De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 4 september pagina 19

4 september 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2570 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 U houdt uw revolver in de hand in uw zak, terwijl u naar buiten gaat. U moet op alles voorbereid zijn. Zijn woorden gaven mij het, wel eenigszins beschamende gevoel, dat hij mij nog niet als een expert op het gebied van de recherche beschouwdeMaar ik moest toegeven dat hetgeen ik tot nog toe op dat terrein had gepres teerd, niet van dien aard was, dat hij geen recht tot spreken zou hebben Crampton had zijn zakdoek genomen, en terwijl hij met zijn lantaren m'n gezicht belichtte, veegde hij eenige malen stevig -over mijn wangen en mijn kin. Zoo kunt u Wel gaan, zei hij toen. Heeft u een papiertje? Ik heb een notitieboekje; daar kan ik een blaadje uitscheuren. Best. En een potlood? Ik tastte in mijn vestzak. -Ja. Dan wensen ik u veel succes. Denkt u aan twee dingen. In de eerste plaats, dat u zich doofstom houdt, voor zoover dat noodig is. In de tweede plaats, dat uw onderneming dient om deze jongedame heelhuids hier vandaan te krijgen. Ik zag hem aan. Een fijne glimlach speelde om zijn lippen. Ik begreep dat Henry Crampton een menschenkenner was, en ik waar deerde het, dat hij het in deze omstandig heden op een zoo kiesche manier liet blijken. Spontaan stak ik hem de hand toe. Ik zal inmiddels zien wat ik voor haar doen kan, zei hij nog, terwijl ik »;i al naar de deur begaf. Ik heb op\vekkende middelen bij me. Ik sloop naar boven, bezield met het warme gevoel van kameraadschap, dat, onder mannen, soms zoo'n gevoel van voldoening, weerzijdsch begrip en waar deering kan geven, vooral in moeilijke omstandigheden en oogenblikken van gevaar. In de laatste oogenblikken was het zuiver-menschelijke in de figuur van Henry Crampton, waarover ik al zooveel gelezen had in de gedenkschriften van Dr. van Buuren 1), me heel wat nader gekomen. Het is eigenaardig, dat ik in deze oogenblikken volstrekt niet aan gevaar dacht. Misschien kan ik beter zeggen, dat ik niet bang was. Dit is zeker, dat Crampton opzettelijk, en nauwkeurig doel-bewust, het sentiment in mij had opgewekt, datmij in deze oogenblikken moest bezielen, om te handelen zooaJs de goede gang van zaken dat vereischte. Toen ik den detective, een jaar na de in dit verhaal beschreven gebeurtenissen eens ontmoette, bracht ik het gesprek op dit onderwerp. Maar hoewel hij zich alles klaarblijke lijk zeer goed herinnerde, liet hij er zich niet duidelijk over uit. Hij lachte wat meesmuilend, en zei: Och, als de dingen maar terecht komen Ze zijn terecht gekomen, al heeft het moeite gekost. Ik kwam terug in de kamer, waar Crampton zijn zes of zeven gewich tige vondsten" had gedaan, en vond de demi-saison, die ik binnenste buiten keerde en aantrek. Met de hand aan de revolver sloop ik de gang door. Alles was doodstil. Ik stak de kleine binnen plaats over, schoof de grendels van de buitendeur en stond een oogenblik later op straat. ''-*, Het eerste deel van mijn zending was afgeloopen. ' Toen schoot me te binnen, dat die afgeschoven grendels ongetwijfeld het wantrouwen moesten opwekken van den man met het litteeken. Ik moest , terug, om opnieuw buiten te zien komen, terwijl die grendels op de deur bleven. Een oogenblik later stond ik weer op de binnenplaats, en zoo zacht als 1) ZiedenosA 6vande,,Cramptonserie". ik kon, schoof ik de grendels weer voor de deur. Toen schoof ik tastend langs de schutting. Zij was te hoog, om er zonder hulpmiddelen over te klimmen. Maar in den hoek vond ik iets: een vat, een kist, ik weet het zelf niet, maar in elk geval iets, waar ik op kon gaan staan, en dat mij zoo veroorloofde, den bovenrand van de schutting te grijpen. Ik heesch me naar boven, en kwam met een gelukkigen sprong opnieuw op straat terecht. Toen belde ik. Nu ging alles van een leien dakje. De man met het litteeken verscheen; ik schreef op het blaadje dat ik uit mijn notitieboekje scheurde aquila" en gaf hem het cijferschrift. Hij bekeek het eenigen tijd, blijkbaar om het te ont cijferen, «n uitte toen een vloek, wat mij het beste bewijs leek voor het feit dat hij het daarin vervatte bevel zou op volgen. Hij schreef op het papiertje: blijf jij" dan hier?" waaróp ik, even schriftelijk, antwoordde: ja". N Hij schreef daarop: er zijn nog menschen hier". Ik antwoordde: De Geweldige heeft het mij gezegd". Dit laatste scheen hem voldoende, om dadelijk het bevel op te volgen. Hij verdween tenminste in een zijdeur, kwam een minuut later met hoed en jas terug en ging heen, zonder nog naar mij om te kijken. Ik had het rijk alleen en haastte mij terug naar de plaats, waar ik Crampton met het meisje alleen gelaten had. Dasja was uit haar bezwijming ont waakt. Zij zat rechtop tegen den muur ge leund, en stak mij met een moeden glimlach de hand toe. ? Nu zoo gauw mogelijk hier van daan, zei Crampton resoluut. Voelt u zich sterk genoeg, om, als wij beiden u steunen, naar buiten te gaan? f* Ik geloof het wel, antwoordde het meisje. He zal het tenminste probeeren. Langzaam, voetje voor voetje, voer den wij haar weg van de plaats, waar haar een gruwelijke dood was toege dacht. De buitenlucht scheen haar goed te doen; althans, Wij konden sneller voort gaan. Het duurde niet lang, eer wij in een stadsgedeelte kwamen, waar het nachtleven nog voortduurde; na een wandeling van een kwartier bereikten wij den boulevard des Batignolles, vanwaar een taxi ons door de, ook hier al stillere straten, naar de rue Vaugirard bracht. XXII IK WORD WERKELIJK VERLIEFD Zoo bracht ik den derden nacht van mijn verblijf in Parijs opnieuw in een andere omgeving door. Onze taxi hield stil voor het huis, waar ik Crampton enkele uren vroeger al had opgezocht. Dasja liet zich willoos meevoeren, en nu zij onder de persoonlijke bescherming van Crampton stond, en in ieder geval aan de wraak van de bende onttrokken was, nu zag ik de toekomst weer veel lichter in. Onderweg had de detective mij verteld i lat in de rue Vaugirard een heel goede kennis van hem woonde, de heer Berger, die hem meermalen allerlei kleine diensten bij zijn speurders-arbeid bewees, en die er ook zeker geen bezwaar tegen zou hebben, Dasja en mij voorloopig te herbergen. Inderdaad werden wij daor den heer Berger, een kleinen kwieken Franschman, uiterst gastvrij ontvangen. Zijn vrouw Was al naar bed gegaan, maar met het cog op de hulp, die Dasja noodig had, riep hij haar zoo gauw mogelijk er bij. Zij bleek een lieve, hartelijke vrouw te zijn, die lachend onze betuigingen van leedwezen, omdat we haar zoo laat moesten storen, afwees, en haastig, met behulp van een bejaarde dienstmeid, de badkamer in orde maakte en verder de noodige schikkingen trof. Ik bleef eenigen tijd met Crampton en den heer Berger in de kamer. Onze gastheer had een flesch wijn voor den dag gehaald, en hoewel ik meer dan dood-moe was en verschrikkelijk naar m'n bed verlangde, had ik mijn laatste krachtimpa'nning er graag voor over om aan de conversatie zoo goed mogelijk deel te nemen. De heer Berger deed alsof ik geheel voor mijn plezier in Parijs was hoewel dat er tot nog toe niet vee! op geleken had en vroeg geen enkele bijzonder heid. Crampton rookte en dacht na. U hebt geen enkele moeilijkheid gehad met dien man met het litteeken? vroeg hij toen. Neen; alles ging heel gewoon. Vreemd! Die kerel moest toch merken dat de grendels van de deur afgeschoven waren, toen hij u binnenliet. Niet zonder een gevoel van trots vertelde ik hem, dat ik naar buiten gegaan was zonder dat ik die grendels had hoeven af te schuiven. Mooi, mooi, zei hij goedkeurend. Ik had vergeten u te waarschuwen; ik dacht er eerst aan, toen ik daar met het meisje alleen was. Maar hoe wist u eigenlijk, dat de deur gegrendeld was? vroeg ik. Omdat ik gehoord had, dat de kerel de grendels wegschoof, voor hij ons binnenliet. Is er nog wat anders, dat u denkt te moeten vertellen? Ik gaf zoo nauwkeurig mogelijk het gesprek Weer, dat ik met den man met het litteeken gevoerd had. Toen ik ,,de Geweldige" op het papiertje schreef, ging hij dadelijk weg Ja, hernam Crampton peinzend; de Geweldige", dien moeten we hebben Maar we krijgen hem, dood of levend. Hij stond op om heen te gaan. Denk er aan, dat je dat meisje zoowel als mijnheer Van der Boom hier houdt, tot ik nadere instructies geef, zei hij tot onzen gastheer. Dat is noodig in hun eigen belang zoowel als voor de oplossing van het heele geval. U zult voorzichtig zijn, nietwaar? wendde hij zich tot mij. En niet weer met uw millioenen gaan spelen voordat u. speelterrein weer heelemaai veiüg is? Ik beloof het u, zei ik, wat be schaamd. Millioenen? vroeg de heer Berger verbaasd. Zeker. Mijnheer van der Boom is multi-millionnair, hernam Crampton glimlachend. Ik had nog vergeten, je dat te zeggen. Madame Berger kwam de kamer weer binnen en vertelde dat Dasja in bed lag. Het meisje was uitgebarsten in kramp achtig snikken en scheen diep wanhopig te zijn. Onze gastvrouw was er niet af te brengen althans de eerste paar uren bij haar te gaan waken. Crampton vertrok en de heer Berger, die zag, hoe vermoeid ik was, wees me mijn kamer. Een keurige pyama lag op het bed. Het was of ik a l'improviste logeerde bij een vriend.... Ik sliep niet zoo gauw ais ik gedacht had. Wel was het goede bed een onbe schrijflijk genot voor me. Maar misschien was ik témoe om dadelijk den slaap te kunnen vatten. De dingen die ik vandaag had beleefd, gingen in bonte wisseling door mijn gedachten. Ik wist volstrekt niet, of de oplossing van het geval nog ver was, maar n ding was opgelost.... Dasja was vrij, was gered; ze was heel dicht bij mij, ademde met mij onder hetzelfde dak, verkeerde met mij in dezelfde, zoo licht te verdragen, gevangenschap Opnieuw waren wij door het lot ver bonden, en voor het eerst kwam met groote hevigheid het verlangen in me op, dat dat verbonden-zijn duren mocht, altijd, altijd Ik werd om half negen wakker, heerlijk uitgerust. Ik kleedde me aan en ging naar beneden, in dezelfde kamer, waar ik den vorigen avond was geweest. Het ontbijt stond klaar. In de kamer vond ik alleen de bedaagde dienstmaagd, die mij breed-gemoedelijk toe-glimlachte, in den trekpot keek, zei dat ik ontbijten kon, en heenging. Ik ontbeet, en voelde me weer mensch. Ik wist eigenlijk volstrekt niet, in wat voor een positie ik hier in huis ver keerde Henry Crampton had me hier gebracht, bij wildvreemde men schen, en de gastvrijheid, die men mij hier bewees.... ik had er als vreemde feitelijk niet het minste recht op. Ik besloot, er later met Crampton over te spreken, en meende voorloopig niet beter te kunnen handelen, dan door van de aangeboden gastvrijheid naar behooren gebruik te maken. De kamer, waarin ik mij bevond, was een smaakvol en zelfs niet zonder luxe ingericht vertrek op de eerste verdieping. De vensters zagen uit op een tuin, en daarachter Waren, voorzoover ik zien kon, blinde muren. Nadat ik ontbeten had, drentelde ik wat in de kamer heen en Weer en stak een sigaar op. Van de drie, die ik bij me had, waren er bij de avonturen van den vorigen avond, hoewel ze in een souden koker geborgen waren, twee gesneuveld. Ik wist niet goed of ik hier rooken mocht ik was geen gast in den ge wonen zin van het woord, en kon niet met zekerheid uitmaken, wat ik wel en wat ik niet mocht doen maar ik besloot het er op te wagen. Ik nam uit een welgevulde boekenkast aan den wand een roman, en ging in een fauteuil zitten lezen. Een paar minuten later ging de deur open en Dasja trad de kamer binnen. Van het oogenblik van mijn ontwaken af had ik er telkens aan gedacht, of ik haar zien zou. Ik had me de woorden herinnerd van madame Berger, den vorigen avond, dat het meisje geheel overstuur was, dat ze zelfs bij haar wou waken, en het leek me dus twijfel achtig of ze vandaag zou kunnen opstaan. En nu trad ze plotseling binnen, wel heel bleek, maar kalm, beheerscht en mooier dan ooit. Ze droeg een eenvoudig grijs japonne tje, haar zonder twijfel verstrekt door madame Berger, een japonnetje, dat haar wónder-wel kleedde. Dadelijk trad ze op me toe, met uit gestoken hand. Mijnheer Van der Boom Hoe voelt u zich? Dank u; veei beter.... Ze ging zitten. Ik had mijn sigaar neergelegd en schonk haar een kop thee. Ik was verlegen met mijn figuur; ik wilde alles van haar weten en durfde niets te vragen, nauwelijks iets_ te zeggen. Ik moet u nog bedanken, zei ze, mij opnieuw de hand drukkend, voor wat u gisteravond voor mij gedaan heeft. Het was verschrikkelijk.... Een huivering voer door het slanke meisjeslichaam. Maar ik zal nooit vergeten, dat u mij gered heeft, nooit Kom, zei ik, Mr. Crampton heeft meer recht op uw dankbaarheid dan ik. Ik liep er maar zoo'n beetje bij, en handelde heelemaai op zijn aanwijzingen. En voor het overige lij'kt het me het beste, dat u die nare dingen maar zoo gauw mogelijk vergeet. U is nu immers vrij, en hier in huis heeft u niets te vreezen. Dasja antwoordde slechts met een triestigen glimlach. Zij gebruikte niets anders dan een kop thee en een paar beschuiten, en ook na een aanmoedigend woord van mij", wilde ze niet meer eten. Ik-zelf had de copieuze ontbijttafel met Hollandschen honger geplunderd, en het leek me, wel zeer epicuristisch, niet kwaad Aai men mij allén had laten ontbijten.... (Wordt vervolgd) PEEK& CLOPPENBURG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl