Historisch Archief 1877-1940
f
r
l
No. 25è9
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
lijk ten volte bereikt. Maar verder? Wat is het resul
taat uit het oef punt van stedeschoon? Wat hier ver
dween, was niet van groote beteekenis uit dat hoek
punt bekeken. Wat is ervoor in de plaats gekomen?
Al dadelijk moet worden opgemerkt, dat het in be
ginsel niet juist is de verbreeding van een straat
slechts aan n zijde te zoeken. Daardoor wordt de
symmetrie van het stadsbeeld gebroken en gaat de
eenheid van het straatbeeld te loor. Dat kan men thans
reeds duidelijk zien in de Vijzelstraat. Terwijl de
eene zijde der straat grootendeels onveranderd is
gebleven, zijn en worden aan de andere zijde gebouwen
gezet, die in ieder gevat weinig harmonieeren met wat
de straat in het algemeen te zien geeft. Het gebouw
der Nederlandsche Handelmaatschappij van De Bazel
is op zich zelf een prestatie van beteekenis, al kan
men er ook bedenkingen tegen hebben. Maar dan
blijft toch altijd dit hoofdbezwaar, dat dit monumen
tale gebouw staat op een plaats, waar het Het geheele
beeld van straat en stad neerdrukt en overheerscht.
Nu zal men zeggen, dat men over een onvoltooid
straatbeeld nog niet kan oordeelen en dat dit altijd
leelijk zal moeten zijn: men moet afwachten, totdat
ook aan de oostzijde van de Vijzelstraat tegenover de
Handelmaatschappij een of meer hooge ^en kolos
sale gebouwen zijn opgericht. Toegegeven. Maar dan .
mag toch ook wel de opmerking worden gemaakt,
dat het mogelijk vele jaren zal duren, voordat beide
zijden der straat met elkander in overeenstemming
zullen zijn. Bi dan mag ook wel nog deze vraag
worden gedaan: welk straatbeeld krijgt men dan, als
beide zijden omsloten worden door wat men naar
Arnsterdamschen maatstaf gerust wolkenkrabbers
kan noemen'? En ook: waar blijft hier het eigenaardige
Amsterdamsche stedeschoon? Reeds nu heeft het
groote gebouw van De Bazel het grachtgezicht van
het Koningsplein af geheel bedorven.
Het probleem der straatverbreeding in een stad
van historisch schoon als Amsterdam is buitengewoon
moeilijk, zooals trouwens het geheele vraagstuk der
vernieuwing. Wij zijn overtuigd van den goeden wil
van allen, die daarbij hebben te adviseeren en te
beslissen. Het is niettemin een feit, dat het resultaat
voqrloopig althans bij de Vijzelstraat nog niet zeer
bevredigend mag worden genoemd.
HET DUIZELINGWEKKENDE
SNELVERKEER
Bij hef Spoor is een spoor van ontsporing ontdekt
(doch gelukkig alleen maar figuurlijk:
'f is geen spoor van ontsporing op 'f spóórwegtrafect,
wanf dit spoorlooze spoor is Bestuurlijk).
.Hef Spoor' heeft hier spoorslags zijn sporen verdiend-,
en gespoord treedt .het Spoor" nu naar
vorenzijn vijand op 'f spoor, werd,,hef Spoor' helderziend,
en dies gaf hef zijn sporen de sporen !
Keeds sinds lang gingen kostbare baten te loor,
door een deel van 'f publiek boven sporen
een moderner en sneller vehikel verkoor,
waar wat minder aan tijd werd verloren.
Met bezuinigen speelde hef Spoor" het niet klaar,
mocht ook 'f mesje aan twee kanten snijden,
toen f Overweg-plan 'f concurrentiegevaar
ongestraft in de wielen ging rijden !
Echter: thans heeft,,hef Spoor" hef arconum ontdekt,
dat 't publiek voor de spoorreis doet wagen :
In 'f vervolg zal, op 'f meesf overladen traject,
onzen treinenloop niets meer vertragen.'"
Hef Spoor" gaf bevel aan 't sfafionspersoneel,
de coupé's maximaal te bevrachten:
Passagiers zijn geen ij/goed, dus zijn er te veel,
wel: dan kunnen die best een trein wachten!"
Dus: wie voortaan niet meekomt (de kans is niet klein,
na die schoonste der schoone oekasenf),
krijgt den tijd om op 'f emplacement (a/s een trein!)
overtollige stoom af te blazen"!
