De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 28 augustus pagina 19

28 augustus 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

*? t r DE GROENE A1WSTERTJAMMER, WEEKBLAITVOO R NEDERLAND romantische bekoring voor me , had. Wij-kwamen dan in de rue Valdemar. Een lange, rechte straat met hooge, donkere huizen. Uit de vette klonk zacht, melancholiek, geluid van een .piano. We liepen de straat bijna heelemaaj, door. Toen stond Crampton stil. Hier is het, aan den overkant, zei hij zacht. Het was een huis als de andere. Een groote deur, die open stond, en vele vensters; sommige donker, andere, achter neergelaten of dichtgeschoven gordijnen, verlicht. Nog even verder, zei de detective, snel voortgaande; hier is een portiek waar we ons kunnen opstellen. En nu maar wachten. Dat deden Wij. Het werd een geduldwerk. De piano klank-droppelde aldoor hetzelfde melodietje. Verre, vage ge luiden drongen tot ons door; nu en dan klonken voetstappen op, passeerden enkele voetgangers. Tegenover de plaats waar Wij stonden, was een lantaren; de gezichten van de menschen, die daar langs kwamen, -kon ik goed onder scheiden, en ik hoopte, als er een be kende" kwam, dat hij dan van dezen kant zou komen Toen we ruim een uur zonder resultaat gewacht hadden, begon ik me af te vragen, hoe lang onze surveillance zou -kunnen duren. Het was iets over half elf. Het geluid van de piano was eindelijk opgehouden. Toen gebeurde het. Opnieuw werd de klank van naderende voetstappen hoorbaar, een gestalte trad in den lichtkring van den lantaren en ik greep Crampton's arm. Den man, die daar ging, had |k den vorigen nacht ontmoet; het was "de lange, magere kerel met het brutale gezicht, tegenover wien ik den doofstomme gespeeld had. Zonder aarzelen ging hij de open staande deur van het huis binnen. Wat nu? vroeg ik zacht. Voorloopig wachten of hij er weer uit komt en dan zien waar hij heen gaat, antwoordde Crampton. Kijk, kijk, daar worden twee vensters verlicht op de derde verdieping; Daar moet de horloge maker Wonen. Dan is hij het zelf,of de horlogemaker lag te slapen toen hij bezoek kreeg. Een gestalte verscheen aan het venster om de gordijnen dicht te doen; ik kon niet zien of het dezelfde persoon was, die We daarnet naar binnen hadden zien gaan. Ongeveer tien minuten later ging het licht weer uit en na nog enkele minuten* kwam de mij bekende man weer naar buiten, in gezelschap van een ander. Dat moest de horlogemaker zijn. Ze verdwenen om den hoek van de straat. Crampton stapte uit z'n schuilhoek de straat op, en ik volgde hem. Op een afstand van ongeveer vijftig meter gingen de beide heeren rustig voor ons uit. XX IK ZIE DASJA TERUG Crampton had een sigaret aangestoken. Het is eigenaardig, zei hij, dat ze de lantarens hier op zulke onregelmatige afstanden zetten. Hier staat er nu bij voorbeeld een, een meter of tien verder weer een, en de dan volgende staat wel zestig meter verder. Er zal natuurlijk wel de een of andere jeden voor zijn, maar zoo op het eerste gezicht maakt het toch een zonderlingen indruk. Dat kan wel zijn, antwoordde ik, maar houdt u me de opmerking ten goede: ik begrijp niet hoe u uw aandacht daaraan geven kunt op een oogenblik als dit. Ik-zelf durfde namelijk geen oog van de beide mannen af te wenden, en du opmerking van Crampton ontnuchterde mij eenigszins. Och, zei hij lachend; we hoeven ze alleen maar achterna te loopen. Dat is toch gemakkelijk genoeg! Kijk, daar gaan ze linksom. Het zou me niets ver wonderen, als ze de metro namen; ik geloof dat daar de halte St. Maur is. We liepen wat sneller door, en Weldra bleek dat Crampton's vermoeden uitJcwam; we zagen juist de beide mannen de trap'van de metro af gaan, en een paar minuten later bevonden we ons met hen in denzelfden wagen. Ook nu praatte Crampton achteloos o ver allerlei onbelangrijke dingen; alleen bij de stopplaatsen wierp hij een snellen blik op het tweetal. De tocht duurde niet lang, maar met de metro is men in korten tijd van het eene eind der stad naar het andere. De heeren -stapten uit aan de halte Malesherbes en eenige oogen.blikken later liepen wij weer achter hen aan, nu in den donkeren straten-wirwar van de Batignolles. Het regende niet meer; er woei een vochtige wind. De detective had de kraag van zijn jas opgezet en verzocht mij hetzelfde te doen. Wij zien er iets te voornaam uit voor deze omgeving, zei hij; dat zou kunnen opvallen. Het was inderdaad een sinister stads gedeelte dat we doorkruisten. Eindelooze rijen van donkere, vervallen huizen,,afgewisseld door kleine, spelonk achtige kroegen; enorme opslagplaatsen achter bouwvallige muren en verzakt hekwerk deze omgeving was inder daad luguber en geheimzinnig genoeg wat beteekenden mijn millioenen.... wat beteekende mijn leven.... Een vage wanhoop beklemde mij. Toen hoorde ik plotseling de zachte, rustige stem van Crampton, die vóór mij stond, zoodat hij de straat kon overzien: Ziezoo, zij er uit en wij er in. Er klonken voetstappen en aan den overkant van de straat passeerden vier mannen: de twee, die we naar binnen hadden zien gaan, en twee andere, die ik, voor zoover ik ze kon