De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 2 oktober pagina 12

2 oktober 1926 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DRAMATISCHE KRONIEK DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2574 DOOR TOP NAEFF Vereenigd Tooneel. De Gevangene, door * tdouard Bourdel NAAST het moderne, zich op het experiment richtend tooneel, waarvan de Studio" ons dezer dagen een staaltje heeft getoond, handhaven zich te Parijs onverdroten het ouderwetsche pièce a these «n het, In den regel nogal oppervlakkig psycholo gisch kamerspel. Tot dit, zoogezegd verouderd genre moeten wij ook Bourdet's ,,La Piisonnière" rekenen, al brengt dit een onderwerp op het tooneel, dat in ?dezen dramatischen vorm nieuw zou kunnen schijnen, ?wijl het tot dusver, kieschheidshalve, meer in brochu res n een enkelen roman besloten bleef. Een onderwerp waaraan het, in een tijd van anarchie op sexueel gebied, ongetwijfeld een deel van de belangstelling dankt, maar dat overigens zoo oud als de wereld is ?en zich m.i. altijd beter zou leenen voor de antieke tragedie dan voor een huiselijk drama, waarin de mênschelijke hartstochten te klein blijven, gebonden aan bepaalde conventies, half verholen, en daardoor stuitend. Dat het den schrijver om de piquanterie in deze te doen zou zijn geweest, geloof ik intusschen allerminst. We zouden misschien nog verder kunnen gaan met te meenen dat zijn stuk er essentieel niet veel bij gewonnen of verloren zou hebben, indien hij het geval minder aan de mode van het oogenblik ?onderhevig had gesteld. Immers, niet in de betrekke lijke bijkomstigheid, dat een jong meisje de gevoelens, ?welke haar sexe gemeenlijk den man toedraagt, aan ?een vrouw, een vriendin spendeert, ligt hier de diepste tragiek, maar in de omstandigheid, dat zij gebonden door deze passie een mariage de raison sluit, en zich daarmede in dubbelen zin tot gevangene" maakt. Elke misplaatste en onbevredigbare neiging, die tot «en onoverwinnelijken hartstocht uitgroeit, nagelt den mensen aan het kruis, en het kan in den grond zooveel verschil niét maken of de fatale neiging 'een man of een vrouw geldt, al geven wij toe dat deze laatste, veler weerzin wekkende speling der natuur het drama nog vernederender, nog lichtloozer maakt. Te meer wanneer de gevangene" een zoo zwakke ea slaafsche persoonlijkheid is als Irene .de Montcel, en de schrijver haar strijd, waaraan zij een man, die haar liefheeft, durft offeren, niet machtiger doet gevoelen dan Bourdet dit vermocht. Deinzet brengt ons onmiddellijk inde gespannen situatie. Wij zien in Irene, de zevenentwintigjarige dochter van een gezant, de door schuwe vertwijfe ling gemartelde. Eerst tegenover haar vader, die haar ?op patriarchale en verregaand ondelicate wijze tot bekentenis van haar geheim tracht te dwingen, ?waarom zij weigert hem naar zijn nieuwe standplaats, Rome, te volgen en onder allerlei voorwendsels te Parijs wil blijven. Dan nadat zij in haar wanhoop gelogen heeft dat het om haar neef Jacques Virieu is tegenover dien Jacques, bij wien zij, teneinde raad, bescherming zoekt tegen zichzelve. Te goeder trouw. Volledig opgaande in haar ongelukkigen hartstocht, telt zij Jacques gevoelens, met w;en zij ?een schijn-verloving wenscht aan te gaan, weinig. Zelfs hoopt en gelooft zij in een huwelijk met hem haar genezing" te zullen vinden. Tot het uiterste gekweld, beseft zij nauwelijks nog welk een misdaad zij met dit droevig, en reeds te voren mislukt beroep op de jiatuur, aan hen beiden begaat. Het tweede bedrijf voert tot dit huwelijk. Jacques breekt met zijn maitresse om nog slechts te leven voor de beminde vrouw. In III is het huwelijk voltrokken en wij verwachten thans, na dit wreed ?compromis, het drama zich langs alle zijden te zien ?ontplooien. Wij verwachten zelfs, na den lijdensweg dien zij reeds aflegden, deze beide menschen, in machtelooze deernis op elkander aangewezen, de milde diepte te zien bereiken, die het bittere van het noodlot, ook al is daaraan geen ontkomen, compenseert. Elke tragedie, die ruimte laat aan de bron van mede lijden, voert allengs tot verademing, en verheffing. Bourdet's stuk blijft, onder de macht van het hopeloos en blindelings drijven der hartstochten, drukken tot het einde. Vooral de man gedraagt zich bij de oplos sing meer als een kwajongen, dan als een mensch, die hij wist eerlijk wat hij aan Irene zou hebben en zij geeft wat zij maar even kan met de geduldige toewijding, die deze zieke behoeft, de kameraadschap Verschenen: ARROWSMITH" van SINCLAIR LEWIS Van Holkema & Warendorf's U.-M. tracht op te voeren tot daar, waar de warmte van ge negenheid het tekort derzinnendragelijkmaakt. En bij deze ontknooping vertrekt ook de vrouw op een wijze, haar niet waardig. Al gaat Irene ten slótte den Weg, haar door een vreemde Wet aangewezen: naar de vriendin, die haar roept, wij voelen in dezen gang niet de ver lichtende berusting, Welke het eindelijk gehoorzamen aan een sterke en beproefde neiging laat het een zondige" neiging zijn trots 'alles met zich brengt. Omdat het diepste-zelf met de daad van verlossing gered zal zijn.Deze menschen, die nooit vereenigdzijn geweest, scheiden op de banale wijze van tallooze paren, die niet bij elkaar meenen te passen zij gaat, onder den druk dat het slecht is", naar waar haar hart haar trekt, hij troost zich met de kleine maitresse, Wier warm hartje hij ter wille van Irene verried. De schrijver heeft den goeden smaak gehad de vriendin" niet ten tooneele te voeren. Wij vernemen van haar door de bloemen, viooltjes, welke zij haar gevangene" zendt, en door haar echtgenoot, die in n kort, prachtig geschreven tooneel de ellende van zijn huwelijk met deze vrouw blootlegt. Doch al hadden wij van de verhouding der vrouwen iets veraanschouwelijkt gekregen, dan nog zou die ons waarschijnlijk minder hebben geboeid dan de ver houding tusschen man en vrouw van beide partijen, als echtgenooten verbonden en door het grillig lot of noodlot voor elkander onbereikbaar. Het is geen toeval, dat het bovengenoemd gesprek tusschen de beide mannen, waarin de oudere den jongen lot genoot nog Waarschuwen Wil met het voorbeeld van zijn eigen rampzalig huwelijksleven, het hoogtepunt van het stuk uitmaakt, het zijn de mênschelijke ge voelens van liefde en rede, die aan dit fragment hun glans verleenen. Had het geheele werk zich bewogen op dit plan, het zou den roep, die er te Parijs van uitgaat, als kunstwerk meer verdienen. Behalve aan het onderwerp, zal het dien roep dan nu wel danken aan de, op de manier van Henri Bernstein, pakkende tooneelen, Welke het tot een dankbaar speelstuk maken. Begaafde tooneelspelers, die bovenal verdiepte menschen zijn, kunnen met deze stof feitelijk doen wat ze willen, haar uitdiepen, verheffen, op koste van hun eigen gevoelsleven, van hun eigen zenuwen, verdroomen en verfijnen Wij behoeven maar even te bedenken wat Duse in haar jeugd van deze Irene" zou gemaakt hebben! In Duitschiand vervult Helene Thimig de rol, die, met Ludmilla Pitoëff, bezijden den heirweg der gerenomeerde actrices", in haar stille voetstappen treedt. In Parijs wordt ze prachtig nerveus en rijk gescha keerd gespeeld door Madame Silvie, welke er echter niet ze is daarvoor misschien te Fransch geschoold de gevoelsdiepte in legt, waartoe het schema van de rol kan leiden. Vera Bondam, voor wier werk op het tooneel onze belangstelling zeer gespannen is, al ware het maar omdat ook zij eenigszins treedt buiten de paden van den theatralen roem en wij zulk eene, op haar eenvoudig menschelijk gevoel spelende actrice, die daarbij de distinctie heeft van een vrouw van goeden huize, in Nederland brood noodig hebben Vera i Bondam bleef zweven' tusschen wat wij er door Mad. Silvie van hebben zien maken en dat, wat onze ver beelding er van droomt. In de twee eerste bedrijven kwam zij niet uit boven de gevoelens, die elk jong meisje in de perikelen van een ongeoorloofde liefde doorleeft. Wij voelden niet hoe dit uitzonderlijke meisje nog daarbij door schaamte-voor-zichzelve werd gekweld en gedrukt, als het ware opgegeten" werd door haar zenuwen; de siddering daarvan vloog niet over het masker van haar gezicht. In het derde bedrijf steeg zij aanmerkelijk, en vooral op het laatst vond zij, door haar tranen heen, den navranten glimlach der bevrijding-hoe-ook, die het slot tot een ontroering en in zekeren zin tot een vol doening maakte. Niet minder geboeid dan zij, heeft mij in de slecht geschreven rol van den man: Cees Laseur. Uiterlijk kan men zeggen, dat hij alles tegen had voor een jongrnensch uit de wereld der diplomatie, en het pro bleem: of een acteur in of boven zijn 10! moet staan, loste hij op zijn wijze op: hij lag er als het ware onder. Maar des te merkwaardiger is het, dat hij bij deze wilde overgave niet alleen de zuivere accenten trof, maar dat hij met dien overvloed van luk rake Wendingen, uitvallen en zijsprongen, ten slótte nog eenheid in zijn heterogene rol wist te brengen ook ! Ware Jacques Virieu een jongen uit het volk geweest, wij zouden, meer dan nu verantwoord mag heeten, zijn curieuse creatie" prijzen. De derde rol van beteekenis, van bijzondere beteekenis, omdat, zooals ik hierboven schreef,Jhet zwaarte punt van het stuk ligt in het gesprek der beide mannen, de kleine rol van den echtgenoot der vriendin", was in handen van Dirk Verbeek. Mij dunkt, wanneer de heer Verbeek gezien heeft wat niemand minder dan Jean Worms van dit rolletje te Parijs maakte, dat wij er dan niets meer van behoeven te zeggen. Paul Huf, als de vader van Irene, was te weinig den mondainen autocraat, Minny ten Hove deed, als maitresse van Jacques, niet genoeg de gevoelswarmte uitschijnen; bij alle scherts is dit vrouwtje, dat het leven kent, geen bakvischje. Polly Opdam, het zusje van Irene, bracht jeugd op het tooneel, die werkelijk jeugdig en beminnelijk was. SCHILDERKUNST DOOR MR. M. F. HENNUS Bij Buffa T S de tegenstelling opzet of toeval ? Een oolijk ?"?bedenksel of een verrassing voor den exposant zelf? In elk geval is zij niet de minst amusante kant van deze dubbele expositie. Beneden een ingetogen Vlaming, die zijn specialiteit maakt van doorkijkjes en tegelvloeren en die maar n menschensoort kent: begijntjes; boven een uitbundige Duitscher, een Münchener, die weet dat een waterverfteekening vooral nat moet zijn en die daarom met water plast tot de omtrekken er bij hangen. De Duitscher, hij heet Otto Scheinhammer, beziet, volgens een voor woord in een Duitschen catalogus, alles ,,aus dem Gesichtswinkel der Farbe"; de Vlaming hij heet Flor van Reeth betracht naar een ander voor woord de dingen naar den witten, mystieken, volstrekten vrede van het katholieke geloof." Inder daad is de Vlaming een stille, een droomer, een die genoeg heeft aan een langen witten gang en voor wien die gang misschien een symbool is van de oneindigheid; een zich-verdiepende, een geduldige, die zich uitleeft in een tegelvloer en die een volkomen kale ruimte met oneindige zorg tracteert en coloreert, omdat de zon twee witte plekken teekende op den grond en omdat ergens in een hoek een deur openstaat en verder op, door die deur gezien, weer een deur en omdat daar doorheen, klein maar minutieus, een begijntje te onderscheiden is. Deze teekeningen hebben een illustratieven en een architectonischen kant, maar de artistieke is zeer problematisch. Zij zijn sympathiek om hun eerlijkheid en hun naïeve blijmoedigheid, maar er is concentratie in noch bedwongen hartstocht, en de contemplatie werd geen bron waaruit de werke lijkheid verinnigd en verheerlijkt en van het tijdelijke ontdaan, opwelde. Zij bleven goed bedoelde, gemoede lijke, naar het architectonische mechanisch nauwkeurrige reproducties van een beperkte wereld, die hun belang ontleenen aan lang gekende en op den duur vervelende effecten. En het zonderlinge geval doet zich voor dat een ongetwijfeld op het innerlijke ge richte geest het in zijn kunstuiting van eenige goedkoope en versleten uiterlijke hulpmiddelen hebben moet. Voor de groote teekening die, te pathetisch, met de Dood" bestempeld werd, moogt ge een uit zondering maken; daar komt de kunstenaar boven zijn te benepen prentenboek-visie uit. De Duitscher boven is aan dezen Vlaming beneden lijnrecht tegenover gesteld. Het is nauwelijks te gelooven, dat zij beiden zich bedienen van hetzelfde materiaal. Hoogst waarschijnlijk be schouwt de Münchener zich als een impressionist, die aansluit aan de fransche impressionisten en is eene impressie voor hem vooral iets dat niet af is. En aangezien hij alles bekijkt van de kleur uit, is hij voor alles kleurig. Het terrein voor zulk een geest kan niet Amsterdam zijn, tenminste niet het inge togen, deftige, oude, wat zwaarmoedige Amsterdam, van Witsen bijvoorbeeld. Maar een boom-en huizenrijk landschap bij Ragusa of een brug bij Mostar door hem geïnterpreteerd kunnen u, om de altijd door schijnende, dikwijls fijne, bloesemende dartele kleur als ge voor een oogenblik stofuitdrukking, vorm, preciseering, toon vergeten wilt een vluchtige schoonheidsontroering bezorgen. Ge zijt dan geneigd in dezen schilder een brooze artisticiteit te onder kennen, zoo broos dat zij tegen den daad der materia liseering ternauwernood bestand is. Maar van de beide te dezer plaatse zoo zonderling vereenigde dienaren der kunst zoudt ge hem dengene willen noemen, aan wien althans een glimp van haar heerlijk heid in zijn beste oogenblikken is geopenbaard. GOEDKOOPE EUBELS MOETEN JUIST SOLIDE ZIJN. WIJ MAKEN NU O.M. EEN HUISKAMER BESTAANDE UIT TAFEL, 4 STOELEN, 2 ARM- f OIO STOELEN EN BUFFET . . . . ' ^IO ZITKAMER BEST. UIT TAFELTJE, 3 ARMSTOËLEN, 2 STOELEN, f 1QO THEEKAST EN BOEKENKASTJE * IO SLAAPK AM ERBEST.UITSPIEQELKAST, LITS-JUMEAUX.2NACHT- f OOI KASTJES, 2 STOELEN EN TAFEL ? ' TOILETTAFEL f 57 ALLES GEMAAKTVAN MOOI EIKENHOUT EN ONTWORPEN DOOR CORN. ^SLUYS DEN HAAG ? NOORDEINDE 162A

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl