Historisch Archief 1877-1940
No. 2574
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
THEO
MANN-BOUWMEESTER
TOEN op 19 April van het vorig jaar mevrouw
Mann vijfenzeventig jaar werd, lag daar de
groote schaduw over het Huis Bouwmeester en kon
er van vieren geen sprake zijn. Het is bij een stille
hulde in de bladen, waarbij we de onze dankbaar hebben
gevoegd, gebleven. ThanS belooft het verrassend
bericht van haar wederoptreden in tal van plaatsen
van ons land, de schadeloosstelling. Dat zij daarvoor
den vorm van een afscheidstournée" koos, kan aan
de onve/deelde vreugde, die dit kloek besluit aller
wegen wekt, niets beknibbelen. Het woord afscheid"
verschrikt ons in de tooneelwereld niet vóór een
hoogere macht beslist, dat het zoo wezen moet. En
voor het oogenblik zijn we slechts geneigd er een
gelukkig voorwendsel in te zien, het tikje romantiek
dat er bij behoort. Al ware het maar om het optreden
van een zoo hooge gast naar waarde te onderscheiden
van de vrouwelijke gast-spelen, waarmede het tegen
woordig tooneel ons met den dag meer verwent, en de
diepere aandacht te vestigen op dit, boven dien
daagschen dag uitstekende, dat wellicht niet schooner kan
verschijnen dan tegen den donkeren achtergrond aller
vergankelijkheid. «u )»?**?'
En zouden we er eigenlijk niet onze vulpen
om durven verwedden, dat deze kunstenares, wier
jaren niet tellen, wier gaveh onverzwakt bleven,
en wier temperament weergaloos werkt, bij - den
eersten voet»' dien zij onder dit voorwendsel weder op
de planken zet, fluisteren zal, zooals onze* Sarah
Bernhardt alleen fluisteren kan Thuis !" Dat de geur
der coulissen haar zal geven, wat het dennenbosch den
braven burger geeft. En dat zij, na deze licht-,
-bloemen- en applaus-kuur, met allen in de zaal zal
proeven hoe dit afscheid smaakt naar meer! De over
tuiging nog altijd: de eerste te zijn, de leegte, die wij
in ons tooneelhart voelen, te kunnen vullen met n
gebaar, op rijen vol genegen-bewonderende gezichten
den afglans te zien eener oprechte ontroering, de
herinnering aan de beste tooneel-uren tot een levende
werkelijkheid te maken... Waarlijk, wij overvragen niet
wanneer wij bij deze gelegenheid mevrouw Mann
verzoeken haar afscheidsreis te mogen beschouwen als
een nieuw debuut.
En in hoevele rollen zouden wij haar dan nog
gaarne eens weerzien, niettegenstaande het wonder
der ware tooneelkunst, die de indrukken zoo sterk
prentte in ons hart, dat wij, onze oogen sluitend, deze
vrouwengestalten nog volkomen voor onzen geest
kunnen roepen, en het doorbladeren harer portretten
alreeds voldoende is om ook de stem te hooren, met
het indringend timbre, herhalend de woorden, welke
ons eenmaal en voor altijd hebben ontroerd. De
gedachte, dat dit alles nog volledig en onverf lauwd
bestaat, gaaf bewaard bleef in n mensch, van zeld
zame leefkracht, doch we zijn er dezer dagen
onbarmhartig aan herinnerd sterfelijk als ieder, en
dat het al hangt aan n gouden levensdraad, maakt
ons onbescheiden en begeerig Niet slechts naar
dit ne Kind van de liefde", maar naar alle kinderen
vah de liefde, van de vurige toonéelliefde, dezer groote
kunstenares. Naar alle vrouwen-gestalten, die zij tot
haar eigendom heeft gemaakt, en naar alle, die nog
op haar wachten. Heyermans en
Hauptmann-figuren Een noodlot mag het heeten, dat d!e twee,
Heyermans en| mevrouw Mann, elkander} op |lhet
Leidsche Plein niet vonden. Een feest zou het 'zijn
wanneer de actrice, naast haar onvolprezen Hannah"
(Voerman Henschel), ookdie andere kostelijke volks
heldin, de gewikste waschvrouw Wolff (Biberpelz)
nog het leven schonk. En dan zijn daar nog Ibsen's
vrouwengestalten, welke wijfzoo zeldzaam tot de
afmetingen zien groeien, die alleen het groote talent,
dat in Wezen altijd dichterlijk is en het innigst geheim
van den dramaturg peilt, er aan geven kan. Al moest
de souffleur dan eens extra zijn best doen de
prompte zesenzeventigjarige vergeve mijdesuppositie
daar tegenop wegen zeldzame Waarden, aan tra
gische kracht, aan verheffenden luim, aan panache,
die het souffleurshok zouden maken tot een molshoop
in den tooveftuin harer kunst.
Er is niets, schreven Wij verleden jaar, waarnaar
ons tooneel zoo hongert, als naar
geestdrift-uitbegaafdheid, naar de warmte van het kunstenaaishart.
Mevrouw Mann, van wie, als van Adrienne
Lecouvreur getuigd zou kunnen worden: qu'elle avait
presque inventél'art de parier au coeur" is er nog.
Jong en gezond. En als zij wilde "
TOP NAEFF
Teekening voor ,,de Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen
THEO MANN?BOUWMEESTER
GIDDINGI
?UYNENBUBG MUY5|
1SCHILDEDSI
C O M O E D I A
DOOR HENRIK SCHOLTE
Hef Nieuwe Nederlandsch Tooneel: Schweiger",
door Franz Werfel
DE familie Saalborn trekt in het programma over
Franz Werfel van leer. Louis Saalborn promo
veert op zeven stellingen, Drs. Arn. Saalborn betoogt
daarentegen in den breede hetzelfde: Werfel is een
ja-zegger, een glanzende (sic !), liefdevolle bekenner
van het eeuwig-heerlike".
Die sta-of-ik-schiet-methode was onnoodig. Ook
zonder dat zien wij Wel, dat dit stuk van Werfel een
dik-opgelegd, onevenwichtig, geforceerd en tenslotte
niet erg belangrijk stuk is. Al lezende vindt men er
vrijwel den heelen sterrenhemel van de
Duitschdramatische literatuur der laatste 40 jaren in terug.
Ibsen, Hauptmann en Wedekind (bien tonnés )
zijn met het bloote oog waarneembaar. Alleen Werfel
zelf is daar niet onder.
Nu kan men achter het zeer reëele gegeven en de
vette milieu-schildering nog wel een theorie van
broeder-liefde of een soort semi-mystieke
schijn-enwezen-filosofie gaan zoeken, omdat het nu eenmaal
Werfel is, maar of dit aan het stuk ten goede komt,
valt te betwijfelen. Zóó blijft er tenminste nog een
derde acte over, die met de hulp van het mislukte
materiaal der eerste bedrijven, zijn voorgangers
aanzienlijk overtreft.
De hoofdpersoon heeft dit met zijn Hollandschen
naamgenoot gemeen, dat hij een bij uitstek nobele
figuur is. Maar af en toe verwart hij zichzelf met
Balthazer Gerards en schiet dan op kleine kinderen:
een puur pathologisch geval dus, een arme, be
klagenswaardige krankzinnige, maar daarom nog geen
dramatische figuur.
(KWerfel plaatst hem in het milieu eener
Kleinstadt", nadat een anti-Freudiaansche professor hem
op zuiver-arische, ,,psycho-synthetische" geneeswijze
het geheugen ontnomen heett en weer teruggeeft,
wanneer Schweiger zijn noodlot verdragen kan.
Zijn vrouw, eveneens een wonder van heiligheid,
verdraagt het echter niet; zij handelt zooals een vrouw
in naturalistische drama's handelt en wanneer zij
na haar dwalingen, waarin zij misdadige en onherstel
bare dingen beging, tenslotte toch terug komt zij
had zich, heel naief, bij haar tweede vlucht maar
even op het portaal verstopt ! is zij net te laat
om den opnieuw krankzinnigen Schweiger van zijn
doodelijken sprong uit het venster terug te houden.
Schweiger sterft vrijwillig, wat zijn eenige uitkomst
was om niet zooals ik achter mij hoorde opmer
ken voor een tweede maal onder een andermans
duiven te schieten.
Afgezien van deze zWaar-dramatische ontknooping
bestaan de drie actes hoofdzakelijk uit een in wisse
lende volgorde optredende serie fanatici, waaronder
een krankzinnige privaat-docent, een spiritiste die de
lucht net als de soep nu eens te dik en dan weer te dun
vindt, een paar socialistische karikaturen en een
spioneerende kapelaan de voornaamste
hoogwaardigheidsbekleeders zijn. Merkwaardig is nu, hoe althans
de privaat-docent en de kapelaan bij het derde defil
ineens zooveel belangrijker dingen te zeggen krijgen.
Wij leven dan om naderhand begrijpelijke redenen op
de derde tage, waar de lucht werkelijk dunner
schijnt te zijn. De tirade van den privaat-docent
door Elias van Praag uitmuntend gezegd over den
dertienden stand" der maatschappij, is werkelijk het
beste uit het heele stuk. Het gesprek tusschen Schwei
ger en den pastoor, dat in vele opzichten aan Pro
fessor Bernardi" herinnert, wordt dadelijk weer
vlakker,.nutteloozer, maar is niettemin toch beter dan
de quasi-diepzinnige conversatie over mode-onder
werpen uit de beide voorafgaande bedrijven.
En het moet hier dadelijk gezegd worden: Louis de
Vries heeft zijn hoofdrol in dit zwakke stuk op ronduit
meesterlijke wijze vervuld. Hij speelde den Schweiger
week, zachtaardig en schuldbela?t, met prachtige
entrée's en groote ontroering in de Wegener-achtige
waanzin-scène aan het slot. Hij kwam daarmede ver
boven het stuk uit. Henriëtte van Kuyk als zijn
vrouw, kon geen voldoende tegenspel geven. Van deze
dwaze rol, half heilige, half misdadigster, was een
gave typeering echter ook vrijwel onmogelijk.
Naast Louis de Vries maakte Saalborn in zijn kort
optreden als de magische professor den meesten indruk.
Werfel zelf geeft hierbij aan: In keinem Augenblick
ist diese Erscheinung durch Karikicitheit
abgeschwacht". Saalborn heeft zich daaraan strikt ge
houden. Hij speelde den anti-semiet stram, fel, ge
chargeerd, maar niet lachwekkend. Door de onmo
gelijkheden, die Werfel ook deze figuur in den mond
geeft, was zulk een creatie dubbel moeilijk.
Zoo blijft, ondanks de betere tooneelen uit de laatste
acte, de totaal-indruk vast staan: een grof, pretentieus
stuk, waaraan goed spel van Louis de Vries en
Saalborn verspild is.