De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 4 september pagina 7

4 september 1926 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2570 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND UI T DE' NATUUR: REDT ? A U S T R A L I DOOR DR. JAC. P. THIJSSE ER is onlangs bij Macmillan in Londen een aardig boekje verschenen, getiteld: Save Australia", d.w.z. Nieüw-Holland en Tasmanië. Over NieuwZeeland wordt er niet in gesproken, Nieuw Holland zelf bestaat weer uit afzonderlijke staten: Victoria, Zuid-Australië, Queensland en West-Australiëen in elk dier staten wordt tegenwoordig de zaak der natuurbescherming in meerdere of mindere mate behartigd. De tijd drong en nog zijn de gevaren zeer groot en Australiëheeft heilige plichten jegens de heele wereld. De planten en dieren, die er voorkomen, zijn zoo belangrijk, zoo eenig in hun soort en van een zoo ver terugreikende oudheid, dat wij ze voor ons begrip der schepping in het geheel niet kunnen missen. De longvisch van Queensland, de beroemde Djelléen het Vogélbekdier moeten ons zoo lang zij leven nog ontzaglijk veel vertellen van hun ontwikkelingsge schiedenis en levensgeschiedenis. Zoo lang zij leven is er kans op, dat wij daar nog allerbelangrijkste dingen van te weten kunnen komen. Zijn ze eenmaal uitgestorven en het gevaar, dat dit gebeuren zal, is nog zeer groot, dan lijken ze op een groot geleerde, een groot uitvinder, die,zijn geheim meeneemt in het graf. Longvisch, Vogélbekdier, Mierenegel zijn wel de voornaamste figuren, maai" daarbij sluiten zich nog aan al de merkwaardige buideldieren, de grasbpomen, de gomboomen en hun familie, onvergelijklijke boomvarens en, om wat dichter bij ons dagelijksch leven te komen, de aardige accacia's, die wij koopen onder den naam van mimosa. Tasmaniëwerd ontdekt in 1642, door onzen Abel Tasman. De eerste kolonie op dat eiland werd geves tigd in 1803 door Bowen en in Australiëzelf herden ken de kinderen en grooten onder den naam van Pioneer's Day, den 19den November 1834, den dag waarop Edward Henty landde te Portland, om daar een kolonie te stichten. Let wel, dat is nog geen honderd jaar geleden. In die kleine eeuw hebben de blanken daar slordig huisgehouden. De veeteelt heeft groote ruimten noodig en houdt zich natuurlijk eenzijdig bezig met slechts enkele soorten van planten en dieren. Het woud wordt opgeofferd aan het gras en andere lage veevoeder-planten. De schaduwlooze bosschen laten toe, dat het vee nog voedsel kan vinden tusschen de stammen en wanneer nu in den goeden ouden tijd geen gras groeide onder de gomboomen, maar iets dat niet bruikbaar was voor het vee, dan stak men dat in brand, om 't gras een kans te geven. De zware boomen overleefden wel is waar dien brand, maar de dieren van het woud sneuvelden bij honderden. Kreupelbosch ging er natuurlijk heelemaal aan, met al wat er in leefde, Bovendien moesten de bosschen timmerhout en mijnhout leveren, al meer en meer, zoodat een dertigtal jaren geleden de ontwouding van Australiëeen ramp -dreigde te worden. De meeste kolonisten zijn ijverige jagers; de gele genheid leidt daar toe. Zij jagen voor hun voedsel, hun kleeding, voor ontspanning. De prachtige vogels, de aardige buideldieren, groot en klein, lokten tot de jacht en alsof dat nog niet genoeg was, begingen de kolonisten de onvoorzichtigheid om uit het moederland nog konijnen en vossen in te voeren. De konijnen werden tot een plaag voor de veeteelt zelve. De vossen, die de konijnen hadden kunnen decimeeren, deden het bij voorkeur de inlandsche dierenwereld. Heintje is gelukkig nog niet door gedrongen in Centraal en Noord-Australië, het eerste is hem te droog, het tweede te tropisch. Ook is hij nog geweerd uit Tasmanië. En langs de Oostkust van Victoria tot in Queensland leeft een spinachtig diertje, een teek (Ixoctes holocydus), die hem en ook de katten het leven zuur maakt en dus die streken redt. Maar in het overig deel van Australiëziet het er slecht uit voor de buideldieren en voor de vogels van den grond. Dan eischt de jacht om bont en veeren ook millioenen slachtoffers. Wanneer de bontjagers zich wilden beperken tot de konijnen, dan was alles in orde, maar zij willen opossum hebben en wombat en kan goeroe. Zelfs nu de dieren door de wet beschermd worden, weten de bontjagers er nog raad op en er is een geval bekend, waar zij vergunning kregen om oposstims te dooden met vergif, onder voorwendsel dat die diertjes in een bepaalde streek schade zouden veroorzaken. Er valt, met de wet in de hand, nog veel te bereiken, trouwens niet alleen in ons land, maar ook in ons brave Nederland. Nog andere gevaren dreigden uit den vreemde. De cultuurplanten brachten hun onkruiden mee: de gevreesde herik, die ook bij ons de verwaarloosde akkers geel kleurt, het warkruid, dat klaver en luzerne doodt. Als zeer lastig onkruid vind ik ook vermeld ons gewone Sint Janskruid, (Hypericum p;rforatum) bij ons een aardige plant van ruigten en wegen en stellig niet in de eerste plaats als onkruid berucht. Maar het ergst is de Opuntia, de prickley pear", de bekende cactusachtige plant, die ge ook aan de Riviera in overvloed kunt ontmoeten. Omstreeks 1830 is deze plant in Nieuw Zuid Wales ingevoerd en ongeveer veertig jaar lang is zij van onbesproken gedrag gebleven. Zelfs toen in 1875 in de Wetgevende Vergadering van Queensland een wet in behande ling kwam voor de bestrijding van onkruiden, werden wel genoemd de Speerdistel en de Xanthium Spinosum (ook bij ons een aankomeling) maar de Opuntia bleef buiten beschouwing. Toen in 1880 een der wetgevers maatregelen vroeg tegen de Opuntia, werd hij nog uitgelachen (het staat er) en kreeg hij te hooren, dat die plant in tijden van droogte nog wel eens goed veevoeder zou kunnen zijn. Eerst in 1886 begon men zich achter de ooren te krabben. In tien jaar tijds had de Opuntia zich verspreid over een oppervlakte van meer dan 40000 vierkante kilo meter, dat is eventjes meer dan tien vierkante kilo meter per dag! In het geheel zijn er thans 120000 vierkante kilometer mee bedekt. Allerlei maatre gelen ter bestrijding werden overwogen en sedert 1923 is de zaak in behandeling bij een koninklijke commissie, die er blijkbaar nog geen raad op weet. Zij wanhoopt er aan, om het veroverde gebied te zuiveren, maar hoopt het verder doordringen van de plant te stuiten, al is het dan ook ten koste van aan zienlijke financieele offers. Er zit trouwens niet anders op. In den laatsten tijd is er bij al de bedreigingen van de Australische planten- en dierenwereld nog een nieuwe gekomen, nml. de wetenschap en de verzamellust. Naarmate de dieren zeldzamer worden, willen alle musea en diergaarden ter wereld zich ervan voor zien en liefst ruimschoots, om er nog tijdig zooveel mogelijk aan te onderzoeken. Dit is op zichzelf een zeer loffelijk streven, maar het kan niet anders, of het uitsterven zelve wordt er door verhaast. Het zijn vooral de Amerikanen, die zich in 'dit opzicht het sterkst roeren. Zij hebben geld genoeg, om van die wetenschappelijke expedities te organiseeren. Wij hebben er vroeger al eens op gewezen, dat die wel eens sterk commercieel getint zijn en ook dat de verzame laars, al werken ze voor de wetenschap, zich niet altijd even goed weten te matigen en maar meenemen wat er mee te nemen valt, onder de leus, dat de soort toch tot ondergang gedoemd is, wanneer het aantal individu's beneden een zeker minumum is gedaald. Dit is een zeer verderfelijke opvatting, want niemand kent het bedrag van dat minimum. Wij hebben nu al wel de ervaring opgedaan, dat het veel geringer is, dan men vroeger wel meende. Ook voor die uitstervende dier- en plantensoorten mogen wij de optimistische opvatting huldigen: zoolang er nog leven is, is er nog hoop. En aangezien hoop alweer doet leven, is het zeker de moeite waard, om zich te blijven inspannen tot het einde toe. Hoe men dit in Australiëdoet, vertel ik de volgende week. (Wordt vervolgd) TOEGEPASTE KUNST DOOR JAN D. VOSKUIL Negerkunst bij van Lier Ie Laren Het moet wel een opvallend verschijnsel genoemd worden, dat ten opzichte van de negerkunst den laatsten tijd de belangstelling zooveel grooter ge worden is. Doch als men weet, dat in dezen tijd van kentering en vernieuwing een sterke behoefte ont staan is aan duidelijke en krachtige vormen van uit drukking, dan zal men zich hierover niet verwonderen, want hoofdzakelijk gaat het in deze kunst om de expressie. De negerkunst trekt dan ook order de jongere kunstenaren ongetwijfeld de aandacht en in hun werk vindt men vaak haar goeden invloed terug. In den kunsthandel van Lier te Laren is thans een merkwaardige verzameling tentoongesteld, die be staat uit beeldhouwwerk, versierde gebruiksvoor werpen en een menigte interessante sieraden. In hél dezen arbeid wordt men getroffen door de zonderlinge bekoring, welke er uitgaat van de voorwerpen uit de landen Van vreemde ritueele gebruiken en van de magie. In het beeldhouwwerk boeit de machtige plastiek, die zoowel de groote als kleine stukken ken merkt. Zoo treft in een zwaar beeld uit de Kongo» dat een ouden man met een staf voorstelt, het trooste loos zwerven van een zorgvol mensch over de aarde,. terwijl even verder een paar kleine ivoren maskertjes een hemelsche weergave gelijken van het ongerepte.. In de expressie van allerlei kleine beeldjes, meest wonderlijke fetischen, half met riet omwonden of eigenaardige zielebeelden, ziet men de diepere menschelijke eigenschappen gepeild met zulk een voor treffelijke kennis van het innerlijke, welke den toe schouwer een stille maar onvergetelijke ontroering bezorgt. Ook de maskers dient men nader te be schouwen, want deze vervullen een belangrijke roli in de Afrikaansche samenleving. Ik zag mooie helmvormige maskers voor de krijgsdansen en een ander,, met kralen en schelpen prachtig decoratief versierd. De gebruiksvoorwerpen heeft men vaak rijk bewerkt met rythmische motieven, fantastische dieren-ge stalten en typische gezichten. Maar ook in den eenvoud; weten deze inboorlingen veel schoons te geven. Zoo moet men de gaafheid bewonderen van eenige ivoren armbanden, bijna zonder versiering, maar aan trekkelijk door de zuivere materiaalbewerking. Een priesterstaf met eenige fijn besneden kopjes, een elegante jachthoorn, een paar bekers en eenige messen geven met vele bakjes, kannen en lepels, goede voor beelden van aesthetische gebruiksvoorwerpen, terwijl een aantal halssnoeren uit tijger- en bokkentandenen afgeslepen schelpjes vervaardigd, eveneens vermelding verdienen. Ook de negerpianotjes met hun fijne tinkelende toontjes bezitten een bijzondere charme. Verder kan men op deze tentoonstelling nog een indrukwekkenden tooverstaf uit de Bataklanden zien, bekroond met een ongenaakbare trotsche figuur, wier kop wild met veeren bezet is en waarin die duistere macht der toovenarij leeft, welke heerscht over leven en dood van de in de geheimzinnige oerwouden levende bevolking. Een drietal kolossale voorouderbeelden uit de streken van de kust der Stille Zuidzee, die krachtig van bouw zijn en een scherpe gelaatsuit drukking bezitten, vullen deze merkwaardige expo sitie op aangename wijze aan. Koldewey & Corbière Leidschestraat 30 * Amsterdam Specialiteit in: WIT LACQUE MEUBELEN VOOR SLAAP-, LOGEER- EN KINDERKAMER W. U E T Z E R LAREN (GOOI) Hoekhuis Brink naast Hotel Hamdorff, Telefoon 325 Mevrouw. Wij kunnen U meer dan 3 O VERSCHILLENDE soorten VLEESCHWAREN leveren, KOUDE en WARME SCHOTELS. Hors d'oeuvre variés. Croquettes. Sandwiches. Wild en Gevogelte. v.VOLLENHOVEN 'S STOUT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl