Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2577
M IJ N L E V E
- JLyriscIi leeraicki m vier zangen
EERSTE ZANG
JANUARI
't Is (Teerste maand van 't jaar. Nu past het mij te peinzen.
Te biechten. Voor mijn ziel behoef ik niet te veinzen.
Wat heb ik kwaads gedaan? Wat heb ik goeds verricht?
Zal ik het beter doen in 't jaar, dat voor mij ligt?
'. FEBRUARI
Ik voel de koude lucht mij lijf. en leden sterken;
Nu ben ik weer in staat te waken en te werken.
Mijn buidel wordt gevuld, en van mijn overvloed
Geef ik met gulle hand. Wie wel doet, wel ontmoet.
MAART
Ik spoed mij naar de kerk, wanneer de klokken luien,
Al wordt de tocht verzwaard door gure Maartsche buien.
'k Ben zeer gesticht door 'tgeen de goede pastor zei
Van zond' en schuld. Het sloeg gelukkig niet op mij.
APRIL
Vandaag zoowaar nog sneeuw! April vertoont zijn nukken,
En poogt mij neer te slaan. Het zal hem niet gelukken.
De lent is toch in 't zicht? Waarom gemurmureerd?
Ik heb in deze maand met vrucht gespeculeerd;
ME i
Nu gaan de kachels weg. Ik houd niet van verkwisten;
Wie zich niet staalt en hardt, wordt nooit een waardig Christen.
Mijn innerlijk is warm, al is 't ook nog maar Mei;
'k Werd Commissaris van een goede Maatschappij.
JUNI
De gansene Schepping juicht. Geen blijder maand dan Juni.
'k Hield met mijn vriendenkring mijn jaarlijksche re-unie.
Als men n dag in 't jaar aan vrije vreugde wijdt,
Voelt men zijn kracht hernieuwd voor 's levens zwaren strijd.
E MAANDEN VAN HET JAAR
JULI
In Juli neemt men rust. Ik ga bescheiden reteen,
Om stil, in Gods natuur,Zijn scheppingswerk te prijzen,
En, mits het niet in botsing komt met mijn fatsoen,
Als nijver zakenman, connecties op te doen.
AUGUSTUS
Augustus heet zoo warm, maar meestal valt hij tegen;
De lucht is zwaar bewolkt, en eiken dag is 't regen.
Maar nimmer heeft het weer een vroom gemoed beroerd.
Ik kijk mijn boeken na. 'k Heb nogal goed geboerd.
SEPTEMBER
Wat is September schoon ! 't Valt hard om nu te werken.
Ik doe 't, met tegenzin; maar 'k laat het niemand merken.
De vogel streelt mijn oor met hemelsche
muziekIk heb een nieuw idee. 'k Ga in de politiek.
O c T o B E R
't Is we! een droef gezicht, wanneer de blaren vallen,
Maar moet zoo'n kleinigheid mijn levensvreugd vergallen?
Weineen. Mijn staatsplicht maant. Die roepstem volg ik slechts.
Mijn laatste speech sloeg in. Ik ben gematigd Rechts.
NOVEMBER
De blonde herfst is dood. Maar ik ben nog in leven.
'k Heb wil van al de moeite, die 'k me heb gegeven.
Ik zit in 's lands bestuur, 'k Ben, wat men noemt, geslaagd.
Verwaten is de mensch, die meer van 't leven vraagt.
DECEMBER
Dit is een donkre maand. !k voel mij ontevreden.
Toch heb ik alles, waar 'k zoo fel voor heb gestreden.
Wat weinig warmte geeft ons die December-zon !
Mijn hart is net zoo koud, als toen ik 't jaar begon.
CHARIVARIUS
SCHILDERKUNST
DOOR A. PLASSCHAERT
'. »'
t
t
t
J*
<*»
Agnes Canta; Rotterdamsche Kunstkring
Het wark in den Rotterdamschen Kunstkring, door
Agnes Canta tentoongesteld, is van tweeërlei geaard
heid; het is wat zij naar ik meen decoratief zal noemen,
en het andere.is meer een voorbeeld van wat ge een
,,gewoon" schilderij kunt heeten. Het decoratieve dan,
ik heb het nog eens geschreven, het lijkt mij het
doen van geweld aan Canta's eigen wezen, en een
verkaerd zoeken om haar persoonlijkheid te bewijzen. Ik
wil hiermee niet zeggen, dat het volledig slecht is;
n expressionistisch schilderij heeft zelfs eenige
bekoring, zooals iets plotselings en ongewoons een
bekoring kan hebben, maar het andere decoratieve"
mist het fijne gevoel voor wat dat werkelijk moet zijn;
het mist vastheid van onderbouw; het decoratieve
is alleen gezocht in willekeurige vereenvoudigingen,
die niet voldoende typeeren. Een ander werk als
No. 14 Olifant (de kleur daarvan is aangenaam)
zou kunnen dienen voor een borduurwerk; het zou,
.als borduursel uitgevoerd, Winnen. Het beste Werk,
het meest eenvoudige, zijn voor mij de twee portretten
van een meisje en van een oude vrouw. Met het
bovengenoemde expressionistische, maken deze twee
den sterksten indruk. De andere gewone" schilde
rijen toonen hier en daar de mogelijkheid van een
kleur, maar in mijn herinnering heb ik in deze richting
stiller en inniger werk niet vergeten.
Toon Keldder, bij Unger en van Mens,
te Rotterdam
Wanneer wij het verschil zien, dat het werk van
Toon Kelder moet maken voor de meesten, die het
eerst zagen in den Rotterdamschen Kunstkring en nu,
met andere uitingen, bij Unger en van Mens, dan moet
het hun, die het goed nagingen, duidelijk zijn, dat de
voordracht, de techniek gebouwd is op de plaatsing
in groote ruimten met bovenlicht, en niet, zooals nu,
voor vrij smalle ruimten (kamers) met zijlicht.
Er is bij Unger en van Mens niet genoeg afstand om
de voordracht van het penseel ineen te doen vloeien
en zóó het werk een te grooten nadruk van kracht,
van de bazigheid van het pensee', te ontnemen. Dat
is het eerste, waarop te letten is bij de bespreking
dezer tentoonstelling (zeker ongelijker dan die in den
Kunstkring), maar er zijn nog andere dingen niet te
vergeten. Het spreekt vanzelf, dat ge Kelder ook hiei
ervaart in zijne natuurlijkheid, in zijne onmiddellijk
heid, wat mij aanleiding heeft gegeven, en ik meen
dat zulks juist is, hem te rangschikken onder de
Impressionisten, zij het dan van dezen tijd, dus andere
dan de voorgaanden. Kelder is ten eerste een spontaan
schilder, en ten tweede is hij een colorist. Hij is dat,
het spreekt van zelf, gebleven, al is zijn gamma meer
gebonden geworden, en donkerder. Tegelijk met deze
grootere gebondenheid en grooter donkerte, is er meer
spel van ruimte ontstaan; heeft de figuur en alles
meer volumen gekregen. Ook' dat is van dezen tijd.
De colorist Kelder heeft zich tot grooter innigheid
gezet. Dat ziet ge vooral in zijn stillevens en in enkle
figuren, in de figuren, nu en dan, het minst, want
innigheid eischt een mijden van een te groot gebaar,
van een te expressieven blik; het uiterlijke mag nooit
grooter zijn dan de innerlijke roering. Deze te groote
uiterlijkheid zal Kelder moeten leeren mijden, of de
tijd zaïhet den dertigjarigen onderwijzen; kieschheid
in deze lijkt mij hier nog het moeilijkste ! Bij de
stillevens is dit gevaar altijd, zoo goed als
altijd gemeden; de stille, hem doode dingen geven
zijn aandacht geen aanleiding tot te groote uitbun
digheid. Dat is openbaar in hst groote stilleven van
de visschen, dat, thans slecht gehangen (er was
geen andere plaats 1) inderdaad een goed werk is,
zooalsookin datmet het petroleumstel. Van de figuren
is de man, die een schip voorttrekt (al kon in het
lichaam meer spanning zijn) de ruimtewerking het
meest duidelijk, zooals in den harmonikaspeler de
typeering juist en eenvoudig is. Het meest als colorist
ziet ge Kelder in zijn landschappen, en in het eene
naakt; het geestigst in zijn Begrafenis, in zwart op
triplex geteekend (van boven naar bentêgezien).
Kelder heeft, en dat komt wel mee van zijn natuur
lijkheid (hij doet zich hoe langer hoe minder geweld
aan, tegen 't eigen wezen in) een groote, snelle, zeker
heid van teekenen. Dat is overklaar in de
kindcrteekeningen, die de schilder naar zijn kind maakte,
maar ook in de teekening der naakte vrouw (in het
zijkamertje). Daar vindt ge een spontaneïteit, die
van een werkelijk talent is, evenals ge zulk talent
erkent in hst schilderijtje van het gebogen manneke,
met het wit van zijn hemd boven den broek uit.
Kelder is dus een colorist, een impressionist, dit
ruimte wil, en den vorm groot. Hij is, ik herhaal het,
een werkelijk talent in ontwikkeling, maar tevens een
talent, dat nog erkennen moet, dat overrompeling
door uiterlijke kracht niemand voortdurend over
rompelt; dat zulk doen noblesse mist. Maar ten slotte,
hij heeft kracht en kunde; hij moet die beide alleen
dresseeren en kritiseeren.
Tentoonstellingen
Langzamerhand begint bij hen, die tentoonstellen,
het juiste inzicht te komen, dat een tentoonstelling
niet ten eerste moet zijn een groote hoeveelheid van
min of meer goede werken, maar dat zij wezen moet:
niet veel werken, maar goede; dingen dus die kost
baar zijn, als kostbare dingen uitgestald. De
kunstgenootschappen zijn in dit opzicht in een ongunstige
positie, omdat daar uit hartelijkheid of uit noncha
lance gaarne een groot getal leden wordt gekweekt,
zonder dat daarbij bedacht werd, dat deze leden
(eenigszins toch terecht!) ten toon willen stellen voor
hun goeie geld, dat contributie heet. Hartelijkheid
heeft ook hier zijn bezwaren. En deze bezwaren zijn
niet meer te ontkennen. De beste tentoonstellingen
zijn dan ook die, welke door vereenigingen worden
gehouden, zooals de Rotterdamsche kunstkring etc.,
waar geen belemmerende leden zijn, en dan die door
sommige kunsthandelaars worden georganiseerd, en
soms eerst in de derde plaats, die door de kunstge
nootschappen worden gehouden, en dan nog als zij
tentoonstellingen houden van een Eenling, of van
een keuze van werk, buiten het werk hunner leden
gekozen. Dit is een verschuiving, en die verschuiving
is zoo openbaar, dat bijtebauwen uit vereenigingen
hun tentoon- stelling liefst hebben bij een kunsthandel
of iets dergelijks. Er is daar immers beter kans !
NIEUWE DRUKKEN
Karel ende Elegast, opnieuw uitgegeven en toe
gelicht door Dr. J. BERGSMA. Vierde druk. Zutphen,
W. J. Thieme, et Cie.
J. S. MEUWSEN, Hou. A'dam-R'dam-Den Hu*
DB BESTE HOEDEN IN HOLLAND