De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 4 september pagina 2

4 september 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2570 ARTS EN APOTHEKER DOOR MR. E. VAN BOLHUIS t / ?; 'T* EMPORA mutantur et nos mutamur in illis. ?*? Wij menschen van dezen tijd, hebben voor onze speciale kwalen steeds meer-speciale specialisten noodig. Wij doen voorzoover leeken naarstig ons best steeds aan 't juiste adres te komen door: niet met onze ouderdomsgebreken naar den paediater, niet met onze voeteuvelen'naar den rhinoloog te gaan en niet den dermatoloog te verrassen met een consult omtrent onze kiespijn. Wij halen inwendig wellicht den neus op voor den eenvoudige, die gemoedelijk de apotheek irïstapt voor 'n middeltje tegen dit of dat. En in den kapper hoe geperfectionneerd ook bobbend en shinglend hebben wij in 't algemeen op 'medisch gebied weinig fiducie meer. Hoever schijnt de goede oude tijd l Toen onze bet-overovergrootvader er gansch geen been in zag voor zijn zwerenden vinger of zieke maag de hulp in te roepen van den nuttigen man, die óók zijn haargroei op peil hield: den barbier! Toen de medicinae doctores, kruidenkenners, chirurgijns of hoe zij heetten (men sla de goeden uitgezonderd Molière na op de kundigheden dezer heeren) er gemoedelijk tegen alle ziekten tip Ios« dokterden, liefst alles-in-een of een voor alles. En toch, al komt ons dit voor als een medischpharmaceutisch duister van haast middeneeuwsche ver-afheid, hoe betrekkelijk kort is het nog maar geleden, dat in deze materie officieel een helder licht ging schijnen, dat er mét de ontwikkeling der genees kunde, der chemie, kortom der wetenschap in het algemeen, was komen doorbreken. Eerst in de jaren 1863?1866 is wettelijk deze zaak goed aangepakt en op l Januari 1866 traden in werking de wetten, regelende de uitoefening der Geneeskunde en der Artsenijbereidkunde van l Juni 1865. Behoudens de uitzondering, dat in kleine plaatsen de doktoren pok geneesmiddelen mogen bereiden en leveren, wordt m die wetten in het belang der volksgezondheid een scherpe scheiding gemaakt tusschen de uitoefening der geneeskunde en die der artsenijbereidkunde. Uitdrukkelijk wil de wetgever: aan den geneesheer de medische, aan den apotheker de pharmaceutische practijk; dus suum cuique, beiden te zamen een zeer belangrijke eenigszins gelijksoortige taak in de maat schappij verrichtend. Aparte wetten regelen verder, welke speciale bewijzen van bekwaamheid voor de uitoefening van de beide beroepen moeten worden afgelegd. Theoretisch is het nu dus goed geregeld, doch de practijk brengt ook hier een moeilijkheid. De oorzaak daarvan ligt in de mogelijkheid, dat de artsenijbereid kunde behalve door den wetenschappelijk geschoolden apotheker ook door den meer practisch ontwikkelden hulpapotheker en leerling-apotheker mag worden uit geoefend. Wél zegt artikel 22 der wet, dat deze personen alleen onder toezicht van een apotheker in een apotheek werkzaam mogen zijn, doch men weet maar al te goed hoe het in de werkelijkheid er mede staat. Hoe vaak heeft niet de assistent, speciaal in de z.g. volksapotheken, een bijna onafhankelijke positie en werkt hij onder zoo goed als geen controle ! De assistent, die slechts eenige bedrevenheid moet hebben in het verstaan van recepten, in het Latijn geschreven, in de kennis der natuur- en scheikunde, voor zooveel als noodig is voor de bereiding van genees middelen, in de kennis der geneesmiddelen en in het gereedmaken van recepten, maakt en levert in de practijk geneesmiddelen af, terwijl het mogelijk is, dat e'en minimaal toezicht op hem wordt uitgeoefend. En, wat ook belangrijk is, op de geneesmiddelen, welke in de apotheek voorhanden zijn en verwerkt worden, bestaat in vele gevallen geen voldoende controle. Speciaal dit werk toch kan alleen door den apotheker worden gedaan, die in staat is om geringe en toch belangrijke wijzigingen in de samenstelling der geneesmiddelen te constateeren. De assistent, hoe goed hij overigens ook is, is slechts op de practijk afgericht, terwijl de leerling-apotheker nog leert. Hoewel deze toestand op zich zelf ook niet wenschelijk is, komt daarbij bovendien nog, dat de arts Ik deel U hierdoor gaarne mede, dat Uwe coffeïnevrije koffie H AG mij bijzon der heeft voldaan. Ik heb allen eerbied voor Uw procédé, waarbij het mogelijk is gebleken, de smakelijkheid der koffie te behouden en er het eenigste bijzonder schadelijke bestanddeel aan te onttrekken. Dr. A. H. V. te Heerlen. bij de uitoefening van zijn beroep vaak geneesmiddelen gebruikt, bereid door iemand, die niet onder voldoende toezicht werkt. Wat nu, zoo de hulpapotheker zich vergist en een arts het ondeugdelijk product gebruikt met nadeelige gevolgen voor den behandelden patiënt? En de assistent n de apotheker zijn dan verant woordelijk. Doch gaat de medicus vrij uit? In 1902 heeft zich een dergelijk geval te Appingedam voorgedaan. Een dokter behandelde een meisje voor een oogziekte met chloretum hydrargyrosum (calomel). Op zekeren dag liet hij het fleschje, waarin de medicijn bewaard werd en waarop stond chlore tum hydrargyros" ter plaatse in de eenige apotheek vullen, waarin dat was algemeen bekend een assistent zoo goed als zelfstandig werkzaam was. Hij vond het fleschje terug in zijn spreekkamer en na zich overtuigd te hebben, dat er een fijn wit poeder in was en het nog het zelfde etiquet droeg, gebruikte hij het poeder om het zieke oog van het meisje er mede te bestrooien met het noodlottige gevolg, dat het oog verloren ging. Wat bleek? Dat de apothekersassistent in plaats van chloretum hydrargyrosum, chloretum hydrargyr/cum of sublimaat in het fleschje had gedaan. Het opschrift op het etiquet: ,,chlor. hydrargyros" was duidelijk, terwijl de o van het tweede woord onder streept was, en voldeed aan de in de Nederlandsche pharmacopaea (het artsenijkundig formulierboek) aangegeven scheikundige benaming, waarmede de arts kon volstaan en welke de apotheker en zijn assistent moest kennen. (De afkorting van chloretum hydrargyricum is: chlor. hydrargyric.). De hulpapotheker werd strafrechtelijk veroordeeld; wat met den apotheker gebeurde staat niet vermeld; de vader van het meisje stelde tegen den dokter een actie tot schadevergoeding in op grond van de door hem gepleegde onrechtmatige daad. De Rechtbank te Groningen wees deze vordering af, daar h.i. den arts geen schuld trof. Het Gerechtshof te Leeuwarden was van een ander oordeel en wees den vader een zeker bedrag als schadevergoeding toe. De arts had de geleverde medicijn moeten onderzoeken, omdat hij er niet op mocht rekenen, dat iemand, die het radicaal van apotheker mist, de verplichtingen, door den wetgever aan den apotheker opgelegd, nauw keurig zou nakomen". (W. v. h. R. no. 8575). Had de apotheker het fleschje verkeerd gevuld, dan had de arts dus geen voorzorgen behoeven te nemen ! In 1865 gaf de wetgever echter uitdrukkelijk aan den assistent de bevoegdheid om geneesmiddelen te bereiden en af te leveren, doch bepaalde daaromtrent eveneens, dat dit onder toezicht van den apotheker moest geschieden. Volgens de Memorie van Antwoord op het wetsontwerp is het desbetreffend artikel 22 niet zóó op te vatten, dat de hulpapotheker of leerling apotheker niet een drank of pillen mag gereed maken bij afwezigheid van den apotheker, maar dat zij onder zijn toezicht staan, hem bij hun verrichtingen gehoor zamen moeten, opdat hij de verantwoordelijkheid zou blijven dragen. De bepaling beteekent in de eerste plaats, dat de assistenten de bevoegdheid niet be zitten om zelfstandig in een apotheek werkzaam te zijn, niét, dat de apotheker of geneesheer een volstrekt onafgebroken toezicht uitoefenen. Een zeker aantal recepten, misschien wel vele, kunnen dus in iedere apotheek door den assistent bereid en geleverd worden. De arts behoeft zich daar mede niet op te houden; de wetten op de uitoefening van de geneeskunde en de artsenijbereidkunde wij zagen het reeds hebben een verdeeling van arbeid gewild. In het normale geval mag de arts de geleverde geneesmiddelen zonder nader onderzoek gebruiken (tot een dergelijk onderzoek is trouwens de meer chemisch onderlegde apotheker ook meer aangewezen dan de arts zelf). Dat wil echter nog niet zeggen, dat hij door deze wettelijke arbeidsverdeeling a priori reeds gedisculpeerd is in gevallen als het Appingedamsche. De geneesheer toch gaat in het algemeen en in het bijzonder bij het aanwenden van een on deugdelijk geneesmiddel het maakt dan zelfs geen verschil of het door een apotheker of een assistent is bereid niet vrij uit, wanneer hij, geoordeeld naar de eischen, welke aan den goeden dokter" (d.i. normaliter) gesteld mogen worden, nalatig is geweest, hetgeen in elk concreet geval door den rechter moet worden uitgemaakt. De groote pers en de medische vakpers zijn over het Appingedamsche geval destijds in rep en roer geweest; speciaal in den jaargang 1907 van het Nederlandsch tijdschrift voor Geneeskunde is veel aandacht aan deze questie geschonken, en terecht, want een groot beroepsbelang stond daarbij op het spel. De Hooge Raad, die overigens ook niet over de feiten oordeelt, doch alleen over het recht en de schuld wordt juist uit de feiten geconstrueerd bracht geen hulp; op een vormquestie struikelde het cassatieberoep van den Appingedamschen medicus. De moeilijkheid is dus niet opgelost. Nog altijd hangt iederen arts een zwaard van Damocles boven het hoofd, wanneer hij ondeugdelijke geneesmiddelen gebruikt, welke wel door een bevoeg den, maar onder geen of weinig toezicht staanden apothekersassistent zijn bereid en afgeleverd. Steeds toch kan dan in rechte de benadeelde een beroep doen op dat feit, waarmede de schuld van den arts KIEST MET ZORG DE HOUTSOORT VOOR UWE MEUBELEN VRAAGT OP ONZE FABRIEK DEN HAAG ZUID BINNENSINGEL BEZICHTIGING VAN EXOTISCHE H OUTS OO RT E N WONDERLIJK MOOI VAN GLOED, KLEUR EN TEEKENING kan komen vast te staan; want dit hangt slechts van, het oordeel van den rechter af. Echter het daghet in het Oosten. De Hooge Raad heeft n.l. op 2 November 1925 uitgemaakt (W. h. R. no. 11467), dat aan de bij de bepaling van artikel 22 der wet, regelende de uitoefening der artsenijbereidkunde, gestelde voor waarden omtrent de uitoefening van het beroep van apotheker door een huipapotheker of leerling-apo theker niet is voldaan, wanneer deze steeds naar eigen inzicht de geneesmiddelen op recept aflevert en hij alleen de deugdelijkheid der afgeleverde geneesmiddelen beoordeelt. In casu werd een toezicht van een apotheker eenmaal per maand een paar uur op den dag door ons hoogste rechtscollege niet voldoende geacht. Dit is een begin. Het gaat immers om de inter pretatie van het woord toezicht". Een controle eenmaal per maand een paar uur op den dag is te gering. Voldoet wél een toezicht van eenmaal of tweemaal per week een paar uren per dag? Of moet de apotheker eiken dag enkele uren actief aanwezig. zijn? Alle vragen, waarop de Hooge Raad in laatste _ instantie een antwoord zal moeten geven. Wenschelijk is het, dat dit college niet al te karig is met het eischen van controle. Wanneer het wettelijk vereischte toezicht" ook werkelijk toezicht wordt,. kan bovendien van den medicus niet meer gevergd worden, zooals in het Appingedamsche geval ge schiedde, dat hij onderscheid maken zal tusschen het bereiden en afleveren van geneesmiddelen door den. apotheker zelf of door een van diens assistenten.. Aldus kan de moeilijkheid wél opgelost worden. In het systeem van de wet, welke uitdrukkelijk differentieert, past het niet om zonder meer den medicus met apothekersverantwoordelijkheid te be lasten. In onzen tijd van vèrdoordringende speciali satie evenmin. Ten slotte zal, indien de questie niet in het onzekere hangt, de volksgezondheid in den vorm van den eventueelen patiënt, over wien per slot als't ware de vous, chez vous, sans vous", verhandeld wordt, erwél bij varen. VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE REDACTIE IN TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VANDE GROENE AMSTERDAMMER", KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM. Kon. Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER 6 Co. ovs s*a cvo DEN HAAG <x> <*> <x> AMSTERDAM ~ ARNHEM Verz, van Tentoonstellinggoederen

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl