De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 28 augustus pagina 5

28 augustus 1926 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

f r l No. 25è9 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND lijk ten volte bereikt. Maar verder? Wat is het resul taat uit het oef punt van stedeschoon? Wat hier ver dween, was niet van groote beteekenis uit dat hoek punt bekeken. Wat is ervoor in de plaats gekomen? Al dadelijk moet worden opgemerkt, dat het in be ginsel niet juist is de verbreeding van een straat slechts aan n zijde te zoeken. Daardoor wordt de symmetrie van het stadsbeeld gebroken en gaat de eenheid van het straatbeeld te loor. Dat kan men thans reeds duidelijk zien in de Vijzelstraat. Terwijl de eene zijde der straat grootendeels onveranderd is gebleven, zijn en worden aan de andere zijde gebouwen gezet, die in ieder gevat weinig harmonieeren met wat de straat in het algemeen te zien geeft. Het gebouw der Nederlandsche Handelmaatschappij van De Bazel is op zich zelf een prestatie van beteekenis, al kan men er ook bedenkingen tegen hebben. Maar dan blijft toch altijd dit hoofdbezwaar, dat dit monumen tale gebouw staat op een plaats, waar het Het geheele beeld van straat en stad neerdrukt en overheerscht. Nu zal men zeggen, dat men over een onvoltooid straatbeeld nog niet kan oordeelen en dat dit altijd leelijk zal moeten zijn: men moet afwachten, totdat ook aan de oostzijde van de Vijzelstraat tegenover de Handelmaatschappij een of meer hooge ^en kolos sale gebouwen zijn opgericht. Toegegeven. Maar dan . mag toch ook wel de opmerking worden gemaakt, dat het mogelijk vele jaren zal duren, voordat beide zijden der straat met elkander in overeenstemming zullen zijn. Bi dan mag ook wel nog deze vraag worden gedaan: welk straatbeeld krijgt men dan, als beide zijden omsloten worden door wat men naar Arnsterdamschen maatstaf gerust wolkenkrabbers kan noemen'? En ook: waar blijft hier het eigenaardige Amsterdamsche stedeschoon? Reeds nu heeft het groote gebouw van De Bazel het grachtgezicht van het Koningsplein af geheel bedorven. Het probleem der straatverbreeding in een stad van historisch schoon als Amsterdam is buitengewoon moeilijk, zooals trouwens het geheele vraagstuk der vernieuwing. Wij zijn overtuigd van den goeden wil van allen, die daarbij hebben te adviseeren en te beslissen. Het is niettemin een feit, dat het resultaat voqrloopig althans bij de Vijzelstraat nog niet zeer bevredigend mag worden genoemd. HET DUIZELINGWEKKENDE SNELVERKEER Bij hef Spoor is een spoor van ontsporing ontdekt (doch gelukkig alleen maar figuurlijk: 'f is geen spoor van ontsporing op 'f spóórwegtrafect, wanf dit spoorlooze spoor is Bestuurlijk). .Hef Spoor' heeft hier spoorslags zijn sporen verdiend-, en gespoord treedt .het Spoor" nu naar vorenzijn vijand op 'f spoor, werd,,hef Spoor' helderziend, en dies gaf hef zijn sporen de sporen ! Keeds sinds lang gingen kostbare baten te loor, door een deel van 'f publiek boven sporen een moderner en sneller vehikel verkoor, waar wat minder aan tijd werd verloren. Met bezuinigen speelde hef Spoor" het niet klaar, mocht ook 'f mesje aan twee kanten snijden, toen f Overweg-plan 'f concurrentiegevaar ongestraft in de wielen ging rijden ! Echter: thans heeft,,hef Spoor" hef arconum ontdekt, dat 't publiek voor de spoorreis doet wagen : In 'f vervolg zal, op 'f meesf overladen traject, onzen treinenloop niets meer vertragen.'" Hef Spoor" gaf bevel aan 't sfafionspersoneel, de coupé's maximaal te bevrachten: Passagiers zijn geen ij/goed, dus zijn er te veel, wel: dan kunnen die best een trein wachten!" Dus: wie voortaan niet meekomt (de kans is niet klein, na die schoonste der schoone oekasenf), krijgt den tijd om op 'f emplacement (a/s een trein!) overtollige stoom af te blazen"! 't Vade mecum" ('f Ga mét mij') is prach tig bedacht; 'f overtreft geniaal onze droomen: wanf geen reiziger wacht, als de trein niet meer wacht: 'f is hef Spoor', dat allang, met de wijsheid in pacht, met z'n tijd niet meer mee weef te komen f KUMGRA NOSALIS DE NIEUWE SPOORWEG-UKASE Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan ACHTERGEHOUDEN" SPREEKZAAL Geachte Redactie, In De Groene van 14 Aug. j.l. oppert de heer Thijsse de onderstelling, dat het geweten van de Heidemaat schappij gaat spreken, nu er in het Julinummer van het Tijdschrift der Maatschappij een artikeltje ver scheen Natuurschoon op onze ontginningen". Mij komt het voor, dat deze onderstelling nu toch wel wat mal is. Immers, van gewetenswroeging zou er bij de Heidemaatschappij alleen dan sprake kunnen zijn, wanneer ze haar taak, dit is onproductieven grond tot hoogere productiviteit te brengen, niet goed vervulde. Haar taak is de hei te maken tot akkerland en wei, dingen, die ons boerenvolk zoo broodnoodig heeft, en haar taak is ook de hei te maken tot bosch, waar van we nog zoo weinig hebben en waarnaar ons volk hoe langer hoe meer zal gaan verlangen, wanneer het zal inzien, dat binnen onze grenzen ook te bereiken is het boschgenot, dat de meergegoeden thans in het buitenland zoekèri. ? Voor hen, die bovengenoemd artikeltje niet lazen (overdrukjes zijn, zoo lang de voorraad strekt, op aanvrage gratis verkrijgbaar bij de Directie der Neder landsche Heidemaatschappij te Arnhem) is het wellicht; goed, de bedoeling van dat schrijven mede te deelen en dat was dan uit te doen komen, dat bij het werk, en vooral bij het bebosschingswerk der Heidemaat schappij, hoe banger hoe meer blijkt, dat er naast het nut, dat men beoogde, ook wat moois wordt tot stand gebracht; dat er niet uitsluitend hout wordt geprodu ceerd, maar dat er ook natuurschoon ontstaat. En daar de beteekenis van ons bosch in de komende jaren wellicht hoe langer hoe meer in deze richting zal gaan, meende ik er op te moeten wijzen, dat boschontginners goed doen bij den aanleg en bij de verdere behandeling, de schoonheid van het bosch wat meer op den voor grond te brengen, vooral omdat dit dikwijls zonder veel kosten en moeite kan geschieden. Zeker, de heide is me lief, meer dan wellicht menig ander; de moerassen en vennen, met hun luchten, hun flora en fauna, de grootste eenzaamheid, ik heb .er lang reeds van genoten, en zal dat blijven doen. En heel erg jammer zou ik het vinden, wanneer mijn hokmeeuwen, sterntjes en kemphanen, en vooral de regenwulp verdwenen. Voor mij zou dit een groot gemis zijn, maar ik weet, dat er vele malen honderd anderen zijn, wien dit de koude kleeren niet raakt, maar die er naar snakken een stukje grond te ver overen om er een gezin te kunnen stichten, er hun levensgeluk te vinden. Het beste deel van ons volk, daarin te helpen, die taak heeft de Heidemaatschappij op zich genomen. Het is een maatschappij van de daad. Niet van het behoud. En de natuurmonumenten beweging, bijna had ik geschreven, malle meulentjesbeweging, hoe noodzakelijk ook in enkele gevallen. staat als beweging zoo vierkant tegenover de schep pende daad, dat onderstellingen als de geopperde, illusie's moeten blijven en gelukkig ook rnaarvoor onze toenemende bevolking. SISS1NGH COMPIÈGNE Ik herinner me, van meer dan n bezoek aan de carrefour de l'armistice, dat de aanhef van het opschrift luidt: lei, 11 novembre 1918 succomba l'orgueil c r i m in e l de l'empire aüemand.... Men moge 't gespatieerde woord veroordeelen of niet, of 't alleen als een symptoom van na-oorlogspsychose interessant vinden, het weg te laten zooals Professor Brugmansjn zijn artikel van verleden week doet, lijkt me in el£ geval onjuist. Dordrecht, 26?8?'26. R. T. BRANBERGEN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl