Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2570
ARTS EN APOTHEKER
DOOR MR. E. VAN BOLHUIS
t /
?; 'T* EMPORA mutantur et nos mutamur in illis.
?*? Wij menschen van dezen tijd, hebben voor
onze speciale kwalen steeds meer-speciale specialisten
noodig.
Wij doen voorzoover leeken naarstig ons best
steeds aan 't juiste adres te komen door: niet met
onze ouderdomsgebreken naar den paediater, niet
met onze voeteuvelen'naar den rhinoloog te gaan en
niet den dermatoloog te verrassen met een consult
omtrent onze kiespijn. Wij halen inwendig wellicht
den neus op voor den eenvoudige, die gemoedelijk de
apotheek irïstapt voor 'n middeltje tegen dit of dat.
En in den kapper hoe geperfectionneerd ook
bobbend en shinglend hebben wij in 't algemeen op
'medisch gebied weinig fiducie meer.
Hoever schijnt de goede oude tijd l Toen onze
bet-overovergrootvader er gansch geen been in zag
voor zijn zwerenden vinger of zieke maag de hulp in te
roepen van den nuttigen man, die óók zijn haargroei
op peil hield: den barbier! Toen de medicinae doctores,
kruidenkenners, chirurgijns of hoe zij heetten (men
sla de goeden uitgezonderd Molière na op de
kundigheden dezer heeren) er gemoedelijk tegen alle
ziekten tip Ios« dokterden, liefst alles-in-een of een
voor alles.
En toch, al komt ons dit voor als een
medischpharmaceutisch duister van haast middeneeuwsche
ver-afheid, hoe betrekkelijk kort is het nog maar
geleden, dat in deze materie officieel een helder licht
ging schijnen, dat er mét de ontwikkeling der genees
kunde, der chemie, kortom der wetenschap in het
algemeen, was komen doorbreken. Eerst in de jaren
1863?1866 is wettelijk deze zaak goed aangepakt
en op l Januari 1866 traden in werking de wetten,
regelende de uitoefening der Geneeskunde en der
Artsenijbereidkunde van l Juni 1865. Behoudens
de uitzondering, dat in kleine plaatsen de doktoren
pok geneesmiddelen mogen bereiden en leveren, wordt
m die wetten in het belang der volksgezondheid een
scherpe scheiding gemaakt tusschen de uitoefening
der geneeskunde en die der artsenijbereidkunde.
Uitdrukkelijk wil de wetgever: aan den geneesheer
de medische, aan den apotheker de pharmaceutische
practijk; dus suum cuique, beiden te zamen een zeer
belangrijke eenigszins gelijksoortige taak in de maat
schappij verrichtend. Aparte wetten regelen verder,
welke speciale bewijzen van bekwaamheid voor de
uitoefening van de beide beroepen moeten worden
afgelegd.
Theoretisch is het nu dus goed geregeld, doch de
practijk brengt ook hier een moeilijkheid. De oorzaak
daarvan ligt in de mogelijkheid, dat de artsenijbereid
kunde behalve door den wetenschappelijk geschoolden
apotheker ook door den meer practisch ontwikkelden
hulpapotheker en leerling-apotheker mag worden uit
geoefend. Wél zegt artikel 22 der wet, dat deze
personen alleen onder toezicht van een apotheker in een
apotheek werkzaam mogen zijn, doch men weet maar
al te goed hoe het in de werkelijkheid er mede staat.
Hoe vaak heeft niet de assistent, speciaal in de z.g.
volksapotheken, een bijna onafhankelijke positie en
werkt hij onder zoo goed als geen controle !
De assistent, die slechts eenige bedrevenheid moet
hebben in het verstaan van recepten, in het Latijn
geschreven, in de kennis der natuur- en scheikunde,
voor zooveel als noodig is voor de bereiding van genees
middelen, in de kennis der geneesmiddelen en in het
gereedmaken van recepten, maakt en levert in de
practijk geneesmiddelen af, terwijl het mogelijk is,
dat e'en minimaal toezicht op hem wordt uitgeoefend.
En, wat ook belangrijk is, op de geneesmiddelen,
welke in de apotheek voorhanden zijn en verwerkt
worden, bestaat in vele gevallen geen voldoende
controle. Speciaal dit werk toch kan alleen door den
apotheker worden gedaan, die in staat is om geringe
en toch belangrijke wijzigingen in de samenstelling
der geneesmiddelen te constateeren. De assistent,
hoe goed hij overigens ook is, is slechts op de practijk
afgericht, terwijl de leerling-apotheker nog leert.
Hoewel deze toestand op zich zelf ook niet
wenschelijk is, komt daarbij bovendien nog, dat de arts
Ik deel U hierdoor gaarne mede, dat
Uwe coffeïnevrije koffie H AG mij bijzon
der heeft voldaan. Ik heb allen eerbied
voor Uw procédé, waarbij het mogelijk is
gebleken, de smakelijkheid der koffie te
behouden en er het eenigste bijzonder
schadelijke bestanddeel aan te onttrekken.
Dr. A. H. V. te Heerlen.
bij de uitoefening van zijn beroep vaak geneesmiddelen
gebruikt, bereid door iemand, die niet onder voldoende
toezicht werkt. Wat nu, zoo de hulpapotheker zich
vergist en een arts het ondeugdelijk product gebruikt
met nadeelige gevolgen voor den behandelden patiënt?
En de assistent n de apotheker zijn dan verant
woordelijk. Doch gaat de medicus vrij uit?
In 1902 heeft zich een dergelijk geval te
Appingedam voorgedaan. Een dokter behandelde een meisje
voor een oogziekte met chloretum hydrargyrosum
(calomel). Op zekeren dag liet hij het fleschje, waarin
de medicijn bewaard werd en waarop stond chlore
tum hydrargyros" ter plaatse in de eenige apotheek
vullen, waarin dat was algemeen bekend een
assistent zoo goed als zelfstandig werkzaam was. Hij
vond het fleschje terug in zijn spreekkamer en na
zich overtuigd te hebben, dat er een fijn wit poeder
in was en het nog het zelfde etiquet droeg, gebruikte
hij het poeder om het zieke oog van het meisje er
mede te bestrooien met het noodlottige gevolg, dat
het oog verloren ging.
Wat bleek? Dat de apothekersassistent in plaats
van chloretum hydrargyrosum, chloretum
hydrargyr/cum of sublimaat in het fleschje had gedaan. Het
opschrift op het etiquet: ,,chlor. hydrargyros" was
duidelijk, terwijl de o van het tweede woord onder
streept was, en voldeed aan de in de Nederlandsche
pharmacopaea (het artsenijkundig formulierboek)
aangegeven scheikundige benaming, waarmede de
arts kon volstaan en welke de apotheker en zijn
assistent moest kennen. (De afkorting van chloretum
hydrargyricum is: chlor. hydrargyric.).
De hulpapotheker werd strafrechtelijk veroordeeld;
wat met den apotheker gebeurde staat niet vermeld;
de vader van het meisje stelde tegen den dokter een
actie tot schadevergoeding in op grond van de door
hem gepleegde onrechtmatige daad. De Rechtbank
te Groningen wees deze vordering af, daar h.i. den
arts geen schuld trof. Het Gerechtshof te Leeuwarden
was van een ander oordeel en wees den vader een
zeker bedrag als schadevergoeding toe. De arts had
de geleverde medicijn moeten onderzoeken, omdat
hij er niet op mocht rekenen, dat iemand, die het
radicaal van apotheker mist, de verplichtingen, door
den wetgever aan den apotheker opgelegd, nauw
keurig zou nakomen". (W. v. h. R. no. 8575).
Had de apotheker het fleschje verkeerd gevuld, dan
had de arts dus geen voorzorgen behoeven te nemen !
In 1865 gaf de wetgever echter uitdrukkelijk aan
den assistent de bevoegdheid om geneesmiddelen te
bereiden en af te leveren, doch bepaalde daaromtrent
eveneens, dat dit onder toezicht van den apotheker
moest geschieden. Volgens de Memorie van Antwoord
op het wetsontwerp is het desbetreffend artikel 22
niet zóó op te vatten, dat de hulpapotheker of leerling
apotheker niet een drank of pillen mag gereed maken
bij afwezigheid van den apotheker, maar dat zij onder
zijn toezicht staan, hem bij hun verrichtingen gehoor
zamen moeten, opdat hij de verantwoordelijkheid
zou blijven dragen. De bepaling beteekent in de eerste
plaats, dat de assistenten de bevoegdheid niet be
zitten om zelfstandig in een apotheek werkzaam te
zijn, niét, dat de apotheker of geneesheer een volstrekt
onafgebroken toezicht uitoefenen.
Een zeker aantal recepten, misschien wel vele,
kunnen dus in iedere apotheek door den assistent
bereid en geleverd worden. De arts behoeft zich daar
mede niet op te houden; de wetten op de uitoefening
van de geneeskunde en de artsenijbereidkunde
wij zagen het reeds hebben een verdeeling van
arbeid gewild.
In het normale geval mag de arts de geleverde
geneesmiddelen zonder nader onderzoek gebruiken
(tot een dergelijk onderzoek is trouwens de meer
chemisch onderlegde apotheker ook meer aangewezen
dan de arts zelf). Dat wil echter nog niet zeggen, dat
hij door deze wettelijke arbeidsverdeeling a priori
reeds gedisculpeerd is in gevallen als het
Appingedamsche. De geneesheer toch gaat in het algemeen
en in het bijzonder bij het aanwenden van een on
deugdelijk geneesmiddel het maakt dan zelfs geen
verschil of het door een apotheker of een assistent is
bereid niet vrij uit, wanneer hij, geoordeeld naar
de eischen, welke aan den goeden dokter" (d.i.
normaliter) gesteld mogen worden, nalatig is geweest,
hetgeen in elk concreet geval door den rechter moet
worden uitgemaakt.
De groote pers en de medische vakpers zijn over
het Appingedamsche geval destijds in rep en roer
geweest; speciaal in den jaargang 1907 van het
Nederlandsch tijdschrift voor Geneeskunde is veel
aandacht aan deze questie geschonken, en terecht,
want een groot beroepsbelang stond daarbij op het
spel.
De Hooge Raad, die overigens ook niet over de
feiten oordeelt, doch alleen over het recht en de
schuld wordt juist uit de feiten geconstrueerd
bracht geen hulp; op een vormquestie struikelde het
cassatieberoep van den Appingedamschen medicus.
De moeilijkheid is dus niet opgelost.
Nog altijd hangt iederen arts een zwaard van
Damocles boven het hoofd, wanneer hij ondeugdelijke
geneesmiddelen gebruikt, welke wel door een bevoeg
den, maar onder geen of weinig toezicht staanden
apothekersassistent zijn bereid en afgeleverd. Steeds
toch kan dan in rechte de benadeelde een beroep
doen op dat feit, waarmede de schuld van den arts
KIEST MET
ZORG DE
HOUTSOORT VOOR UWE
MEUBELEN
VRAAGT OP ONZE
FABRIEK DEN HAAG
ZUID BINNENSINGEL
BEZICHTIGING
VAN EXOTISCHE
H OUTS OO RT E N
WONDERLIJK MOOI
VAN GLOED, KLEUR
EN TEEKENING
kan komen vast te staan; want dit hangt slechts van,
het oordeel van den rechter af.
Echter het daghet in het Oosten.
De Hooge Raad heeft n.l. op 2 November
1925 uitgemaakt (W. h. R. no. 11467), dat aan de
bij de bepaling van artikel 22 der wet, regelende de
uitoefening der artsenijbereidkunde, gestelde voor
waarden omtrent de uitoefening van het beroep van
apotheker door een huipapotheker of leerling-apo
theker niet is voldaan, wanneer deze steeds naar eigen
inzicht de geneesmiddelen op recept aflevert en hij
alleen de deugdelijkheid der afgeleverde geneesmiddelen
beoordeelt. In casu werd een toezicht van een apotheker
eenmaal per maand een paar uur op den dag door ons
hoogste rechtscollege niet voldoende geacht.
Dit is een begin. Het gaat immers om de inter
pretatie van het woord toezicht". Een controle
eenmaal per maand een paar uur op den dag is te
gering. Voldoet wél een toezicht van eenmaal of
tweemaal per week een paar uren per dag? Of moet
de apotheker eiken dag enkele uren actief aanwezig.
zijn? Alle vragen, waarop de Hooge Raad in laatste
_ instantie een antwoord zal moeten geven.
Wenschelijk is het, dat dit college niet al te karig
is met het eischen van controle. Wanneer het wettelijk
vereischte toezicht" ook werkelijk toezicht wordt,.
kan bovendien van den medicus niet meer gevergd
worden, zooals in het Appingedamsche geval ge
schiedde, dat hij onderscheid maken zal tusschen het
bereiden en afleveren van geneesmiddelen door den.
apotheker zelf of door een van diens assistenten..
Aldus kan de moeilijkheid wél opgelost worden.
In het systeem van de wet, welke uitdrukkelijk
differentieert, past het niet om zonder meer den
medicus met apothekersverantwoordelijkheid te be
lasten. In onzen tijd van vèrdoordringende speciali
satie evenmin.
Ten slotte zal, indien de questie niet in het onzekere
hangt, de volksgezondheid in den vorm van den
eventueelen patiënt, over wien per slot als't ware de
vous, chez vous, sans vous", verhandeld wordt,
erwél bij varen.
VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE REDACTIE
IN TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT
VANDE GROENE AMSTERDAMMER",
KEIZERSGRACHT 333, AMSTERDAM.
Kon. Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTER 6 Co.
ovs s*a cvo DEN HAAG <x> <*> <x>
AMSTERDAM ~ ARNHEM
Verz, van Tentoonstellinggoederen