Historisch Archief 1877-1940
No. 2570
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
U houdt uw revolver in de hand
in uw zak, terwijl u naar buiten gaat.
U moet op alles voorbereid zijn.
Zijn woorden gaven mij het, wel
eenigszins beschamende gevoel, dat
hij mij nog niet als een expert op het
gebied van de recherche
beschouwdeMaar ik moest toegeven dat hetgeen ik
tot nog toe op dat terrein had gepres
teerd, niet van dien aard was, dat hij
geen recht tot spreken zou hebben
Crampton had zijn zakdoek genomen,
en terwijl hij met zijn lantaren m'n
gezicht belichtte, veegde hij eenige
malen stevig -over mijn wangen en
mijn kin.
Zoo kunt u Wel gaan, zei hij toen.
Heeft u een papiertje?
Ik heb een notitieboekje; daar
kan ik een blaadje uitscheuren.
Best. En een potlood?
Ik tastte in mijn vestzak.
-Ja.
Dan wensen ik u veel succes.
Denkt u aan twee dingen. In de eerste
plaats, dat u zich doofstom houdt, voor
zoover dat noodig is. In de tweede plaats,
dat uw onderneming dient om deze
jongedame heelhuids hier vandaan te
krijgen.
Ik zag hem aan.
Een fijne glimlach speelde om zijn
lippen. Ik begreep dat Henry Crampton
een menschenkenner was, en ik waar
deerde het, dat hij het in deze omstandig
heden op een zoo kiesche manier liet
blijken.
Spontaan stak ik hem de hand toe.
Ik zal inmiddels zien wat ik voor
haar doen kan, zei hij nog, terwijl ik
»;i al naar de deur begaf. Ik heb
op\vekkende middelen bij me.
Ik sloop naar boven, bezield met het
warme gevoel van kameraadschap, dat,
onder mannen, soms zoo'n gevoel van
voldoening, weerzijdsch begrip en waar
deering kan geven, vooral in moeilijke
omstandigheden en oogenblikken van
gevaar.
In de laatste oogenblikken was het
zuiver-menschelijke in de figuur van
Henry Crampton, waarover ik al zooveel
gelezen had in de gedenkschriften van
Dr. van Buuren 1), me heel wat nader
gekomen.
Het is eigenaardig, dat ik in deze
oogenblikken volstrekt niet aan gevaar
dacht. Misschien kan ik beter zeggen,
dat ik niet bang was. Dit is zeker, dat
Crampton opzettelijk, en nauwkeurig
doel-bewust, het sentiment in mij had
opgewekt, datmij in deze oogenblikken
moest bezielen, om te handelen zooaJs
de goede gang van zaken dat vereischte.
Toen ik den detective, een jaar na de
in dit verhaal beschreven gebeurtenissen
eens ontmoette, bracht ik het gesprek
op dit onderwerp.
Maar hoewel hij zich alles klaarblijke
lijk zeer goed herinnerde, liet hij er zich
niet duidelijk over uit.
Hij lachte wat meesmuilend, en zei:
Och, als de dingen maar terecht
komen
Ze zijn terecht gekomen, al heeft het
moeite gekost.
Ik kwam terug in de kamer, waar
Crampton zijn zes of zeven gewich
tige vondsten" had gedaan, en vond de
demi-saison, die ik binnenste buiten
keerde en aantrek. Met de hand aan de
revolver sloop ik de gang door. Alles
was doodstil. Ik stak de kleine binnen
plaats over, schoof de grendels van de
buitendeur en stond een oogenblik later
op straat. ''-*,
Het eerste deel van mijn zending was
afgeloopen. '
Toen schoot me te binnen, dat die
afgeschoven grendels ongetwijfeld het
wantrouwen moesten opwekken van
den man met het litteeken. Ik moest
, terug, om opnieuw buiten te zien komen,
terwijl die grendels op de deur bleven.
Een oogenblik later stond ik weer
op de binnenplaats, en zoo zacht als
1) ZiedenosA
6vande,,Cramptonserie".
ik kon, schoof ik de grendels weer voor
de deur.
