De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 18 september pagina 3

18 september 1926 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2572 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE VOLKENBONDSVERGADERING EN DE ONTWAPENING * \ Teekenin^ voor cfe Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek DE ONTWAPENING: KOM IK NU NOOIT AAN DE BEURT?" DE WIELINGEN1) DOOR PROF. DR. H. BRUGMANS "JV/I EN kent het vraagstuk van de Wielingen, dat "* zoo lang met een zekere dreiging tusschen Nederland en Belgiëheeft gestaan. Het is een moeilijk probleem, zoo moeilijk, dat beide partijen het maar het veiligst gevonden hebben het bij de onderhandelingen over het nieuwe tractaat te laten rusten. Men kan zich dat voorstellen. En wie de beweging waar neemt, die reeds nu ten onzent het Belgische verdrag heeft veroorzaakt, kan zich denken, welk een storm «r zou zijn opgestoken, zoo ook het Wielingen vraagstuk in het ontwerp tot een oplossing was gebracht, die men in Nederland in strijd achtte met zijn eer en :zijn belang. Niettemin al zwijgt het verdrag ervan, het vraag stuk der Wielingen bestaat en het is er nog in al zijn zwarigheid. Gelukkig blijkt van die zwarigheid niet al te veel in vredestijd; moeilijkheden van beteekenis hebben zich nauwelijks voorgedaan en de goede ver standhouding tusschen Nederland en Belgiëwerd zelden verstoord door de vraag, wie de souverein ?was der Wielingen en hoever die souvereiniteit zich uitstrekte. Alleen in oorlogstijd kan de vraag, hoever hier het gezag der Nederlandsche regeering gaat, aanleiding" geven tot moeilijkheden, zelfs tot conflicten, om niet te spreken van oorlogsmogelijkheden. Die -zwarigheden hebben zich in den laatsten wereldoorlog «liet voorgedaan om de eenvoudige reden, dat de regeering, zonder haar rechten prijs te'geven, praktisch «de uitoefening van die rechten beperkte tot den Scheldemond en de territoriale wateren van Zeeland. De moeilijkheid van het vraagstuk ligt hierin, dat *) M. de Hoon, Bescheiden ter opheldering van het vraagstuk der Wielingen. Gent, Van Rijsselberghe en Kombaut, 1926. BEAVERTEEN EEN SOEPELE STERKE GORDIJN-EN BEKLEEDSTOF ALS SUÉDE LEER 70 BREED PER MTR. DEN HAAG ZOMEN de Schelde wel drie monden heeft, het Oostgat, de Deurloo en de Wielingen, maar dat praktisch en feite lijk alleen de laatste voor de groote scheepvaart geschikt is. Het is dus voor ons land van het grootste belang, dat de eenige bruikbare toegang tot de haven van Vlissingen ten allen tijde voor ons open is en niet door een andere mogendheid kan worden afgesloten. Op zichzelf ware niets daartegen in te bren gen, wanneer niet de stroom der Wielingen zeer dicht de Belgische kust naderde, zoo dicht, dat de Belgen hem tot de Belgische territoriale wateren hebben willen rekenen. Vandaar alle zwarigheden, die telkens gedurende de negentiende eeuw de beide regeeringen hebben bezig gehouden; er is hier inderdaad een con flict van belangen aanwezig, dat zeer moeilijk is te beslechten. Nu moet voorop worden gesteld, dat historisch de rechten van Nederland vaststaan. Ik heb dat indertijd in een brochure uiteengezet en ben nog van dezelfde opinie gebleven, ook na Ie/ing van een brochure, waarin de Brusselsche hoogleeraar de Hoon het tegen deel tracht te bewijzen. Hij noemt zijn uiteenzetting: Bescheiden ter opheldering van het vraagstuk der Wielingen. Maar het boekje is geheel iets anders: het is een betoog, dat de Nederlandsche rechten op de Wielingen in het geheel niet historisch vaststaan. Dat is inderdaad een zaak van groot belang. Het ligt voor de hand, dat bij een eventueele nieuwe regeling van het vraagstuk der Wielingen het niet alleen de vraag is, wat historisch vaststaat: het zou kunnen zijn, dat men verstandig doet hecht ver ankerde historische rechten prijs te geven, geheel of ten deele; juist daarover ware te onderhandelen. Maar onderhandeling is niet mogelijk, wanneer de eene partij begint de historische rechten van de andere partij te betwisten en zelfs te ontkennen. Dan is er geen grondslag van onderhandeling meer aan wezig. Juist daarom is het van zooveel belang, dat die grondslag onherroepelijk vaststaat: dat is voor ons land van het hoogste gewicht. Juist daarom tracht men van Belgische zijde dien grondslag te ondermij nen door de historische rechten van Nederland te betwisten.Ook na de lezing van de brochure van prof. de Hoon blijf ik van meening, dat die rechten vast staan. Reeds Kluit heeft aangetoond, dat in 1323, toen de graaf van Vlaanderen Zeeland-BewesterSchelde aan den Hollandschen graaf afstond, dat toen ook de Hont of Wester-Schelde in dien afstand was begrepen. De Wester-Schelde was dus reeds Zeeuwsch gebied, toen de zuidelijke oever der rivier nog aan Vlaanderen behoorde; het spreekt dus nog meer van zelf, dat zij Zeeuwsch territoir bleef, toen die zuid oever, het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen, aan de Zuide'ijke Nederlanden werd ontnomen. De Wester-Schelde was reeds in 1323 en in ieder geval in 1648 Zeeuwsch gebied. Maar hoever strekt zij zich uit? Dat tot het gebied van een rivier de mond van die rivier behnort, spreekt van /elf. Wat is nu de mond van de Schelde? Ook dat is historisch niet twijfelachtig. De tegenwoordige grens van ZeeuwschVlaandercn geeft hier geen houvast, omdat de WesterSchelde, zooals wij zagen reeds Zeeuwsch gebied was, toen de zuidelijke'oever van de Schelde nog Vlaamsen was. Integendeel blijkt uit alle gegevens, die wij uit de zeventiende en achttiende eeuw bezitten, dat de Wielingen altijd tot de Schelde werden gerekend: nog in 1771 rekent men de jurisdictie van Zee land te strekken zooverre in zee als de uiterste palen van Vlaanderen," dus tot de Fransche grens. Zoo is het altijd gebleven. Eerst omstreeks 1865 begint Belgiëhet gezag van Nederland over de Wielingen te betwisten. Maar zonder succes: dat gezag is door onze regeering steeds, althans in theorie, gehandhaafd. Of dat zoo moet blijven, is een andere vraag. Maar om tot een oplossing van die vraag te komen, moet men begin nen met den historisch geworden toe stand te aanvaarden en te erkennen. Daarom ook komen wij met de bro chure van prof. de Hoon niet veel ver der, al kunnen wij de kennis van zaken en de scherpzinnigheid waar deeren, waarmede deze zijn standpunt heeft verdedigd. EEN ZUIVER GELUID De Wedergeboorte van Maria, door B. de Ligt. N. V. v. Loghum Slaterus' Uitg. Mij., Arnhem 1926 In den strijd van richtingen en par tijen, temidden van het kleinzielig ge doe, dat er op uit is, de opgroeiende generatie verre te houden van wat er opbloeit aan nieuw inzicht, is het een verkwikking een boekje te ontvangen, dat boven al deze benepen-menschelijke bezorgdheden uit hoog uitstraalt in = zekerheid van inzicht en zuiverheid van overtuiging, doordat de schrijver behoort tot hen, die de partij van het middelpunt hebben gekozen, van waaruit wij alies en allen be trekkelijk pogen te laten gelden". De Wedergeboorte van Maria is als titel een vondst: In Maria, als Jezus' moeder door de kunstenaars van achttien eeuwen als centrale vrouwelijke figuur uit gebeeld en in andere Mariafiguren 1), door denkers en dichters van de laatste honderd jaar tot de ware, boven eenzijdige vrouwelijkheid uitgekomen per soonlijkheid verheven in deze Maria's ziet de Ligt de typen van vrouwenleven, vrouwenleed en vrouwe lijke wedergeboorte tot zuivere menschelijkheid. De Christusmoeder der Evangeliën, en de vrouwen, weenend om Tammoez, den jong gestorven God uiten slechts de^eindelooze smart van moeder natuur". Waar de vrouw nog verzonken is in natuurlijk" leed, kan het ideaal van den dichter nog niet het ware ideaal der persoonlijkheid zijn: het tekort van den Christus der Evangeliën wordt geconstateerd. Maar in den loop der eeuwen gaat Maria haar zoon begrijpen. Deze geestelijke groei en bewustwording toont de Ligt ons, aan de vrouwenfiguren uit oude mythen, en bewerkingen van het oude evangelieverhaal in later eeuwen, den nadruk leggende op het mannelijkgeestelijke en vrouwelijk-zielige element, dat tot hooger eenheid der boven 't geslachtelijke stijgende persoonlijkheid zich ontwikkelt. En dat in wissel werking met de economische verhoudingen waaronder de vrouw leeft. Zoo staan er ook treffende bladzijden in over het moderne vrouwenleven, over de vrouwen beweging; op de lichtpunten voor het huidige vrou wenleven wijst hij n op de gevaren (bl. 76?77) om als haar maatschappelijke en geestelijke taak te stellen: verantwoordelijk produceeren en -reproduceeren", huldigend het groote beginsel: eerbiediging der zich ontwikkelende persoonlijkheid in zich en anderen". Prachtig van wijsheid zijn de slotbiadzijden (77?81) over het menschelijk leven, dat in zijn zuiverste open baring gericht is op de historische verwerkelijking van de hoogst erkende idee". Twee opstellen (Het kruis als symbool en Het kruis en de Toekomst) en een reeks aanteekeningen, vol wetenswaardigheden uit oude boeken en zeer recente uitgaven op zichzelf een Fundgrtibe en soms uitgedijd, tot een pakkend klein opstel besluiten 't boek. In het Kruis ziet de Ligt een symbool van blijvende waarde, en wel als symbool van geestelijk conflict, van universeele liefde, van den geest als zon. Maar het geestelijk conflict is oneindig dieper geworden, de verkondigers van nieuwe ideeën bewuster (p. 93?94). Heel teer en fijn zijn de slotbladzijden over het leed van hen, die niet voldoende kans kregen zich te ontplooien, en die dit weten en dit leed vergeeste lijken tot strijd om een rnenschwaardiger maatschappij voor anderen", (bl. 99?100). }, V. D. BKRGH V. EYSINGA?EL1AS 1) N.l. in Gorter's Klein Heldendicht, Hcnr. Roland Holst's De Opstandelingen; Dr. Maria Montessori; de Franschc Marianne en de Noorsdie Solrcj» (geen Maria in naam maar in wezen).

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl