is maar niet
zoo wat grappenmakerij en liefdoenerigheid op goed
geluk in het wilde weg; het is een boek van wel
bewuste, goed doordachte, krachtige techniek. Er zit
«en solied geraamte onder en alle details zijn goed
verzorgd.
Wat hebben ze een theologische en sociale kwesties
behandeld, dat gevoelige, consciëntieuze Merijntje
anet zijn zoekend, streng redeneerend geestje, en die
plezaante Flierefiuiter. Want Merijntje neemt de
zaak van eer en deugd serieus en vol bezorgdheid op,
hoor. Hij zou zoo graag goed en braaf willen zijn, maar
telkens valt hij voor de verleiding en ziet hij in zijn
kleine peccadilles halsmisdaden. Hoe overheerscht
hem de verleiding om den eisch van zijn Blozekriekske
te voldoen: een van moeders mooie theekopjes kapot
te gooien en haar de scherven cadeau te doen. In
Merijntje en Blozekriekske is in allen eenvoud en
kinderlijkheid heel de diepe tragedie van de ver
houding tusschen man en vrouw geteekend.
Als de pastoor op zijn laatste ziekbed zijn kleine
vriendje nog eens wil zien, komt de jongen eindelijk
voor den dag met de overweging die hem al maanden
in het geheim pijnigt.'
Meneer pestoor" Maar de onbehoorlikheid
van zijn veronderstelling verschrikte hem dan toch
te zeer en hij stokte. ,,Nou?Wa' woude vroage?"
j Joa ik durf nie goed, antwoordde Merijntje.
''t Is eigeiik zo oarig, ziede" Zeg 'et moar grust,
jongeske. 'k Em al zo veul oarige dienge g'oord in
m'n leve." Joa, ziede, meneer pestoor ik 'em
soms in m'n eige gedocht, of a'k et wel goed getroffen
''em mee m'n Engelbewoarder"
Een moment werden de ogen van de zieke groot
van verbazing. Maar hij bedwong zijn verwondering
-en iiet ook van zijn vrolikheid niets blijken. Hij beet
xijn lippen opeen en keek een poosje naar het bedrukte
111115
CT2
HAARD
HEERENGRACHT 5OO
AMSTERDAM
pEUBE
MEUBEL EU
TAP'JTEM
!DUHEH |
GORDUMEM
gezichtje van de kleine moralist. En eerst toen hij
meende zijn stem weer volkomen in bedwang te heb
ben, vroeg hij: Oe komde doar zo op, Merijntje?"
Nou, antwoordde deze, omda' den duvel 'et iedere
keer van m'n Engelbewoarder wint. Ik wil gère
genog broaf zijn, moar altij' wit Joosje Pek me weer
te verleie. Eén nou doch ik a'da soms kwam, omda' 'k
moar een labbekak van een Engelbewoarder 'ad." Nu
was het met de zelf beheersching van de pastoorgedaan.
Hij schoot in een lach en kon niet tot bedaren komen."
Zoo iets is wel schoone, zuivere humor.
De Vlucht is maar een kort, eenvoudig verhaaltje:
een dertigjarige dochter van een Geldersch dorp, die
bij een tante in Rotterdam gaat logeeren en dan op
eens trouwt om direct mee naar de binnenlanden
van Borneo te trekken: de vlucht. Wonderlijk goed
is de stemming in dit boekje uitgedrukt. Ik heb
weinig van Alb. Draayer?De Haas gelezen, maar
dit werkje heeft me bijzonder getroffen door de strakke
eenvoudigheid van lijn, het zuiver scheppen van de
sfeer van druk, van koele berekening, van duffe
eenvormigheid, van kille gelukloosheid; het hunkeren
van dit dertigjarig kind naar vrijheid en liefde, naar
ruimte en natuur, en de angst van in kleurlooze,
doffe, grauwe v/anhoop in haar ouderlijk hu\s onder
den dwang van allerlei leugen en narigheid door te
moeten leven.
Die stemming thuis op dat dorp, in dat dorre huis
houden op het buitentje is vooral uitstekend getroffen.
Dat is beter dan wat van Ammers-Küller gaf in
Opstandigen. Daar isallesopzettelijkin mekaar
geprakkezeerd om bepaalde maatschappelijke situaties in het
licht te stellen. Hier is enkel een artiste die e o plezier in
heeft zulk een stemming goed en zuiver te teekenen.
Een eenheid waren ze geworden, in de verdeeling van
hun gesprekken, die zich tot eert evenwicht geregeld
hadden, waarin mevrouw vredig ophitste tegen leve
ranciers, rustig baasde over haar dochter of durfloos
de oude meid bespotte, op wie ze niet rechtstreeks
aanmerking dorst te maken, en mijnheerin kinderlijke
onstuimigheid bijviel of afbrak, al naar de wind
woeiDaartusschen in was het bleeke leven van de dochter,
hun eenig kind, gegroeid."
Als dan plotseling de twee stugge, eenzame schich
tige zielen elkaar gevonden hebben, staat Sophie
hoog in het Rotterdamsche bovenhuis in het zilver
grijs van de doorbrekende lucht te kijken; de meeuwen
zwieren om de masten. Een zet zich vlak voor haar
raam. Hij zat stil boven op den top van den mast,
beschouwend alles wat rondom zich bevond, in een
verengd en bewust gelijkend zieleleven, dat hem
daar aan hooge eenzaamheid bond. Sophie staarde
een oogenblik bevangen naar den vogel. Plotseling,
zonder een waarschuwende beweging nam de vogel
zijn vlucht. Ze zag de zeemeeuw vlak bij haar raam
verrijzen, op den zwier van haar breeden vleugelklap
hooger drijven en vast besloten koers zetten naar
een gesteld en ver doel."
Er is een onaangenaam plusminus hemelsblauw
papiertje om dit boek, zoo iets van eerste communie
of zoo. Maar dit is ook het eenige ernstig bezwaar,
dat ik er tegen heb.
De kluchtjes van Joan de Orieck zij.i desnoods
wel leesbaar, maar ze munten in niets uit boven tien
tallen van dergelijke stukjes, die we hier in Holland
uit de 17de en 18de eeuw bezitten. En vooral: ze zijn
zoo weinig oorspronkelijk. Dr. de Keyser zelf moet
dit erkennen, als hij aantoont, hoe ze alle drie ver
want zijn aan soortgelijke farces hier; een ervan is
zelfs geheel overgenomen. Lemmen met sijn neus is
geen werk van De Grieck; hij heeft zich eenvoudig
het Hollandsche Lammert met sijn neus van C. V. B.
toegeëigend, er enkel sommige namen en woorden in
veranderd, de soms gewaagde beeldspraak wat
gematigd.
Dr. de Keyser verklaart: Wij kennen ons volks
leven in het verleden, laat staan te Brussel niet genoeg.
De kluchtspelen doen ons een onbevangen blik slaan
in dat volksleven, dat ruw was in handeling, wooi d
en beeld, maar echt en gezond". Volkomen juist.
Maar laat hij ons dan het echte autochthone
Brusselsche kluchtspel geven. Dit van Joan
de Grieck is het niet; het is geen Brusselsch
leven; het is namaak of plagiaat. Als hij ons niets
beters bieden kan, dan bestaat het eenvoudig niet
in de 17e en 18e eeuw. Als het wel bestaat, laat hij
het uitgeven. Is het ruw en plat, een beetje onbe
holpen van bouw en taal, niemand zal er zich aan
ergeren, als er maar talent uit spreekt, heldere, leven
dige, nationale en persoonlijke waarneming van het
eigen leven.
Want dit is, meen ik, het loffelijke streven van de
Ssven Sinjoren: te bewijzen, dat de Vlaamsche kunst
in de litteratuur is blijven leven van Jan van der Noot
af tot in de 19e eeuw de Vlaamsche Beweging kwam,
blijven leven tegen de verdrukking in, en daarmee
een tegenovergestelde traditie uit te roeien. Dit is
hun al eenigermate gelukt met eenige hoogst belang
rijke uitgaven. Uit het zeer vele dat o.a. Jan te Winkel
over de 17de en 18de eeuw in Zuid-Nede/land mee
deelt, moet toch ook op het gebied van het kluchtspel
wel wat te vinden zijn, dat krachtiger en zuiverder
de stelling van de Seven Sinjoren staaft dan dit
onbeteekenende werk van Joan de Grieck.
). PRINSEN J.Lzn.
BOUWT IN ML r
OOSTEPPADK
BILTHOVEN
INLICHTINGEN VERSTREKT DC DIRECTIE
TELEF.INT. N?
SCHILDERKUNST
DOOR A. PLASSCHAERT
Het portret, een opmerking
Ik herinner mij het portret van den heer Bluss
door Jozef Israëls. Ik herinner mij niet alleen dat
portret van dezen schilder, want, hoeveel bezwaren
ge ook kunt hebben, en hadt (wij zijn nooit aanbidders
geweest van een roem, maar alleen onophoudelijke
zoekers naar een Werkelijkheid) tegen meer dan n
werk van deze befaamden schilder, wij hebben zijn
portretten dikwijls stil-weg, en dikwijls openbaar ge
waardeerd, want zij zijn vol van leven, en vol zucht naar
gemeenzaamheid (die eigenschap der joodsche por
tretten !) De portretten van Jozef Israëls zijn
menschen, die spraak-reêu bezien, en alles leeft aan
heen, niet alleen de oogen, niet alleen de bewogen
mond, niet alleen het lijf in de kleeren, maar de
Weeren mede, mede de wrong der haren, mede het
getypeerde vleesch van de wangen, mede de handen,
zóó die zijn erop (de gebaar-zieke handen), mede wat
velen anderen schilders dood lijkt, maar wat,
langbezeten door een mensch, niet dood meer is, maar
Waar het leven introk en in Werd opgezogen, zooals
in een spons het water intrekt en wordt opgezogen.
(Wie is er tegenwoordig nog, die niet weet hoe open
de doode" dingen staan voor het gesubtiliseerde
leven; hoe zij 't verwachten, en hoe gaarne zij er zijn
van doortrokken !) En het is misschien geen
aesthetische waarheid alleen, dat deze dingen het karakter
krijgen van wie ze bezit (ze zijn ten eerste toch al
door hem gekozen"!) Maar een goed portrettist
moet dat in het oog houden, en mag dat niet vergeten.
Hij mag niets, met het feitelijk wezen in contrast,
aanbrengen op zijn werk zóó tenminste dat con
trast niet scherper dat zuiver te bepalen wezen doet
gevoelen. Maar zulk contrast is altijd een gevaarlijke
spitsvondigheid, en licht meer litterair dan picturaal.
Laten we dus eenvoudiger blijven, en zeggen, dat
niet alleen de romantische schilder, een eens-gezind
geheel moet geven, dat het portret dan is. Voor hem
is van nature die eensgezindheid gemakkelijker dan
voor den ander. Voor Jozef Israëls, ten slotte een
waar-romantisch schilder, was de eenheid in het
portret een natuurlijke", d.w.z. van zelf sprekende
zaak. Alles was n adem, en van n adem door
trokken, alles was van n leven en van n kleur. Aan
het eind van zijn leven zeker. Maar zóó zeker was
dat op komst, dat zelft, wanneer zijn portret nog niet
ten eenenmale is romantisch, hij de eenstemmigheid
reeds begreep, of liever voelde van alle dingen, die
tesaam het portret waren. En daar-om vergeet ik het
portret van den heer Blusséniet, een man, die in zijn
omgeving moest tellen, en die de rechten, die daaruit
voortvloeiden, als van zelf hem toekomend, moest
beschouwen. Dat zit in den kop, in de manier van
het lijf, dat zit in de kleeren, dat zit in het geheel.
Maar dat zit ook in den wandelstok. Natuurlijk, ik
vergeet dat niet, is die wandelstok maar een détail;
voor een realist in den engeren zin, zou die stok slechts
een physiek" détail zijn. Maar voor den ouden
Israëls (hij kon niet anders!) was de stok een psychisch
détail, een détail, dat beknopt en geknopt, een her
haling was van den mensch, die afgebeeld werd. En
dat is het aardige van het schilderij, en dat is het
aardige van dien wandelstok! Ook dat is het, waarom
je het schilderij niet vergeet.
Alle portretten, waarbij ieder détail niet ondervonden
en ervaren is als een psychische factor, hapert in ex
pressie op die plaatsen; deze portretten zijn dus geen
door-gaande eenheden.
BOOTMOTOREN MOTORBOOTEN
Bingham & Lugt - Slepersvest l - Rotterdam