opnemen, nooit te voren had gezien. Hun voetstappen verklonken in de verte. Leeg en stil lag de lange straat voor ons. Nu komt het er op aan, mijnheer Van der Boom, zei Crampton kalm. Wij moeten achter die deur zien te komen. Tenminste ik. U kunt, als u dat liever wilt, ook hier op me blijven wachten. Ik ga met u mee, zei ik zonder aarzelen. In orde. Men kan trouwens nie* weten, hoe we elkaar daar binnen kunnen hebben. Daar was de geheimzinnige, magere kerel van den vori? voor het bedrijf van het kwaad De mannen verdwenen plotseling voor onze oogen; wij liepen door en kwamen aan een lange schutting waarin een kleine deur was. Crampton keek om zich heen. Daar, zei hij, wijzend op een nauwe steeg aan den overkant van de straat., Wij slopen er langs een omweg heen, posteerden ons in de duisternis van den steeg-ingang en wachtten weer. De detective zei nu geen enkel woord meer. Mijn gedachten dwaalden weer af, toen de spanning van de eerste minuten voorbij was. Ik dacht aan Dasja het was nu al bijna vier en twintig uur geleden dat ik haar verlaten had.... Misschien leefde zij niet meer; de monsters, die haar in hun macht hadden, zouden tijd genoeg hebben gehad om hun wraak aan het meisje te koelen En wanneer dat zoo was wanneer ik werkelijk zou hooren dat zij gevallen was als slachtoffer van die onbekende machten.... wat beteekende voor mij dan nog deze heele romantische omhaal Wij staken de straat over en de detec tive drukte zonder aarzelen op een kleine belknop. Van binnen was geen enkel geluid hoorbaar, maar na enkele oogenblikken werd de deur geopend. Aquila, zei Crampton zacht; da delijk ging de deur wijder open, en wij traden binnen. Een man met een lantaren in de hand stond voor ons. Toen ik bij het opgeheven licht zijn gelaat zag, herkende ik hem dadelijk. Het was de man met het afschuwelijke litteeken, dien ik den vorigen nacht in Montrouge had ont moet. De Geweldige is weg, zei hij, en het leek mij of er eenige verwondering klonk in zijn stem. Dat weet ik, hernam Crampton achteloos. We zijn hem tegengekomen. Maar wij hebben hier nog iets te doen. We hebben je niet noodig. Hij liep meteen door en ik volgde hem. Wij staken een kleine, donkere binnen plaats over en kwamen aan een deur, die door den detective geopend werd; daarna gingen we een corridor door, die ons naar een vr.j ruime kamt Crampton had zijn zaklanta gestoken : zccht het knopje electrische licht. Toen de lamp stak hij met tevreden gesnuif 2 in de lucht en zei : Sigarenrook. Hier hebben d hee ren vergaderd. .Nu zullen we ~>p ons gemak nagaan of ze ook hebben achtergelaten. Vor maal lukt het me om dooeen ruimte, waarvan ze moeden, dat ik hen d? moeten we van pr uw revolver in de ' mijnheer Van soms niet w daar gaat <? ^ 't oog ho' De' was .nfor .leed stoelen^en eenige <:r. De»grond dng. Er waren oor lange, dichtafgesloten. Op de .1 paar kunstelooze .Ken. Een paar kasten leken geheel leeg te zijn. had zijn jas uitgetrokken ^t zijn onderzoek begonnen. ipecteerde hij de aschbakken, ..n hij den inhoud voorzichtig op .iel omkeerde. Hij bekeek de eindjes jaar en sigaret, de afgebrande lucifers, -ie asch, de papiertjes; zijn gelaat stond opgewekt en nu en dan liet hij een tevreden gebrom hooren. Overal snuffelde hij rond; hij kroop op z knieën over den vloer, was voortdurei in de weer met zijn zaklantaren en zi loupe. Hij opende de deur, waardO' wij binnengekomen waren, was eenig< tijd in de gang bezig, kwam zacht ne riënd weer terug, borg verschillenc malen iets dat hij gevonden had kleine witte papiertjes, die hij voo zichtig dichtvouwde en in zijn port feuille deed. ? Gaat het goed?vroeg ik geïntere seerd. Boven verwachting, antwoordc hij. Op z'n minst zes of zeven gewic tige vondsten. Wat is dat? Ik had het ook gehoord. Ergens uit het huis klonk een zach kermend geluid; ongetwijfeld hetgelu van een menschelijke stem. Ontzet luisterden wij. Toen klonk het geluid opnieuw; ie luider dan de vorige maal. Het gelu van een mensen in doodsangst. . . . Crampton nam zijn revolver. We zullen kijken wat het is, zei h Ik geloof dat we dezen kant uit moete Hij opende de tweede deur; zij g totgang tot een kleiner vertrek. Daan kwamen we in een lange gang, d rechthoekig omboog. Plotseling stond de detective st We hoorden het klagende geluid o nieuw; nu dichterbij. Het is hier beneden, zei ik. Ja, ja, er moet een kelder zijn. Zijn zaklantaarn wierp snel wisselen' lichtschijnsels over de wanden en di vloer. Wacht, zei hij toen, die ring daar. Er was een ijzeren ring in den vlot en een lijnen-vierkant in de planken, d op een luik wees. Een seconde lat hadden we het open gerukt. Een klei steenen trap werd zichtbaar. Acht elkaar Crampton met de zaklantan voorop daalden we af. Een bedomp kelderlucht kwam ons tegemoet. Wij belandden in een gewelf met ei boogvormige steenen zoldering. Hi moest het menschelijke wezen, dat w gehoord hadden, zich bevinden. Een flits van Crampton's lantare viel op een doodsbleek meisjesgelaa Het gelaat van Dasja. (Wordt vervolgt LINCOLN de meest volmaakte wagen JAN LIMBACH- Haarlem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl