Historisch Archief 1877-1940
No. 2570
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
UI T DE' NATUUR:
REDT ? A U S T R A L I
DOOR DR. JAC. P. THIJSSE
ER is onlangs bij Macmillan in Londen een aardig
boekje verschenen, getiteld: Save Australia",
d.w.z. Nieüw-Holland en Tasmanië. Over
NieuwZeeland wordt er niet in gesproken, Nieuw Holland
zelf bestaat weer uit afzonderlijke staten: Victoria,
Zuid-Australië, Queensland en West-Australiëen in
elk dier staten wordt tegenwoordig de zaak der
natuurbescherming in meerdere of mindere mate
behartigd.
De tijd drong en nog zijn de gevaren zeer groot
en Australiëheeft heilige plichten jegens de heele
wereld. De planten en dieren, die er voorkomen, zijn
zoo belangrijk, zoo eenig in hun soort en van een zoo
ver terugreikende oudheid, dat wij ze voor ons
begrip der schepping in het geheel niet kunnen missen.
De longvisch van Queensland, de beroemde Djelléen
het Vogélbekdier moeten ons zoo lang zij leven nog
ontzaglijk veel vertellen van hun ontwikkelingsge
schiedenis en levensgeschiedenis. Zoo lang zij leven
is er kans op, dat wij daar nog allerbelangrijkste
dingen van te weten kunnen komen. Zijn ze eenmaal
uitgestorven en het gevaar, dat dit gebeuren zal,
is nog zeer groot, dan lijken ze op een groot geleerde,
een groot uitvinder, die,zijn geheim meeneemt in het
graf. Longvisch, Vogélbekdier, Mierenegel zijn wel
de voornaamste figuren, maai" daarbij sluiten zich
nog aan al de merkwaardige buideldieren, de
grasbpomen, de gomboomen en hun familie,
onvergelijklijke boomvarens en, om wat dichter bij ons dagelijksch
leven te komen, de aardige accacia's, die wij koopen
onder den naam van mimosa.
Tasmaniëwerd ontdekt in 1642, door onzen Abel
Tasman. De eerste kolonie op dat eiland werd geves
tigd in 1803 door Bowen en in Australiëzelf herden
ken de kinderen en grooten onder den naam van
Pioneer's Day, den 19den November 1834, den dag
waarop Edward Henty landde te Portland, om daar
een kolonie te stichten. Let wel, dat is nog geen
honderd jaar geleden.
In die kleine eeuw hebben de blanken daar slordig
huisgehouden. De veeteelt heeft groote ruimten
noodig en houdt zich natuurlijk eenzijdig bezig met
slechts enkele soorten van planten en dieren. Het
woud wordt opgeofferd aan het gras en andere lage
veevoeder-planten. De schaduwlooze bosschen laten
toe, dat het vee nog voedsel kan vinden tusschen de
stammen en wanneer nu in den goeden ouden tijd
geen gras groeide onder de gomboomen, maar iets
dat niet bruikbaar was voor het vee, dan stak men
dat in brand, om 't gras een kans te geven. De zware
boomen overleefden wel is waar dien brand, maar
de dieren van het woud sneuvelden bij honderden.
Kreupelbosch ging er natuurlijk heelemaal aan,
met al wat er in leefde, Bovendien moesten de
bosschen timmerhout en mijnhout leveren, al meer
en meer, zoodat een dertigtal jaren geleden de
ontwouding van Australiëeen ramp -dreigde te worden.
De meeste kolonisten zijn ijverige jagers; de gele
genheid leidt daar toe. Zij jagen voor hun voedsel,
hun kleeding, voor ontspanning. De prachtige vogels,
de aardige buideldieren, groot en klein, lokten tot
de jacht en alsof dat nog niet genoeg was, begingen
de kolonisten de onvoorzichtigheid om uit het
moederland nog konijnen en vossen in te voeren.
De konijnen werden tot een plaag voor de veeteelt
zelve. De vossen, die de konijnen hadden kunnen
decimeeren, deden het bij voorkeur de inlandsche
dierenwereld. Heintje is gelukkig nog niet door
gedrongen in Centraal en Noord-Australië, het eerste
is hem te droog, het tweede te tropisch. Ook is hij
nog geweerd uit Tasmanië. En langs de Oostkust
van Victoria tot in Queensland leeft een spinachtig
diertje, een teek (Ixoctes holocydus), die hem en ook
de katten het leven zuur maakt en dus die streken
redt. Maar in het overig deel van Australiëziet het
er slecht uit voor de buideldieren en voor de vogels
van den grond.
Dan eischt de jacht om bont en veeren ook
millioenen slachtoffers. Wanneer de bontjagers zich wilden
beperken tot de konijnen, dan was alles in orde,
maar zij willen opossum hebben en wombat en kan
goeroe. Zelfs nu de dieren door de wet beschermd
worden, weten de bontjagers er nog raad op en er is
een geval bekend, waar zij vergunning kregen om
oposstims te dooden met vergif, onder voorwendsel
dat die diertjes in een bepaalde streek schade zouden
veroorzaken. Er valt, met de wet in de hand, nog
veel te bereiken, trouwens niet alleen in ons land,
maar ook in ons brave Nederland.
Nog andere gevaren dreigden uit den vreemde.
De cultuurplanten brachten hun onkruiden mee:
de gevreesde herik, die ook bij ons de verwaarloosde
akkers geel kleurt, het warkruid, dat klaver en luzerne
doodt. Als zeer lastig onkruid vind ik ook vermeld
ons gewone Sint Janskruid, (Hypericum p;rforatum)
bij ons een aardige plant van ruigten en wegen en
stellig niet in de eerste plaats als onkruid berucht.
Maar het ergst is de Opuntia, de prickley pear",
de bekende cactusachtige plant, die ge ook aan de
Riviera in overvloed kunt ontmoeten. Omstreeks
1830 is deze plant in Nieuw Zuid Wales ingevoerd
en ongeveer veertig jaar lang is zij van onbesproken
gedrag gebleven. Zelfs toen in 1875 in de Wetgevende
Vergadering van Queensland een wet in behande
ling kwam voor de bestrijding van onkruiden, werden
wel genoemd de Speerdistel en de Xanthium
Spinosum (ook bij ons een aankomeling) maar de Opuntia
bleef buiten beschouwing. Toen in 1880 een der
wetgevers maatregelen vroeg tegen de Opuntia, werd
hij nog uitgelachen (het staat er) en kreeg hij te
hooren, dat die plant in tijden van droogte nog wel
eens goed veevoeder zou kunnen zijn. Eerst in 1886
begon men zich achter de ooren te krabben. In tien
jaar tijds had de Opuntia zich verspreid over een
oppervlakte van meer dan 40000 vierkante kilo
meter, dat is eventjes meer dan tien vierkante kilo
meter per dag! In het geheel zijn er thans 120000
vierkante kilometer mee bedekt. Allerlei maatre
gelen ter bestrijding werden overwogen en sedert
1923 is de zaak in behandeling bij een koninklijke
commissie, die er blijkbaar nog geen raad op weet.
Zij wanhoopt er aan, om het veroverde gebied te
zuiveren, maar hoopt het verder doordringen van de
plant te stuiten, al is het dan ook ten koste van aan
zienlijke financieele offers. Er zit trouwens niet
anders op.
In den laatsten tijd is er bij al de bedreigingen van
de Australische planten- en dierenwereld nog een
nieuwe gekomen, nml. de wetenschap en de
verzamellust. Naarmate de dieren zeldzamer worden, willen
alle musea en diergaarden ter wereld zich ervan voor
zien en liefst ruimschoots, om er nog tijdig zooveel
mogelijk aan te onderzoeken. Dit is op zichzelf een
zeer loffelijk streven, maar het kan niet anders, of
het uitsterven zelve wordt er door verhaast. Het zijn
vooral de Amerikanen, die zich in 'dit opzicht het
sterkst roeren. Zij hebben geld genoeg, om van die
wetenschappelijke expedities te organiseeren. Wij
hebben er vroeger al eens op gewezen, dat die wel eens
sterk commercieel getint zijn en ook dat de verzame
laars, al werken ze voor de wetenschap, zich niet
altijd even goed weten te matigen en maar meenemen
wat er mee te nemen valt, onder de leus, dat de
soort toch tot ondergang gedoemd is, wanneer het
aantal individu's beneden een zeker minumum is
gedaald. Dit is een zeer verderfelijke opvatting,
want niemand kent het bedrag van dat minimum.
Wij hebben nu al wel de ervaring opgedaan, dat
het veel geringer is, dan men vroeger wel meende.
Ook voor die uitstervende dier- en plantensoorten
mogen wij de optimistische opvatting huldigen:
zoolang er nog leven is, is er nog hoop. En aangezien
hoop alweer doet leven, is het zeker de moeite waard,
om zich te blijven inspannen tot het einde toe.
Hoe men dit in Australiëdoet, vertel ik de volgende
week.
(Wordt vervolgd)
TOEGEPASTE KUNST
DOOR JAN D. VOSKUIL
Negerkunst bij van Lier Ie Laren
Het moet wel een opvallend verschijnsel genoemd
worden, dat ten opzichte van de negerkunst den
laatsten tijd de belangstelling zooveel grooter ge
worden is. Doch als men weet, dat in dezen tijd van
kentering en vernieuwing een sterke behoefte ont
staan is aan duidelijke en krachtige vormen van uit
drukking, dan zal men zich hierover niet verwonderen,
want hoofdzakelijk gaat het in deze kunst om de
expressie. De negerkunst trekt dan ook order de
jongere kunstenaren ongetwijfeld de aandacht en in
hun werk vindt men vaak haar goeden invloed terug.
In den kunsthandel van Lier te Laren is thans een
merkwaardige verzameling tentoongesteld, die be
staat uit beeldhouwwerk, versierde gebruiksvoor
werpen en een menigte interessante sieraden. In hél
dezen arbeid wordt men getroffen door de zonderlinge
bekoring, welke er uitgaat van de voorwerpen uit de
landen Van vreemde ritueele gebruiken en van de
magie. In het beeldhouwwerk boeit de machtige
plastiek, die zoowel de groote als kleine stukken ken
merkt. Zoo treft in een zwaar beeld uit de Kongo»
dat een ouden man met een staf voorstelt, het trooste
loos zwerven van een zorgvol mensch over de aarde,.
terwijl even verder een paar kleine ivoren maskertjes
een hemelsche weergave gelijken van het ongerepte..
In de expressie van allerlei kleine beeldjes, meest
wonderlijke fetischen, half met riet omwonden of
eigenaardige zielebeelden, ziet men de diepere
menschelijke eigenschappen gepeild met zulk een voor
treffelijke kennis van het innerlijke, welke den toe
schouwer een stille maar onvergetelijke ontroering
bezorgt. Ook de maskers dient men nader te be
schouwen, want deze vervullen een belangrijke roli
in de Afrikaansche samenleving. Ik zag mooie
helmvormige maskers voor de krijgsdansen en een ander,,
met kralen en schelpen prachtig decoratief versierd.
De gebruiksvoorwerpen heeft men vaak rijk bewerkt
met rythmische motieven, fantastische dieren-ge
stalten en typische gezichten. Maar ook in den eenvoud;
weten deze inboorlingen veel schoons te geven.
Zoo moet men de gaafheid bewonderen van eenige
ivoren armbanden, bijna zonder versiering, maar aan
trekkelijk door de zuivere materiaalbewerking. Een
priesterstaf met eenige fijn besneden kopjes, een
elegante jachthoorn, een paar bekers en eenige messen
geven met vele bakjes, kannen en lepels, goede voor
beelden van aesthetische gebruiksvoorwerpen, terwijl
een aantal halssnoeren uit tijger- en bokkentandenen
afgeslepen schelpjes vervaardigd, eveneens vermelding
verdienen. Ook de negerpianotjes met hun fijne
tinkelende toontjes bezitten een bijzondere charme.
Verder kan men op deze tentoonstelling nog een
indrukwekkenden tooverstaf uit de Bataklanden zien,
bekroond met een ongenaakbare trotsche figuur, wier
kop wild met veeren bezet is en waarin die duistere
macht der toovenarij leeft, welke heerscht over leven
en dood van de in de geheimzinnige oerwouden levende
bevolking. Een drietal kolossale voorouderbeelden
uit de streken van de kust der Stille Zuidzee, die
krachtig van bouw zijn en een scherpe gelaatsuit
drukking bezitten, vullen deze merkwaardige expo
sitie op aangename wijze aan.
Koldewey & Corbière
Leidschestraat 30 * Amsterdam
Specialiteit in:
WIT LACQUE MEUBELEN
VOOR SLAAP-, LOGEER- EN KINDERKAMER
W. U E T Z E R
LAREN (GOOI)
Hoekhuis Brink naast Hotel Hamdorff, Telefoon 325
Mevrouw.
Wij kunnen U meer dan 3 O VERSCHILLENDE soorten
VLEESCHWAREN leveren,
KOUDE en WARME SCHOTELS.
Hors d'oeuvre variés. Croquettes. Sandwiches.
Wild en Gevogelte.
v.VOLLENHOVEN 'S STOUT