Historisch Archief 1877-1940
> - No. 2572
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
U I TH E T KLAD SCHRIFT VAN JANTJE
OP DEN ECONOMISCHEN
U I T K IJ K
DOOR JHR. MR. H. SMISSAERT
Het heilige moeten
WIJ kennen allen de wet van het heilige moeten,
maar zij is een van die wetten, waaraan wij
ons liefst onttrekken. Het moeten moge dan heilig
zijn; de wet die ons daartoe drijft is hard, want zij
?schrijft ons voor: te strijden, alle krachten in te
spannen, tot het uiterste ons best te doen om ook de
zwaarste zwarigheden te overwinnen. Wij kennen
ook een andere wet: die der traagheid
Maar wij weten ook: zonder strijd komen we niet
vooruit, in het geestelijke en zedelijke niet en in het
stoffelijke evenmin. Wij zijn hier geplaatst op een
aardbol, die geen Luilekkerland is; de gebraden
duiven vliegen ons niet in den mond; zij moeten eerst
worden geschoten, dan geplukt en dan gebraden.
Arbeid moet verricht worden, al maar door, want
zonder arbeid ontwringen wij niets aan de natuur.
En hoe' meer, hoe steviger wij arbeiden, des te meer
vruchten plukken we. Vertraging van het
arbeidstempo beteekent minder welvaart. Dus werken wij
allen, maar niet met elkaar, veelal tegen elkaar. De
«en tracht de duiven te schieten, die de ander in 't
vizier heeft. En de vlugste schutter gaat met den
buit naar huis. Dit spel van wedijver heet in handel
en bedrijf: mededinging; zij verzwaart ons zeer aan
merkelijk den arbeid. Hoeveel lichter zou die ons
vallen, als niet een ander erop uit was onder onze
duiven te schieten! Kan de Regeering dat nu niet
verbieden? Wij zouden er immers allen van
prpfiteeren. En het zou zoo gemakkelijk voor ons zijn,
zoo aangenaam! Is het wonder, dat die drang naar
breideling van de concurrentie zich telkens weer
openbaart, dat men telkens weer hoort een beroep
op den wetgever, opdat hij toch paal en perk stelle
aan die liefhebberij van sommigen, om de dingen, die
zij fabriceeren, goedkooper te maken, dus goedkooper
aan te bieden dan ons mogelijk is?
Die drang is de drijfveer van protectie. De door
het buitenland bestookte industrieel richt zich tot
de Regeering van zijn land en zegt: dit moest gij nu
toch verbieden ! Die man over de grens ziet zoowaar
.kans om zijn product aan mijn landgenooten te
verkoopen voor lageren prijs dan ik voor mijn product
vragen moet; dat is voor mij toch een onmogelijke,
onhoudbare positie; gij, Regeering, moet dus aan de
grens een tol inrichten, zoodat zijn goed even duur
wordt als het mijne; dan kan ik met mijn duurdere
productie doorgaan.
Maar ook op ander economisch terrein hoort gij
dien roep om breideling (ditmaal van binnenlandsche)
concurrentie. Een groep werkgevers heeft een collec
tief contract gesloten met een groep arbeiders, waarbij
voor de arbeiders gunstiger arbeidsvoorwaarden zijn
bedongen dan voor hen, die daarbuiten staan. En
dus kunnen die buiten dat verband staande patroons
goedkooper werken dan de door het collectief contract
gebondenen. Gij begrijpt: dat wordt voor de laatsten
eene bezwaarlijke concurrentie; kunnen zij die niet
volhouden, dan kunnen ze ook de gunstige arbeids
voorwaarden niet handhaven. Dus is liet ook het
?belang hunner werknemers, dat die concurrentie van
buitenstaanders wordt gebreideld, opgeheven liefst.
Dat zou de wetgever immers kunnen bereiken. Als
die nu maar hun collectief contract verbindend wou
verklaren voor die buiten het verband staanden,
d.w.z. die outsiders" wou verbieden, op minder
gunstige arbeidsvoorwaarden dan de contractueele
te werken. Wel, dan was de zaak immers gezond !
Want dan was iedereen in dezelfde positie. Is dit niet
logisch en eenvoudig?
Ja, inderdaad is deze redeneering even eenvoudig
en logisch als die op grond waarvan de binnenlandsche
bestookte fabrikant bescherming van overheidswege
verlangt tegen de bezwaarlijke buitenlandsche
concurrrentie. In beide gevallen verkeert men in moeilijk
heden door mededinging (van buiten of binnen de
grenzen) en roept den wetgever te hulp om den last
te verlichten, krachtigen steun te bieden in den strijd.
Ik zal zeker niet beweren, dat de wetgever niet bij
machte is, dien steun te verleenen; ook niet: dat de
door hem betoonde hulp niet wezenlijk een steun in
den strijd zoude zijn. Maar waarop ik wil wijzen, is
juist dit: wordt zijn verzoek ingewilligd, nu, dan
wordt de fabrikant ook geholpen; hij heeft niet op
eigen kracht alleen meer te bouwen, maar eene
andere kracht van buitenaf treedt op te zijnen be
hoeve en staat hem ter zijde en overwint voor hem de
moeilijkheden, waartegenover hij die hulp heeft
ingeroepen.
Dat is de kant van de zaak, waarop ik hier de aan
dacht wil vestigen, het karakter, de strekking der
wetgeving, waar men om vraagt: steun-verleening,
omdat men meent zonder die niet de moeilijkheden
van het bedrijf te boven te kunnen komen. Natuurlijk
geef ik er mij wel rekenschap van, dat aan de hier als
voorbeelden gekozene desiderata: steun tegen buiten
landsche mededinging door hooge invoerrechten
(protectie) en steun tegen concurrentie van binnens
landsche vakgenooten, die zich niet tot dezelfde
arbeidsvoorwaarden verplicht hebben
(bindendverklaring van collectieve arbeidscontracten) vele, ver
schillende zijden zijn en dat daarover veel en velerlei
valt te zeggen. Maar a! dat overige, dat pro en contra
te betoogen valt in het midden latende, wil ik hier
slechts erop wijzen, dat beide zijn typische voor
beelden van een beroep op den wetgever om steun,
opdat de concurrentie-strijd voor den gesteunde
aanmerkelijk worde verlicht. Niemand kan, dunkt
mij, ontkennen, dat dit karakter aan overheidsmaat
regelen als de hierbedoelde eigen is, immers terwille
der verlichting wordt die steun gevraagd en die steun
wordt immers verlangd omdat men meent daardoor
ook werkelijk den last te zien verlicht.
Al het overige ,,pro en contra" laat ik dus ditmaal
onbesproken. Maar zeggen wi! ik, dat de van zoo
danige maatregelen verwachte voordeelen gekocht
worden voor den prijs, dien men betaalt in dezen
vorm: dat niet, gelijk ik het zooeven noemde, op de
eigen kracht alleen voor dt overwinning van de
moeilijkheden wordt gerekend, maar men een bond
genoot van buitenaf inroept: den .,sterken arm"
der wet.
Dit noem ik een prijs, dien men betaalt om de
gehoopte voordeelen te verkrijgen. Want en hier
keer ik tot mijne algemcene beschouwingen in den
aanhef tert:g bij zoodanige steunverleening w'sf
de geholpene iets zeer wezenlijks, dat hem juist in
den strijd zou stalen: het heilige moeten". Ik wil
niet zeggen, dat hij daardoor valt onder de wet der
traagheid, maar wel: dat de van elders gebodene
hulp als altijd en overal haar psychologische werking
zal doen gevoelen: verslapping en verzwakking van
hem, die den steun geniet". Die werking fïalt nooit.
Levendig herinner ik mij, dat ik ruim 25 jaar geleden
voor het eerst Twente bezocht en den textielfabri
kanten daar naar allerlei omtrent htm bedrijf vroeg;
zij zeiden mij o.a. dat zij op de wereldmarkt alleen met
Engeland hadden te rekenen, niet met Frankrijk of
Duitschland, want in die twee landen was de nijver
heid beschermd, daardoor niet gericht óp export,
ook tot mededinging op de vrije markt niet in staat.
En toen ik later een vrij uitvoerige studie maakte
van de geschiedenis der Twentsche katoennijverheid,
leerde ik daaruit, dat zij zich eerst recht forsch en
breed was gaan ontwikkelen, toen haar de steun der
bescherming in patria en de voorsprong der
differentieele rechten in Indic waren ontnomen.
Dit, even, voor wat protectie betreft. Wordt binnen
de landsgrenzen de onderlinge mededinging tusschen
vakgenooten door bindendverklaring van collectieve
arbeidscontracten opgeheven of althans bijna
teniet gedaan, hoe kan het dan anders of men geraakt
in zoodanig vak tot eene nivelleering van het peil,
waarop alle ondernemingen staan, een toestand,
waarbij hij, die uitstekend zou zijn als vrije mede
dinging was toegelaten, niet meer boven de anderen
uitsteken kan, omdat allen gedrukt worden op de
middenmaat, die door de meerderheid wordt aan
gegeven? Men begeert gedwongen eenvormigheid
om den strijd der concurrentie te ontgaan, maar het
is juist die gemakkelijke eenvormigheid, die de dood
is voor alle mogelijkheid van breede ontplooiing en
gezonde ontwikkeling, welke slechts bereikbaar is als
alle kansen kunnen worden gebruikt.
Nog eens: over desiderata als beschermende rechten
en bindendverklaring van collectieve contracten is
velerlei te zeggen; elk van die twee is een te inge
wikkeld vraagstuk om binnen het kader dezer be
schouwingen af te doen. Slechts wil ik wijzen op dit,
dat zij samen en met andere desiderata gemeen
hebben: de beperking, opheffing liefst, van mede
dinging, het beroep op den steun van buiten tot ver
lichting van den strijd. Dit nu beschouw ik als te
zijn van eene noodlottige strekking, want vooruitgang
is langs dien weg niette verkrijgen; het volgen van
die richting moet het vak, het bedrijf doen achter
uitgaan.
De geschiedenis herhaalt zich. Wij hebben het
gesloten bedrijf gekend, het gilde, dat bezweken is
aan zijn eigen onhoudbaarheid toen de kleine plaatse
lijke gemeenschappen1 zich gingen uitbreiden. Ook van
protectie hebben wij ervaring. Doch altijd weer wordt
de roep vernomen. Staande tegenover de moeilijk
heden van de worsteling ziet de bestookte om naar
hulp van elders, eischt die op als zijn recht. En die
hulp kan aan zijn onderneming ten goede komen.
Maar de vooruitgang ligt niet in d'e lijn. Telkens weer
verzet de mensch ziclrlegen het heilige moeten, tegen
den harden strijd om het bestaan, tegen de voor hem
zoo pijnlijke waarheid, die, vertreden, zich toch
wreekt. Niet dan door de uiterste krachtsinspanning
kunnen wij verder komen en opdat wij waarlijk onze
krachten tot het uiterste zullen inspannen, daartoe
moeten wij ons daartoe genoopt zien, omdat wij ons op
onszelf aangewezen weten. Een harde wet, maar de wet.
N. V. Gerard A. v. d. St
eur s
:-: KLEERMAKERIJ :-:
Haarlem, Kruisstraat 7 Telefoon 10750
Uitsluitend Ie kwal. Engelsche Stoffen
Vraagt voorwaarden voor abonnement