Toen schoof ik tastend langs de
schutting. Zij was te hoog, om er zonder
hulpmiddelen over te klimmen. Maar
in den hoek vond ik iets: een vat, een
kist, ik weet het zelf niet, maar in elk
geval iets, waar ik op kon gaan staan,
en dat mij zoo veroorloofde, den
bovenrand van de schutting te grijpen. Ik
heesch me naar boven, en kwam met
een gelukkigen sprong opnieuw op
straat terecht.
Toen belde ik.
Nu ging alles van een leien dakje. De
man met het litteeken verscheen; ik
schreef op het blaadje dat ik uit mijn
notitieboekje scheurde aquila" en gaf
hem het cijferschrift. Hij bekeek het
eenigen tijd, blijkbaar om het te ont
cijferen, «n uitte toen een vloek, wat mij
het beste bewijs leek voor het feit dat
hij het daarin vervatte bevel zou op
volgen. Hij schreef op het papiertje:
blijf jij" dan hier?" waaróp ik, even
schriftelijk, antwoordde: ja".
N Hij schreef daarop: er zijn nog
menschen hier". Ik antwoordde: De
Geweldige heeft het mij gezegd". Dit
laatste scheen hem voldoende, om
dadelijk het bevel op te volgen. Hij
verdween tenminste in een zijdeur,
kwam een minuut later met hoed en jas
terug en ging heen, zonder nog naar mij
om te kijken.
Ik had het rijk alleen en haastte mij
terug naar de plaats, waar ik Crampton
met het meisje alleen gelaten had.
Dasja was uit haar bezwijming ont
waakt.
Zij zat rechtop tegen den muur ge
leund, en stak mij met een moeden
glimlach de hand toe.
? Nu zoo gauw mogelijk hier van
daan, zei Crampton resoluut. Voelt u
zich sterk genoeg, om, als wij beiden u
steunen, naar buiten te gaan? f*
Ik geloof het wel, antwoordde het
meisje. He zal het tenminste probeeren.
Langzaam, voetje voor voetje, voer
den wij haar weg van de plaats, waar
haar een gruwelijke dood was toege
dacht.
De buitenlucht scheen haar goed te
doen; althans, Wij konden sneller voort
gaan. Het duurde niet lang, eer wij in
een stadsgedeelte kwamen, waar het
nachtleven nog voortduurde; na een
wandeling van een kwartier bereikten
wij den boulevard des Batignolles,
vanwaar een taxi ons door de, ook hier
al stillere straten, naar de rue Vaugirard
bracht.
XXII
IK WORD WERKELIJK
VERLIEFD
Zoo bracht ik den derden nacht van
mijn verblijf in Parijs opnieuw in een
andere omgeving door. Onze taxi hield
stil voor het huis, waar ik Crampton
enkele uren vroeger al had opgezocht.
Dasja liet zich willoos meevoeren, en nu
zij onder de persoonlijke bescherming
van Crampton stond, en in ieder geval
aan de wraak van de bende onttrokken
was, nu zag ik de toekomst weer veel
lichter in.
Onderweg had de detective mij verteld
i lat in de rue Vaugirard een heel
goede kennis van hem woonde, de
heer Berger, die hem meermalen allerlei
kleine diensten bij zijn speurders-arbeid
bewees, en die er ook zeker geen bezwaar
tegen zou hebben, Dasja en mij
voorloopig te herbergen.
Inderdaad werden wij daor den heer
Berger, een kleinen kwieken Franschman,
uiterst gastvrij ontvangen. Zijn vrouw
Was al naar bed gegaan, maar met het
cog op de hulp, die Dasja noodig had,
riep hij haar zoo gauw mogelijk er bij.
Zij bleek een lieve, hartelijke vrouw te
zijn, die lachend onze betuigingen van
leedwezen, omdat we haar zoo laat
moesten storen, afwees, en haastig, met
behulp van een bejaarde dienstmeid,
de badkamer in orde maakte en verder
de noodige schikkingen trof.
Ik bleef eenigen tijd met Crampton
en den heer Berger in de kamer. Onze
gastheer had een flesch wijn voor den
dag gehaald, en hoewel ik meer dan
dood-moe was en verschrikkelijk naar
m'n bed verlangde, had ik mijn laatste
krachtimpa'nning er graag voor over
om aan de conversatie zoo goed mogelijk
deel te nemen.
De heer Berger deed alsof ik geheel
voor mijn plezier in Parijs was hoewel
dat er tot nog toe niet vee! op geleken
had en vroeg geen enkele bijzonder
heid.
Crampton rookte en dacht na.
U hebt geen enkele moeilijkheid
gehad met dien man met het litteeken?
vroeg hij toen.
Neen; alles ging heel gewoon.
Vreemd! Die kerel moest toch
merken dat de grendels van de deur
afgeschoven waren, toen hij u binnenliet.
Niet zonder een gevoel van trots
vertelde ik hem, dat ik naar buiten
gegaan was zonder dat ik die grendels
had hoeven af te schuiven.
Mooi, mooi, zei hij goedkeurend.
Ik had vergeten u te waarschuwen; ik
dacht er eerst aan, toen ik daar met het
meisje alleen was.
Maar hoe wist u eigenlijk, dat de
deur gegrendeld was? vroeg ik.
Omdat ik gehoord had, dat de
kerel de grendels wegschoof, voor hij
ons binnenliet. Is er nog wat anders,
dat u denkt te moeten vertellen?
Ik gaf zoo nauwkeurig mogelijk het
gesprek Weer, dat ik met den man met
het litteeken gevoerd had.
Toen ik ,,de Geweldige" op het
papiertje schreef, ging hij dadelijk
weg
Ja, hernam Crampton peinzend; de
Geweldige", dien moeten we hebben
Maar we krijgen hem, dood of levend.
Hij stond op om heen te gaan.
Denk er aan, dat je dat meisje
zoowel als mijnheer Van der Boom hier
houdt, tot ik nadere instructies geef,
zei hij tot onzen gastheer. Dat is noodig
in hun eigen belang zoowel als voor de
oplossing van het heele geval. U zult
voorzichtig zijn, nietwaar? wendde hij
zich tot mij. En niet weer met uw
millioenen gaan spelen voordat u.
speelterrein weer heelemaai veiüg is?
Ik beloof het u, zei ik, wat be
schaamd.
Millioenen? vroeg de heer Berger
verbaasd.
Zeker. Mijnheer van der Boom is
multi-millionnair, hernam Crampton
glimlachend. Ik had nog vergeten, je
dat te zeggen.
Madame Berger kwam de kamer weer
binnen en vertelde dat Dasja in bed lag.
Het meisje was uitgebarsten in kramp
achtig snikken en scheen diep wanhopig
te zijn. Onze gastvrouw was er niet af
te brengen althans de eerste paar uren
bij haar te gaan waken.
Crampton vertrok en de heer Berger,
die zag, hoe vermoeid ik was, wees me
mijn kamer. Een keurige pyama lag
op het bed. Het was of ik a l'improviste
logeerde bij een vriend....
Ik sliep niet zoo gauw ais ik gedacht
had. Wel was het goede bed een onbe
schrijflijk genot voor me. Maar misschien
was ik témoe om dadelijk den slaap te
kunnen vatten.
De dingen die ik vandaag had beleefd,
gingen in bonte wisseling door mijn
gedachten. Ik wist volstrekt niet, of de
oplossing van het geval nog ver was,
maar n ding was opgelost.... Dasja
was vrij, was gered; ze was heel dicht
bij mij, ademde met mij onder hetzelfde
dak, verkeerde met mij in dezelfde, zoo
licht te verdragen, gevangenschap
Opnieuw waren wij door het lot ver
bonden, en voor het eerst kwam met
groote hevigheid het verlangen in me
op, dat dat verbonden-zijn duren mocht,
altijd, altijd
Ik werd om half negen wakker,
heerlijk uitgerust. Ik kleedde me aan
en ging naar beneden, in dezelfde kamer,
waar ik den vorigen avond was geweest.
Het ontbijt stond klaar. In de kamer
vond ik alleen de bedaagde dienstmaagd,
die mij breed-gemoedelijk toe-glimlachte,
in den trekpot keek, zei dat ik ontbijten
kon, en heenging.
Ik ontbeet, en voelde me weer mensch.
Ik wist eigenlijk volstrekt niet, in wat
voor een positie ik hier in huis ver
keerde Henry Crampton had me
hier gebracht, bij wildvreemde men
schen, en de gastvrijheid, die men mij
hier bewees.... ik had er als vreemde
feitelijk niet het minste recht op. Ik
besloot, er later met Crampton over te
spreken, en meende voorloopig niet
beter te kunnen handelen, dan door van
de aangeboden gastvrijheid naar
behooren gebruik te maken.
De kamer, waarin ik mij bevond, was
een smaakvol en zelfs niet zonder luxe
ingericht vertrek op de eerste verdieping.
De vensters zagen uit op een tuin, en
daarachter Waren, voorzoover ik zien
kon, blinde muren.
Nadat ik ontbeten had, drentelde ik
wat in de kamer heen en Weer en stak
een sigaar op. Van de drie, die ik bij me
had, waren er bij de avonturen van den
vorigen avond, hoewel ze in een souden
koker geborgen waren, twee gesneuveld.
Ik wist niet goed of ik hier rooken
mocht ik was geen gast in den ge
wonen zin van het woord, en kon niet
met zekerheid uitmaken, wat ik wel en
wat ik niet mocht doen maar ik
besloot het er op te wagen. Ik nam uit
een welgevulde boekenkast aan den
wand een roman, en ging in een fauteuil
zitten lezen.
Een paar minuten later ging de deur
open en Dasja trad de kamer binnen.
Van het oogenblik van mijn ontwaken
af had ik er telkens aan gedacht, of ik
haar zien zou. Ik had me de woorden
herinnerd van madame Berger, den
vorigen avond, dat het meisje geheel
overstuur was, dat ze zelfs bij haar
wou waken, en het leek me dus twijfel
achtig of ze vandaag zou kunnen opstaan.
En nu trad ze plotseling binnen, wel
heel bleek, maar kalm, beheerscht
en mooier dan ooit.
Ze droeg een eenvoudig grijs japonne
tje, haar zonder twijfel verstrekt door
madame Berger, een japonnetje, dat
haar wónder-wel kleedde.
Dadelijk trad ze op me toe, met uit
gestoken hand.
Mijnheer Van der Boom
Hoe voelt u zich?
Dank u; veei beter....
Ze ging zitten. Ik had mijn sigaar
neergelegd en schonk haar een kop thee.
Ik was verlegen met mijn figuur; ik
wilde alles van haar weten en durfde
niets te vragen, nauwelijks iets_ te
zeggen.
Ik moet u nog bedanken, zei ze,
mij opnieuw de hand drukkend, voor
wat u gisteravond voor mij gedaan
heeft. Het was verschrikkelijk....
Een huivering voer door het slanke
meisjeslichaam.
Maar ik zal nooit vergeten, dat u
mij gered heeft, nooit
Kom, zei ik, Mr. Crampton heeft
meer recht op uw dankbaarheid dan ik.
Ik liep er maar zoo'n beetje bij, en
handelde heelemaai op zijn aanwijzingen.
En voor het overige lij'kt het me het
beste, dat u die nare dingen maar zoo
gauw mogelijk vergeet. U is nu immers
vrij, en hier in huis heeft u niets te
vreezen.
Dasja antwoordde slechts met een
triestigen glimlach.
Zij gebruikte niets anders dan een
kop thee en een paar beschuiten, en ook
na een aanmoedigend woord van mij",
wilde ze niet meer eten. Ik-zelf had de
copieuze ontbijttafel met Hollandschen
honger geplunderd, en het leek me, wel
zeer epicuristisch, niet kwaad Aai men
mij allén had laten ontbijten....
(Wordt vervolgd)
PEEK& CLOPPENBURG