Historisch Archief 1877-1940
*? t r
DE GROENE A1WSTERTJAMMER, WEEKBLAITVOO R NEDERLAND
romantische bekoring voor me , had.
Wij-kwamen dan in de rue Valdemar.
Een lange, rechte straat met hooge,
donkere huizen. Uit de vette klonk
zacht, melancholiek, geluid van een
.piano.
We liepen de straat bijna heelemaaj,
door. Toen stond Crampton stil.
Hier is het, aan den overkant,
zei hij zacht.
Het was een huis als de andere. Een
groote deur, die open stond, en vele
vensters; sommige donker, andere, achter
neergelaten of dichtgeschoven gordijnen,
verlicht.
Nog even verder, zei de detective,
snel voortgaande; hier is een portiek
waar we ons kunnen opstellen. En nu
maar wachten.
Dat deden Wij. Het werd een
geduldwerk. De piano klank-droppelde aldoor
hetzelfde melodietje. Verre, vage ge
luiden drongen tot ons door; nu en dan
klonken voetstappen op, passeerden
enkele voetgangers. Tegenover de plaats
waar Wij stonden, was een lantaren; de
gezichten van de menschen, die daar
langs kwamen, -kon ik goed onder
scheiden, en ik hoopte, als er een be
kende" kwam, dat hij dan van dezen
kant zou komen
Toen we ruim een uur zonder resultaat
gewacht hadden, begon ik me af te
vragen, hoe lang onze surveillance zou
-kunnen duren. Het was iets over half elf.
Het geluid van de piano was eindelijk
opgehouden.
Toen gebeurde het. Opnieuw werd
de klank van naderende voetstappen
hoorbaar, een gestalte trad in den
lichtkring van den lantaren en ik greep
Crampton's arm. Den man, die daar ging,
had |k den vorigen nacht ontmoet; het
was "de lange, magere kerel met het
brutale gezicht, tegenover wien ik den
doofstomme gespeeld had.
Zonder aarzelen ging hij de open
staande deur van het huis binnen.
Wat nu? vroeg ik zacht.
Voorloopig wachten of hij er weer
uit komt en dan zien waar hij heen gaat,
antwoordde Crampton. Kijk, kijk, daar
worden twee vensters verlicht op de
derde verdieping; Daar moet de horloge
maker Wonen. Dan is hij het zelf,of de
horlogemaker lag te slapen toen hij
bezoek kreeg.
Een gestalte verscheen aan het
venster om de gordijnen dicht te doen;
ik kon niet zien of het dezelfde persoon
was, die We daarnet naar binnen hadden
zien gaan. Ongeveer tien minuten later
ging het licht weer uit en na nog enkele
minuten* kwam de mij bekende man
weer naar buiten, in gezelschap van een
ander. Dat moest de horlogemaker zijn.
Ze verdwenen om den hoek van de
straat.
Crampton stapte uit z'n schuilhoek
de straat op, en ik volgde hem.
Op een afstand van ongeveer vijftig
meter gingen de beide heeren rustig voor
ons uit.
XX
IK ZIE DASJA TERUG
Crampton had een sigaret aangestoken.
Het is eigenaardig, zei hij, dat ze
de lantarens hier op zulke onregelmatige
afstanden zetten. Hier staat er nu bij
voorbeeld een, een meter of tien verder
weer een, en de dan volgende staat wel
zestig meter verder. Er zal natuurlijk
wel de een of andere jeden voor zijn,
maar zoo op het eerste gezicht maakt
het toch een zonderlingen indruk.
Dat kan wel zijn, antwoordde ik,
maar houdt u me de opmerking ten
goede: ik begrijp niet hoe u uw aandacht
daaraan geven kunt op een oogenblik
als dit.
Ik-zelf durfde namelijk geen oog van
de beide mannen af te wenden, en du
opmerking van Crampton ontnuchterde
mij eenigszins.
Och, zei hij lachend; we hoeven ze
alleen maar achterna te loopen. Dat is
toch gemakkelijk genoeg! Kijk, daar
gaan ze linksom. Het zou me niets ver
wonderen, als ze de metro namen; ik
geloof dat daar de halte St. Maur is.
We liepen wat sneller door, en Weldra
bleek dat Crampton's vermoeden
uitJcwam; we zagen juist de beide mannen
de trap'van de metro af gaan, en een
paar minuten later bevonden we ons
met hen in denzelfden wagen. Ook nu
praatte Crampton achteloos o ver allerlei
onbelangrijke dingen; alleen bij de
stopplaatsen wierp hij een snellen blik
op het tweetal.
De tocht duurde niet lang, maar met
de metro is men in korten tijd van het
eene eind der stad naar het andere. De
heeren -stapten uit aan de halte
Malesherbes en eenige oogen.blikken later
liepen wij weer achter hen aan, nu in
den donkeren straten-wirwar van de
Batignolles.
Het regende niet meer; er woei een
vochtige wind. De detective had de
kraag van zijn jas opgezet en verzocht
mij hetzelfde te doen.
Wij zien er iets te voornaam uit
voor deze omgeving, zei hij; dat zou
kunnen opvallen.
Het was inderdaad een sinister stads
gedeelte dat we doorkruisten.
Eindelooze rijen van donkere, vervallen
huizen,,afgewisseld door kleine, spelonk
achtige kroegen; enorme opslagplaatsen
achter bouwvallige muren en verzakt
hekwerk deze omgeving was inder
daad luguber en geheimzinnig genoeg
wat beteekenden mijn millioenen....
wat beteekende mijn leven....
Een vage wanhoop beklemde mij.
Toen hoorde ik plotseling de zachte,
rustige stem van Crampton, die vóór
mij stond, zoodat hij de straat kon
overzien:
Ziezoo, zij er uit en wij er in.
Er klonken voetstappen en aan den
overkant van de straat passeerden vier
mannen: de twee, die we naar binnen
hadden zien gaan, en twee andere, die ik,
voor zoover ik ze kon opnemen, nooit
te voren had gezien.
Hun voetstappen verklonken in de
verte. Leeg en stil lag de lange straat
voor ons.
Nu komt het er op aan, mijnheer
Van der Boom, zei Crampton kalm. Wij
moeten achter die deur zien te komen.
Tenminste ik. U kunt, als u dat liever
wilt, ook hier op me blijven wachten.
Ik ga met u mee, zei ik zonder
aarzelen.
In orde. Men kan trouwens nie*
weten, hoe we elkaar daar binnen
kunnen hebben.
Daar was de geheimzinnige, magere kerel van den vori?
voor het bedrijf van het kwaad
De mannen verdwenen plotseling
voor onze oogen; wij liepen door en
kwamen aan een lange schutting waarin
een kleine deur was.
Crampton keek om zich heen.
Daar, zei hij, wijzend op een nauwe
steeg aan den overkant van de straat.,
Wij slopen er langs een omweg heen,
posteerden ons in de duisternis van den
steeg-ingang en wachtten weer.
De detective zei nu geen enkel woord
meer.
Mijn gedachten dwaalden weer af,
toen de spanning van de eerste minuten
voorbij was. Ik dacht aan Dasja het
was nu al bijna vier en twintig uur
geleden dat ik haar verlaten had....
Misschien leefde zij niet meer; de
monsters, die haar in hun macht hadden,
zouden tijd genoeg hebben gehad om
hun wraak aan het meisje te koelen
En wanneer dat zoo was wanneer ik
werkelijk zou hooren dat zij gevallen
was als slachtoffer van die onbekende
machten.... wat beteekende voor mij
dan nog deze heele romantische omhaal
Wij staken de straat over en de detec
tive drukte zonder aarzelen op een
kleine belknop. Van binnen was geen
enkel geluid hoorbaar, maar na enkele
oogenblikken werd de deur geopend.
Aquila, zei Crampton zacht; da
delijk ging de deur wijder open, en wij
traden binnen.
Een man met een lantaren in de
hand stond voor ons. Toen ik bij het
opgeheven licht zijn gelaat zag, herkende
ik hem dadelijk. Het was de man met
het afschuwelijke litteeken, dien ik den
vorigen nacht in Montrouge had ont
moet.
De Geweldige is weg, zei hij, en
het leek mij of er eenige verwondering
klonk in zijn stem.
Dat weet ik, hernam Crampton
achteloos. We zijn hem tegengekomen.
Maar wij hebben hier nog iets te doen.
We hebben je niet noodig.
Hij liep meteen door en ik volgde hem.
Wij staken een kleine, donkere binnen
plaats over en kwamen aan een deur,
die door den detective geopend werd;
daarna gingen we een corridor door, die
ons naar een vr.j ruime kamt
Crampton had zijn zaklanta
gestoken : zccht het knopje
electrische licht. Toen de lamp
stak hij met tevreden gesnuif 2
in de lucht en zei :
Sigarenrook. Hier hebben d hee
ren vergaderd. .Nu zullen we ~>p
ons gemak nagaan of ze ook
hebben achtergelaten. Vor
maal lukt het me om
dooeen ruimte, waarvan ze
moeden, dat ik hen d?
moeten we van pr
uw revolver in de '
mijnheer Van
soms niet w
daar gaat <? ^
't oog ho'
De'
was
.nfor .leed
stoelen^en eenige
<:r. De»grond
dng. Er waren
oor lange,
dichtafgesloten. Op de
.1 paar kunstelooze
.Ken. Een paar kasten
leken geheel leeg te zijn.
had zijn jas uitgetrokken
^t zijn onderzoek begonnen.
ipecteerde hij de aschbakken,
..n hij den inhoud voorzichtig op
.iel omkeerde. Hij bekeek de eindjes
jaar en sigaret, de afgebrande lucifers,
-ie asch, de papiertjes; zijn gelaat
stond opgewekt en nu en dan liet hij
een tevreden gebrom hooren. Overal
snuffelde hij rond; hij kroop op z
knieën over den vloer, was voortdurei
in de weer met zijn zaklantaren en zi
loupe. Hij opende de deur, waardO'
wij binnengekomen waren, was eenig<
tijd in de gang bezig, kwam zacht ne
riënd weer terug, borg verschillenc
malen iets dat hij gevonden had
kleine witte papiertjes, die hij voo
zichtig dichtvouwde en in zijn port
feuille deed.
? Gaat het goed?vroeg ik geïntere
seerd.
Boven verwachting, antwoordc
hij. Op z'n minst zes of zeven gewic
tige vondsten. Wat is dat?
Ik had het ook gehoord.
Ergens uit het huis klonk een zach
kermend geluid; ongetwijfeld hetgelu
van een menschelijke stem.
Ontzet luisterden wij.
Toen klonk het geluid opnieuw; ie
luider dan de vorige maal. Het gelu
van een mensen in doodsangst. . . .
Crampton nam zijn revolver.
We zullen kijken wat het is, zei h
Ik geloof dat we dezen kant uit moete
Hij opende de tweede deur; zij g
totgang tot een kleiner vertrek. Daan
kwamen we in een lange gang, d
rechthoekig omboog.
Plotseling stond de detective st
We hoorden het klagende geluid o
nieuw; nu dichterbij.
Het is hier beneden, zei ik.
Ja, ja, er moet een kelder zijn.
Zijn zaklantaarn wierp snel wisselen'
lichtschijnsels over de wanden en di
vloer.
Wacht, zei hij toen, die ring daar.
Er was een ijzeren ring in den vlot
en een lijnen-vierkant in de planken, d
op een luik wees. Een seconde lat
hadden we het open gerukt. Een klei
steenen trap werd zichtbaar. Acht
elkaar Crampton met de zaklantan
voorop daalden we af. Een bedomp
kelderlucht kwam ons tegemoet.
Wij belandden in een gewelf met ei
boogvormige steenen zoldering. Hi
moest het menschelijke wezen, dat w
gehoord hadden, zich bevinden.
Een flits van Crampton's lantare
viel op een doodsbleek meisjesgelaa
Het gelaat van Dasja.
(Wordt vervolgt
LINCOLN
de meest volmaakte wagen
JAN LIMBACH- Haarlem