't Vade mecum" ('f Ga mét mij') is prach
tig bedacht;
'f overtreft geniaal onze droomen:
wanf geen reiziger wacht, als de trein niet meer wacht:
'f is hef Spoor', dat allang, met de wijsheid in pacht,
met z'n tijd niet meer mee weef te komen f
KUMGRA NOSALIS
DE NIEUWE SPOORWEG-UKASE
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
ACHTERGEHOUDEN"
SPREEKZAAL
Geachte Redactie,
In De Groene van 14 Aug. j.l. oppert de heer Thijsse
de onderstelling, dat het geweten van de Heidemaat
schappij gaat spreken, nu er in het Julinummer van
het Tijdschrift der Maatschappij een artikeltje ver
scheen Natuurschoon op onze ontginningen". Mij
komt het voor, dat deze onderstelling nu toch wel
wat mal is. Immers, van gewetenswroeging zou er bij
de Heidemaatschappij alleen dan sprake kunnen zijn,
wanneer ze haar taak, dit is onproductieven grond tot
hoogere productiviteit te brengen, niet goed vervulde.
Haar taak is de hei te maken tot akkerland en wei,
dingen, die ons boerenvolk zoo broodnoodig heeft,
en haar taak is ook de hei te maken tot bosch, waar
van we nog zoo weinig hebben en waarnaar ons volk
hoe langer hoe meer zal gaan verlangen, wanneer het
zal inzien, dat binnen onze grenzen ook te bereiken is
het boschgenot, dat de meergegoeden thans in het
buitenland zoekèri. ?
Voor hen, die bovengenoemd artikeltje niet lazen
(overdrukjes zijn, zoo lang de voorraad strekt, op
aanvrage gratis verkrijgbaar bij de Directie der Neder
landsche Heidemaatschappij te Arnhem) is het wellicht;
goed, de bedoeling van dat schrijven mede te deelen
en dat was dan uit te doen komen, dat bij het werk,
en vooral bij het bebosschingswerk der Heidemaat
schappij, hoe banger hoe meer blijkt, dat er naast het
nut, dat men beoogde, ook wat moois wordt tot stand
gebracht; dat er niet uitsluitend hout wordt geprodu
ceerd, maar dat er ook natuurschoon ontstaat. En
daar de beteekenis van ons bosch in de komende jaren
wellicht hoe langer hoe meer in deze richting zal gaan,
meende ik er op te moeten wijzen, dat boschontginners
goed doen bij den aanleg en bij de verdere behandeling,
de schoonheid van het bosch wat meer op den voor
grond te brengen, vooral omdat dit dikwijls zonder
veel kosten en moeite kan geschieden.
Zeker, de heide is me lief, meer dan wellicht menig
ander; de moerassen en vennen, met hun luchten,
hun flora en fauna, de grootste eenzaamheid, ik heb
.er lang reeds van genoten, en zal dat blijven doen. En
heel erg jammer zou ik het vinden, wanneer mijn
hokmeeuwen, sterntjes en kemphanen, en vooral de
regenwulp verdwenen. Voor mij zou dit een groot
gemis zijn, maar ik weet, dat er vele malen honderd
anderen zijn, wien dit de koude kleeren niet raakt,
maar die er naar snakken een stukje grond te ver
overen om er een gezin te kunnen stichten, er hun
levensgeluk te vinden. Het beste deel van ons volk,
daarin te helpen, die taak heeft de Heidemaatschappij
op zich genomen. Het is een maatschappij van de
daad. Niet van het behoud. En de natuurmonumenten
beweging, bijna had ik geschreven, malle
meulentjesbeweging, hoe noodzakelijk ook in enkele gevallen.
staat als beweging zoo vierkant tegenover de schep
pende daad, dat onderstellingen als de geopperde,
illusie's moeten blijven en gelukkig ook rnaarvoor
onze toenemende bevolking.
SISS1NGH
COMPIÈGNE
Ik herinner me, van meer dan n bezoek aan de
carrefour de l'armistice, dat de aanhef van het
opschrift luidt:
lei, 11 novembre 1918 succomba l'orgueil c r i m
in e l de l'empire aüemand....
Men moge 't gespatieerde woord veroordeelen of
niet, of 't alleen als een symptoom van
na-oorlogspsychose interessant vinden, het weg te laten zooals
Professor Brugmansjn zijn artikel van verleden week
doet, lijkt me in el£ geval onjuist.
Dordrecht, 26?8?'26.
R. T. BRANBERGEN