De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 25 september pagina 5

25 september 1926 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Teekening voor de Groene Amsterdammer" door B, van Vlijmen PH. C. VISSER gen van dit onbekende deel van de groote CentraalAziatische waterscheiding, een probleem welks op lossing des te aantrekkelijker wordt, omdat bovendien niets bekend is over de structuur, de hoogte en de vergletschering van deze keten. Maar er is ook met uitzondering van de door Cockerill bezochte dalen niets bekend over de bergstroomen, die hun oorsprong vinden in bedoeld gebergte, dus ook niet over de dalen waardoor de riviertjes hun weg omlaag volgen. Ziedaar een ander probleem dat op een oplossing wacht, een probleem echter, dat ik niet op den voorgrond wil schuiven, omdat het in ieder onbekend gebied voorkomt. Daarentegen wel van zeer groot belang is het vraagstuk van de vergletschering der noordflanken van den Kara-korum. Is die aanzienlijk of gering? Zullen er zich hoofdzakelijk korte, steile, z.g. hangende gletschers bevinden, dan wel lange, vlakke, dus z.g. dal-gletschers? Zijn er dal-gletschers, zullen dat dan longitudinale of transversale ijsstroomen zijn? Maar een gletscher heeft ten slotte zijn ontstaan weer te danken aan de sneeuw, die in het hooggebergte valt, en de sneeuw op haar beurt is onherroepelijk ge bonden aan het vochtigheidsgehalte van de atmosfeer. En daarmede betreden wij dan van zelf het terrein van de meteorologen, die er belang bij hebben om te weten hoever de neerslag-verwekkende Zuidwest-moesson doordringt in Centraal-Aziëen welke rol de ontzaglijke muur van den Kara-korum daarbij vervult. En den gletscherkundigen zelf zal bovendien het vraagstuk van een periodieken gletscheraanwas en -afname weer interesseeren. En al kunnen wij dat probleem op onze expeditie niet tot definitieve oplos sing brengen, wel zullen wij door opmetingen en een juiste plaatsbepaling van het gletscheruiteinde de gegevens kunnen verzamelen, die in vereeniging met de waarnemingen welke op eenige plaatsen reeds verricht zijn en welke laten wij hopen in de toekomst in deze verricht zullen worden, kunnen leiden tot de statistieken waaruit de geologen hun gevolgtrekkingen kunnen maken. Voor de geologen ligt trouwens een enorm arbeids veld open. Want als in de verre toekomst de topografen hun werk gedaan zullen hebben, zal den geologen nog een duizelingwekkende taak wachten vóór iets ont sluierd zal zijn van derwijze, waarop de onvoorstelbare natuurkrachten, in een tijdsverloop van ontelbare miljoenen jaren in een der grootste gebergten-com plexen der aarde hun werk hebben verricht. Het is schijnbaar zoo hopeloos weinig wat wij voor de geologie kunnen doen. Maar toch weet ik, dat iedere waar-' neming, hoe klein ook, dat iedere steen, die mee terug gebracht wordt, zijn nut kan hebben, juist uit deze onbekende gebieden, die gelegen zijn ongeveer op de grens tusschen de oer-oude gebergten als de Kwen-Lun en de zooveel jongere Kara-korum. Jongere? Alles is relatief. In de geologie rekent men niet met jaren, maar met duizenden eeuwen te gelijk! Ook op ander terrein kan nog werk worden verricht .... als wij er den tijd maar voor kunnen vinden ! Wat is er niet te verzamelen op botanisch en zoölo gisch gebied, juist in die streken waar het doel van onzen tocht ligt? Want die geweldige Kara-korum, hij vormt niet alleen een waterscheiding; hij doet niet alleen dienst als keerdam voor de stroomingen in de atmosfeer, maar hij kan ook beschouwd worden als een scheidingsmuur tusschen landstreken waar zich uiteenloopende klimatologische invloeden doen gelden, waar dus ook flora en fauna zich vermoedelijk op ver schillende wijze ontwikkelen. Op welke wijze? Ziedaar een vraag, die weer van belang is om op te lossen. Het probleem van de verbreiding der verschillende plant- en diersoorten op aarde is er een, dat het onderwerp uitmaakt van de studie der vakgeleerden. Het vraagstuk zal zijn oplossing eerst naderen, als geen enkele schakel in de keten meer ontbreekt. Is het niet dubbel en dwars de moeite waard om mee te helpen, die schakel te smeden, al is het maar door n trek aan den blaasbalg van het smidsvuur? Ik heb hierboven eenige dingen opgenoemd, die m.i. speciaal hun waarde hebben ten opzichte van het terrein, dat wij voor onze werkzaamheden hebben uitgekozen. Maar ook willen wij eenige waarnemingen ver richten, zij het ook ,van bescheiden omvang, die niet speciaal aan de Kara-korum-gebieden gebonden zijn, doch die overal elders ter wereld kunnen geschieden waar zich hopge bergen bevinden, n.I. waarnemingen op physiologisch gebied. Ook hierover wil ik in het kort iets mededeelen. Het mag bekend worden geacht, dat het hoogte klimaat invloed heeft op het menschelijk organisme en speciaa! op ons centraal-zenuwstelsel. Proeven op groote hoogte in de bergen genomen (o.a. op den Italiaanschen top van den Monte Rosa) door Mosso, Zuntz e.a. hebben dat ten duidelijkste aangetoond. Trouwens bijna iedere alpinist heeft zelf wel eens te lijden gehad van de z.g. bergziekte of heeft dat ver schijnsel gezien bij anderen gedurende zijn bergtochten. Ook bij vliegeniers, die op groote hoogte vliegen, doen zich dezelfde verschijnselen voor, vandaar dat voor vliegeniers, die de volle beschikking moeten hebben over hun geestelijke vermogens, een strenge medische keuring is ingevoerd. Een deel van die keuring bestaat uit het nemen van een serie z.g. aandachtsproeven op den betreffenden persoon, zoowel op den beganen grond, als in de caisson" met sterk verdunde lucht. Om een enkel voorbeeld te geven waaruit de invloed van het hoogteklimaat op onze hersens moge blijken, vermeld ik, dat de Engelsche physigloog Barcroft in het observatorium op den top van den Monte Rosa (4500 M.) eens twee geleerden aantrof, die het hevig oneens waren over de vraag of 4 x 8.... 32 was ! Wij zouden geneigd zijn het te noemen dronkemans-taal. En toch zou die uitdrukking niet zoo zonderling zijn, want merkwaardigerwijs stemmen de symptomen van dronkenschap en die bij personen, die den invloed van den verminderden luchtdruk en verminderde zuurstofspanning ondergaan, veelal overeen. Zoo zal men vaak kunnen opmerken, dat de lijders in beide gevallen in een stemming verkeeren, die wij lastig" kunnen noemen. Een medicus, die de proeven had meege maakt in de caisson", vertelde mij eens, dat toen de luchtdruk tot bijna de helft van den normalen was teruggebracht (overeenstemmende dus met een hoogte van bijna 6000 M.) een gestudeerd, zeer ernstig man, achter den rug van den medicus reageerbuisjes kapot sloeg, een bezigheid, waarin hij een onverholen plezier toonde ! Een ander veelvuldig voorkomend Teekening voor de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen Mw. \ISSER-T HOOFT verschijnsel bij zoo'n caisson-proef is, dat men in een soort bravour-stemming geraakt, een symptoom dus, dat ook al weer met dat van dronkenschap overeen stemt. Nu is het vermoeden gewettigd, dat men tot andere resultaten moet komen, wanneer men proeven neemt in een vliegmachine, dan wel in de bergen op een zelfde hoogte. In het eerste geval immers wordt een hoogte van zegge 5500 M. bereikt in den tijd van n of twee uren, terwijl in het tweede geval, in de bergen dus, een dergelijke hoogte bereikt wordt nadat men eerst geruimen tijd heeft doorgebracht op b.v. 2000, 3000 en 4000 M., dus laten wij zeggen na een tijdsverloop van maanden, zoodat wij feitelijk min of meer geacclima tiseerd zijn. Nu waren de z.g. aandachtsproeven, waarop ik hier boven doelde, reeds tallooze malen genomen op personen, die in vliegmachines tot groote hoogte waren opgestegen en eveneens bij personen, die te voet groote hoogten in het gebergte hadden bereikt. Daar uit evenwel viel niet af te leiden, hoe groot de invloed was, dien men veilig aan het acclimatiseeringsproces mocht toeschrijven, want de proeven waren tot nu toe steeds genomen bij verschillend' personen, die dus wellicht ook verschillend op den invloed van het hoogteklimaat reageerden. Om vast te stellen of er inderdaad van een acclimatiseering sprake kan zijn en zoo ja, welke mate van invloed door die acclimati seering wordt uitgeoefend, zouden de aandachts proeven genomen moeten worden op n en denzelfden persoon, rst dus na een plotselinge stijging in een vliegmachine, en dan na een langzame stijging op dezelfde hoogte in de bergen. Dank zij de gewaardeerde medewerking van Pro fessor Magnus te Utrecht, LuitenantKolonel Hardenberg, den commandant van het militair vliegkamp te Soesterberg en Dr. Brouwer, den chef van den vliegmedischen dienst aldaar, was ik voor ons vertrek in de gelegenheid onder leiding van Dr. Brouwer de proeven te nemen, die noodig waren voor liet be sproken experiment. De tweede serie gelijkwaardige proeven zou dan in de Aziatische bergen door ons genomen moeten worden. 1) Voor de ontdekkingsgeschiedenis van den Karakorum zij verwezen naar: Ph. C. Visser. Naar Himalaya en Kara-korum. Wetenschappelijke Bijlage. Nijgh & van Ditrnar's Uit«. Mij., Rotterdam 1924. 2) Dr. Sven Hedin. Southern Tibet. Vol. Vil. Stockholm 1922. hunza-vrouw en -jongen TABA SIGAREN ' ** ZIJN TOCH DE BESTE ~ ~

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl