De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 4 september pagina 4

4 september 1926 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE' GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2570 K t UIT HET PANOPTICUM DER CRIMINOLOGIE DOOR MR. H. G. KOSTER Wainewrighf HET Amsterdamsch Panopticum is sinds eenige jaren verdwenen en Madame Tussaud's ver zameling te Londen kort geleden door brand ver woest. Beide hadden een gruwelkamer (Chamber of Horrors), waar de conterfeitselen van beruchte misdadigers waren tentoongesteld. De groote scha vuiten der eeuwen stonden daar in was met vagen, raadselachtigen glimlach. Wien zich bezig houdt met de studie van de ge schiedenis der criminaliteit, schijnt soms heel het verleden n groote gruwelkamer toe. Wanneer dan die onderzoeker den blik des geestes doet rusten op misdadigers van vroeger tijd, wil het hem voorkomen of toenmaals de boosdoeners een grooter stijl en een grooter gebaar hadden dan in onze dagen: de mis dadigers van onze burgerlijke tijden zijn burgerlijker, platter, stijlloozer dan hun geestelijke voorouders. Wanneer men bijvoorbeeld de confessiën leest van een Balthasar Gerard, den moordenaar van Prins Willem I of van Ravaillac, die Hendrik IV doodde, of van Robert Frangois Damiens, die een aanslag pleegde op Lodewijk XV en men vergelijkt deze mannen met de lafhartige beulen, die op 16 Juni 1918 te Jekaterinenburg de Czarenfamilie hebben geslacht, dan zal men begrijpen wat wij bedoelen, namelijk dat op het terrein van de misdadigheid het grootheroische meer en meer verdrongen is door het kleingeniepige, het aristocratisch-satanische door het plebejisch-gemeene. Het is dan ook niet te ver wonderen, dat de romantici, wier blik immers steeds naar het verleden gericht was, getracht hebben zulke ouderwetsche" misdadigers in hun werken ten tooneele te voeren. Maar het is onecht en wij gevoelen, dat Jean Valjean van Victor Hugo of Karl en Franz Moor van Schiller (die Rauber) eigenlijk maar schijn gestalten Ai. Toch duiken ook in moderner tijden misdaadfiguren op, die wij indien wij hen in boeken aantroffen voor melodramatische verzinsels zouden houden. Tot dezulke .behoort een Engelschman, wiens naam een kleine honderd jaar geleden in Europa op ieders lippen was: Thomas Griffiths Wainewright, die het moorden als een kunstvorm beschouwde. Hij beweerde, dat iedere moord een artistieke gedachte reflecteerde. De meesterwerken der moordkunst waren zijns inziens geleverd door de Caesars der Romeinsche decadentie en door de groote gifmengers der Italiaansche Renaissance, die door middel van vergiftigde bladzijden, vergiftigde bloemen, vergiftigd lippenrouge, ja door vergiftigde hosties tegenstanders op geruischlooze, aesthetische wijze wisten te ver wijderen. De moord door het vlijmende, snelle stiletto kon óók nog genade vinden in zijn oogen: Louvel, de Bonapartistische dweeper, die op 13 Februari 1820 bij den ingang der Parijsche Opera den Franschen troonopvolger, den hertog van Berry doorstak, kreeg van Wainewright een pluimpje. Het grove pistoolschot en het zinneloos-mechanisch dooden zooals dit in den oorlog geschiedt, veroordeelde hij ten scherpste als mauvais-gout. Met afschuw her dacht hij dan ook den tijd, toen hij zijn vaderland onder Wellington te velde had gediend. Deze be weringen waren hem geen cynische scherts, neen heilige of liever demonische ernst. Wainewright was een bekwaam journalist en scherpzinnig criticus; ook teekende en etste hij zeer verdienstelijk. Maar de beoefening dezer kunsten achtte hij toch onder geschikt aan de vergiftigingskunst. Hij draalde dan ook niet daarin'proeven van bekwaamheid af te leggen. In 1829 vergiftigde hij op kunstige wijze zijn oom, N. V. KUNSTZALEN DE SIRKEL" Laan van Meerdervoort 53 D DEN HAAG TEL. 36518 WERKEN VAN MODERNE MEESTERS Kunstboeken, Sieraden, Glaswerk Leerdam Unica Aardewerk g»Reproducties naar oude meesters weldoener en opvoeder Mr. George Griffiths, ten einde aldus in het bezit te komen van de buitenplaats Linden House. In Augustus 1830 vergiftigde onze artist zijn schoonmoeder Mrs. Abercrombie en nog in hetzelfde jaar zijn negentienjarig schoonzusje Miss Helen Abercrombie. Hoe hij deze personen vergiftigde, willen wij hier liever niet mededeelen. Als merkwaardigheid doen wij alleen opmerken, dat hij voor den moord op Mrs. Abercrombie geen enkel motief had; hij leefde (in alles scheen hij een uit zondering op den regel) in de beste harmonie njet zijn schoonmoeder. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij haar als proefkonijntje gebruikt om zich voor te bereiden voor den moord op Helen. Wainewright had het leven van dit meisje verzekerd bij The Pelican Company te Londen voor pd.st. 12000 en hij hoopte op die manier uit geldelijke moeilijkheden te geraken, waarin allerlei liefhebberijen, voornamelijk het verzamelen van antiquiteiten, hem gebracht hadden. Door het gerechtelijk onderzoek kwam de vergiftiging onbe» twistbaar vast te staan, maar Wainewright's schuld kon niet bewezen worden. Toch weigerde de levens verzekeringmaatschappij uit te betalen en wel op den juridischen grond, dat Wainewright bij den dood van Miss Helen niet had, wat men met een technischen assurantieterm noemt interest, d.w.z. geen geldelijke schade. Er werd geprocedeerd en het Court of Chancery gaf de maatschappij gelijk in strijd met de 'gel dende jurisprudentie. Wainewright was woedend: al zijn hooge premies waren weggeworpen geld! Hij besloot tot een even oorspronkelijke als schrikkelijke wraak. Hij ging naar Boulogne. Hier haalde hij een ouden Franschman, die n dochter had, over om bij The Pelican Company een levensverzekering van pd.st. 30000 te sluiten ten behoeve van die dochter. Niet zoodra was de polis geteekend of hij vergiftigde den ouden Franschman door tijdens een vriendschappelijk gesprek strychnine in zijn koffie te mengen. ,,Nu is er in ieder geval interest", zei Wainewright. En inder daad hij had de voldoening, dat The Pelican Company, die hem zijn pd.st. 12000 niet gegund had, nu twéen een half maal zooveel moest betalen aan de dochter van het slachtoffer. Zelf had hij van deze misdaad geen enkel tastbaar voordeel. Weldra weder in geldverlegenheid geraakt, pleegde hij enkele wisselvervalschingen. Hierop week hij voor goed uit naar Frankrijk, waar hij zich eenige jaren lang schuil hield. De internationale speurdienst was natuurlijk nog niet zoo goed ingericht als thans. Toen wilde het noodlot, dat Wainewright verliefd werd op een zeer leelijke vrouw. Deze vrouw vluchtte voor hem naar Engeland, want ook te Parijs waren ver schillende personen in zijn naaste omgeving een snellen, onverklaarbaren dood gestorven en men fluisterde.... De vrouw meende, dat hij het niet zou wagen Engelschen bodem te betreden, maar Wainewright's liefde was sterker dan zijn vrees voor den strop. Hij ging naar Londen. Aanvankelijk sloot hij zich des daags op in de kamer van zijn hotel in Covent Garden Market en ging alleen des avonds naar zijn minnares. Doch op zekeren dag, den 13 Juni 1838, vormde zich een opstootje voor het hotel: er werd een dronken man opgebracht". Wainewright, die zeer nieuwsgierig van aard was, opende het venster en stak het hoofd naar buiten. Op straat stond echter een beambte van het befaamde Police Court in Bowstreet, dat zich trouwens in de onmiddellijke nabijheid van Covent Garden bevindt. Die man kende Wainewright en riep luidkeels: ,,dat is Waine wright, de moordenaar!" En hij wees naar het geopende venster. Plotseling verloor de dronkaard de publieke belangstelling en ieder keek naar boven. Het Londensche gepeupel schoolde samen voor het hotel: aan ontvluchten viel niet te denken. Waine wright werd gegrepen en naar de gevangenis Old Bailey gevoerd. Deze arrestatie bevestigde Waine wright in zijn bijgeloovige vrees voor het getal 13. Hij was trouwens ook op een 13den dag van de maand geboren en beschouwde ook zijn eigen geboorte als etn groot ongeluk: wellicht niet geheel ten onrechte ! Bijbelsch-rechtzinnig opgevoed Engelschman als hij was, haalde hij gaarne aan het derde vers van het derde hoofdstuk uit het boek Job: De dag verga, waarin ik geboren ben en de nacht, waarin men zeide: een knechtje is ontvangen. In de gevangenis had hij een eigenaardige ont moeting. Hij zag daar een vriendelijken heer bij de verschillende gevangenen rondgaan en gesprekken voeren. Hij herkende dien heer, want hij had hem in beter dagen eens op een letterkundige bijeen komst ontmoet. Tragisch wederzien voorwaar ! Bij hun vorige ontmoeting was deze bezoeker een onbe duidend stenos;raafje uit het Lagerhuis en hij, Wainewright een gezien criticus. Thans was Waine wright een in den kerker geworpen booswicht en de bezoeker een schrijver, wiens glorende roem weldra zou schitteren over de geheele wereld: het was Charles Dickens, die een tocht maakte door de Londensche gevangenissen om gegevens te verzamelen voor zijn romans. Dickens had een langdurig onderhoud met Wainewright, waarin deze den grooten romanschrijver verklaarde hoe hij over zijn euveldaden dacht: de dood van zijn schoonzuster achtte hij aesthetisch volkomen gerechtvaardigd, omdat.... het meisje zufke leelijke, dikke enkels had; wat den ouden Franschman betrof, die zag er zóó apopiectisch uit, dat hij het toch niet veel langer zou hebben gemaakt; met betrekking tot de dochter van den Franschman, zei hij met zekere zelfvoldoening: ,,je l'ai dotée". Makelaar J. D. R.Nienaber GRATIS* TOEZ. maand: WONINGGIDS. Dickens behield van dit gesprek een onuitwischbaren indruk. Tegen ieders j verwachting in kwam Wainewright niet op het schavot. Gelijk vaker geschiedt, doet het verstrijken van een lang tijdsver loop tusschen de misdaad en de ontdekking van den schuldige, de straf clement uitvallen. De Amsterdamsche strafzaak-Muylwijk leverde daarvan nog onlangs een treffend voorbeeld. Wainewright werd veroordeeld tot levenslange deportatie naar van Diemensland in Australië. Aldaar heeft hij nog tweemaal getracht mede-gedeporteerden te vergiftigen. In 1852 stierf hij plotseling. Als officiëele doodsoorzaak werd een beroerte genoemd. Het is echter niet onmogelijk, dat lotgenooten uit vrees voor zijn gevaarlijke practijken een zijner geheime vergiftigingsmethoden op hem zelf hebben toegepast. Wainewright had overigens de laatste jaren zijner ballingschap in strenge afzondering geleefd. Zijn eenig gezelschap was een witte poes, die hij met de teederste zorgen omringde. Berouw heeft hij nimmer getoond. Van Wainewright is een geheimzinnige littéraire invloed uitgegaan, hoewel hij zelf toch maar een. middelmatig auteur was. Zijn misdadig leven is zijn voornaamste kunstschepping geweest en heeft grootere talenten geinspireerd. William Hazlitt schreef zijn. biografie. Charles Lamb prijst hem zeer en noodigde hem nog aan zijn tafel, toen reeds de verdenking van, verschillende moorden op hem rustte. Oscar Wüde heeft hem een essay gewijd onder den geestigen titel Pen, Pencü, Poison. Thomas de Quincey kwam door Wainewright's leven op de gedachte te schrijven zijn On Murder considered as one o! the Fine Arts. Dickens kon hem niet vergeten en maakte hem tot den held van Huntcd Down en Varney in Sir Bulwer Lytton" roman Lucretia is niemand anders dan onze vergif tigingsvirtuoos. SPREEKZAAL 't Is jammer, dat de heer Sissingh zich gedrongen voelt in de Spreekzaal van 28 Aug, op te komen tegen mijn uitlating omtrent de Heidemaatschappij in het nummer van 21 Aug. Meeningsverschillen omtrent dergelijke zaken zijn niet uit te vechten in halve kolommetjes en je komt er dan licht toe om dikke woorden te gebruiken, die je later betreurt. Ik ben nu al dertig jaar bezig met de verheerlijking van onze rijke Flora en Fauna en van ons onvergelijkelijk Hollandsen landschap, doch blijkbaar nog zonder voldoende resultaat. Het streven naar het behoud van natuurschoon. is geen grol van hyper-sensitieven, maar de uiting van een levensbehoefte, die over de heele wereld tot duidelijk besef geraakt, te duidelijker, naar mate at meer en meer plant- en diersoorten plaatselijk of universeel met uitroeiing worden bedreigd. Ook bij den heer Sissingh bestaat dat besef en daar verheug ik mij over, want nu blijkt dat we toch niet zoover van elkaar staan als hij wel meent. Ik mijnerzijds stel ook levendig belang in ontginning en bebossching, als goed Hollander ook in inpolderingen en in het algemeen in verhooging van de productiviteit van den bodem, die zooals wij reeds menigmaal practisch hebben aan getoond, zeer wel vereenigbaar is met het behoud van natuurschoon. Door grondige studie en welwillend overleg is in dit opzicht veel te bereiken, vooral thans, nu door steuri der Overheid, de ontginning op groote schaal wordt uitgevoerd. Voor de lichamen, die hierbij de leiding hebben, is het dan ook een zaak van eer en geweten, dat de vermeerdering van wel vaart niet gepaard ga met verarming van de Schepping. Ik stel er prijs op, om te verklaren dat ik op de jongste excursie van de Heidemaatschappij deze stemming aantrof bij Peelburgemeesters, zoowel als bij hoofdambtenaren van het Staatsboschbeheer en van de Heidemaatschappij zelve. Er behoeft dus van antagonisme tusschen het streven naar ontginning en het streven naar behoud van natuurschoon geert sprake te zijn. Onze leus zij: grondige studie en tijdig. overleg. JAC. P. THIJSSE VAN NELLE'STABAK KWAÜITEIT ALOM VERKRIJGBAAR

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl