Historisch Archief 1877-1940
No. 2572
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE VOLKENBONDSVERGADERING EN DE ONTWAPENING
* \
Teekenin^ voor cfe Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
DE ONTWAPENING: KOM IK NU NOOIT AAN DE BEURT?"
DE WIELINGEN1)
DOOR PROF. DR. H. BRUGMANS
"JV/I EN kent het vraagstuk van de Wielingen, dat
"* zoo lang met een zekere dreiging tusschen
Nederland en Belgiëheeft gestaan. Het is een moeilijk
probleem, zoo moeilijk, dat beide partijen het maar het
veiligst gevonden hebben het bij de onderhandelingen
over het nieuwe tractaat te laten rusten. Men kan
zich dat voorstellen. En wie de beweging waar
neemt, die reeds nu ten onzent het Belgische verdrag
heeft veroorzaakt, kan zich denken, welk een storm
«r zou zijn opgestoken, zoo ook het Wielingen vraagstuk
in het ontwerp tot een oplossing was gebracht, die
men in Nederland in strijd achtte met zijn eer en
:zijn belang.
Niettemin al zwijgt het verdrag ervan, het vraag
stuk der Wielingen bestaat en het is er nog in al zijn
zwarigheid. Gelukkig blijkt van die zwarigheid niet
al te veel in vredestijd; moeilijkheden van beteekenis
hebben zich nauwelijks voorgedaan en de goede ver
standhouding tusschen Nederland en Belgiëwerd
zelden verstoord door de vraag, wie de souverein
?was der Wielingen en hoever die souvereiniteit zich
uitstrekte. Alleen in oorlogstijd kan de vraag, hoever
hier het gezag der Nederlandsche regeering gaat,
aanleiding" geven tot moeilijkheden, zelfs tot conflicten,
om niet te spreken van oorlogsmogelijkheden. Die
-zwarigheden hebben zich in den laatsten wereldoorlog
«liet voorgedaan om de eenvoudige reden, dat de
regeering, zonder haar rechten prijs te'geven, praktisch
«de uitoefening van die rechten beperkte tot den
Scheldemond en de territoriale wateren van Zeeland.
De moeilijkheid van het vraagstuk ligt hierin, dat
*) M. de Hoon, Bescheiden ter opheldering van het
vraagstuk der Wielingen. Gent, Van Rijsselberghe en
Kombaut, 1926.
BEAVERTEEN
EEN SOEPELE STERKE
GORDIJN-EN
BEKLEEDSTOF ALS SUÉDE LEER
70 BREED PER MTR.
DEN HAAG
ZOMEN
de Schelde wel drie monden heeft, het Oostgat, de
Deurloo en de Wielingen, maar dat praktisch en feite
lijk alleen de laatste voor de groote scheepvaart
geschikt is. Het is dus voor ons land van het
grootste belang, dat de eenige bruikbare toegang tot
de haven van Vlissingen ten allen tijde voor ons open
is en niet door een andere mogendheid kan worden
afgesloten. Op zichzelf ware niets daartegen in te bren
gen, wanneer niet de stroom der Wielingen zeer dicht
de Belgische kust naderde, zoo dicht, dat de Belgen
hem tot de Belgische territoriale wateren hebben
willen rekenen. Vandaar alle zwarigheden, die telkens
gedurende de negentiende eeuw de beide regeeringen
hebben bezig gehouden; er is hier inderdaad een con
flict van belangen aanwezig, dat zeer moeilijk is te
beslechten.
Nu moet voorop worden gesteld, dat historisch de
rechten van Nederland vaststaan. Ik heb dat indertijd
in een brochure uiteengezet en ben nog van dezelfde
opinie gebleven, ook na Ie/ing van een brochure,
waarin de Brusselsche hoogleeraar de Hoon het tegen
deel tracht te bewijzen. Hij noemt zijn uiteenzetting:
Bescheiden ter opheldering van het vraagstuk der
Wielingen. Maar het boekje is geheel iets anders:
het is een betoog, dat de Nederlandsche rechten op
de Wielingen in het geheel niet historisch vaststaan.
Dat is inderdaad een zaak van groot belang. Het
ligt voor de hand, dat bij een eventueele nieuwe
regeling van het vraagstuk der Wielingen het niet
alleen de vraag is, wat historisch vaststaat: het zou
kunnen zijn, dat men verstandig doet hecht ver
ankerde historische rechten prijs te geven, geheel of
ten deele; juist daarover ware te onderhandelen.
Maar onderhandeling is niet mogelijk, wanneer de
eene partij begint de historische rechten van de
andere partij te betwisten en zelfs te ontkennen. Dan
is er geen grondslag van onderhandeling meer aan
wezig.
Juist daarom is het van zooveel belang, dat die
grondslag onherroepelijk vaststaat: dat is voor ons
land van het hoogste gewicht. Juist daarom tracht
men van Belgische zijde dien grondslag te ondermij
nen door de historische rechten van Nederland te
betwisten.Ook na de lezing van de brochure van prof.
de Hoon blijf ik van meening, dat die rechten vast
staan. Reeds Kluit heeft aangetoond, dat in 1323,
toen de graaf van Vlaanderen
Zeeland-BewesterSchelde aan den Hollandschen graaf afstond, dat toen
ook de Hont of Wester-Schelde in dien afstand was
begrepen. De Wester-Schelde was dus reeds Zeeuwsch
gebied, toen de zuidelijke oever der rivier nog aan
Vlaanderen behoorde; het spreekt dus nog meer van
zelf, dat zij Zeeuwsch territoir bleef, toen die zuid
oever, het tegenwoordige Zeeuwsch-Vlaanderen, aan
de Zuide'ijke Nederlanden werd ontnomen.
De Wester-Schelde was reeds in 1323 en in ieder
geval in 1648 Zeeuwsch gebied. Maar hoever strekt
zij zich uit? Dat tot het gebied van een rivier de mond
van die rivier behnort, spreekt van /elf. Wat is nu
de mond van de Schelde? Ook dat is historisch niet
twijfelachtig. De tegenwoordige grens van
ZeeuwschVlaandercn geeft hier geen houvast, omdat de
WesterSchelde, zooals wij zagen reeds Zeeuwsch gebied was,
toen de zuidelijke'oever van de Schelde nog Vlaamsen
was. Integendeel blijkt uit alle gegevens, die wij uit
de zeventiende en achttiende eeuw
bezitten, dat de Wielingen altijd tot
de Schelde werden gerekend: nog in
1771 rekent men de jurisdictie van Zee
land te strekken zooverre in zee als
de uiterste palen van Vlaanderen," dus
tot de Fransche grens.
Zoo is het altijd gebleven. Eerst
omstreeks 1865 begint Belgiëhet gezag
van Nederland over de Wielingen te
betwisten. Maar zonder succes: dat
gezag is door onze regeering steeds,
althans in theorie, gehandhaafd. Of
dat zoo moet blijven, is een andere
vraag. Maar om tot een oplossing van
die vraag te komen, moet men begin
nen met den historisch geworden toe
stand te aanvaarden en te erkennen.
Daarom ook komen wij met de bro
chure van prof. de Hoon niet veel ver
der, al kunnen wij de kennis van
zaken en de scherpzinnigheid waar
deeren, waarmede deze zijn standpunt
heeft verdedigd.
EEN ZUIVER
GELUID
De Wedergeboorte van Maria, door
B. de Ligt. N. V. v. Loghum Slaterus'
Uitg. Mij., Arnhem 1926
In den strijd van richtingen en par
tijen, temidden van het kleinzielig ge
doe, dat er op uit is, de opgroeiende
generatie verre te houden van wat er
opbloeit aan nieuw inzicht, is het een
verkwikking een boekje te ontvangen,
dat boven al deze benepen-menschelijke
bezorgdheden uit hoog uitstraalt in
= zekerheid van inzicht en zuiverheid
van overtuiging, doordat de schrijver
behoort tot hen, die de partij van het middelpunt
hebben gekozen, van waaruit wij alies en allen be
trekkelijk pogen te laten gelden".
De Wedergeboorte van Maria is als titel een vondst:
In Maria, als Jezus' moeder door de kunstenaars van
achttien eeuwen als centrale vrouwelijke figuur uit
gebeeld en in andere Mariafiguren 1), door denkers en
dichters van de laatste honderd jaar tot de ware,
boven eenzijdige vrouwelijkheid uitgekomen per
soonlijkheid verheven in deze Maria's ziet de Ligt
de typen van vrouwenleven, vrouwenleed en vrouwe
lijke wedergeboorte tot zuivere menschelijkheid. De
Christusmoeder der Evangeliën, en de vrouwen,
weenend om Tammoez, den jong gestorven God
uiten slechts de^eindelooze smart van moeder natuur".
Waar de vrouw nog verzonken is in natuurlijk"
leed, kan het ideaal van den dichter nog niet het ware
ideaal der persoonlijkheid zijn: het tekort van den
Christus der Evangeliën wordt geconstateerd. Maar
in den loop der eeuwen gaat Maria haar zoon begrijpen.
Deze geestelijke groei en bewustwording toont de
Ligt ons, aan de vrouwenfiguren uit oude mythen,
en bewerkingen van het oude evangelieverhaal in
later eeuwen, den nadruk leggende op het
mannelijkgeestelijke en vrouwelijk-zielige element, dat tot
hooger eenheid der boven 't geslachtelijke stijgende
persoonlijkheid zich ontwikkelt. En dat in wissel
werking met de economische verhoudingen waaronder
de vrouw leeft. Zoo staan er ook treffende bladzijden
in over het moderne vrouwenleven, over de vrouwen
beweging; op de lichtpunten voor het huidige vrou
wenleven wijst hij n op de gevaren (bl. 76?77) om
als haar maatschappelijke en geestelijke taak te
stellen: verantwoordelijk produceeren en
-reproduceeren", huldigend het groote beginsel: eerbiediging
der zich ontwikkelende persoonlijkheid in zich en
anderen".
Prachtig van wijsheid zijn de slotbiadzijden (77?81)
over het menschelijk leven, dat in zijn zuiverste open
baring gericht is op de historische verwerkelijking
van de hoogst erkende idee".
Twee opstellen (Het kruis als symbool en Het kruis
en de Toekomst) en een reeks aanteekeningen, vol
wetenswaardigheden uit oude boeken en zeer recente
uitgaven op zichzelf een Fundgrtibe en soms
uitgedijd, tot een pakkend klein opstel besluiten
't boek.
In het Kruis ziet de Ligt een symbool van blijvende
waarde, en wel als symbool van geestelijk conflict,
van universeele liefde, van den geest als zon. Maar
het geestelijk conflict is oneindig dieper geworden, de
verkondigers van nieuwe ideeën bewuster (p. 93?94).
Heel teer en fijn zijn de slotbladzijden over het
leed van hen, die niet voldoende kans kregen zich te
ontplooien, en die dit weten en dit leed vergeeste
lijken tot strijd om een rnenschwaardiger maatschappij
voor anderen", (bl. 99?100).
}, V. D. BKRGH V. EYSINGA?EL1AS
1) N.l. in Gorter's Klein Heldendicht, Hcnr. Roland
Holst's De Opstandelingen; Dr. Maria Montessori;
de Franschc Marianne en de Noorsdie Solrcj» (geen
Maria in naam maar in wezen).