Historisch Archief 1877-1940
tto, 2577
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
HET LEVEN VAN
FREDERIK. HENDRIK
ITALIËEN T U R K IJ
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
P. J. Blok. Frederik,'Hendrik, Prins
van Oranje. Nederlandsche Hiitorische
Bibliotheek onder leiding van Prof. Dr.,,
H. Brugmans, Amsterdam, J.
M.Meulenhof 1924
Toen, nu reeds jaren gelden, de Commissie van advies
voor 's Rijks Geschiedkundige .Publicatiën haar
Gverzicht in het licht gaf van de door bronnenpublicatie
aan te vullen leemten der Nederlandsche Geschiedkennis,
Jieeft zij ook de aandacht gevestigd op de noodzake
lijkheid eener aanvulling van de tweede serie van
Groens Archives, welke in volledigheid, zeer achter
staat bij de eerste serie. Ons dunkt dat er reden is
voor een ijverige nalezing in alle binnen- en
buitenJandsche archiefdepots, die met eenigen graad van
?waarschijnlijkheid brieven van en aan de oude
Oranjes kunnen bevatten", schreef de Commissie.
En hiervoor bestond alle reden. De in bedoelde uit
gave afgedrukte, correspondentie van Frederik
Hendrik is, vooral1 voor het tijdperk vóór 1640,
:zeer onvolledig, en hoewel het bekende werk van
Waddington op menige plaats een welkome aanvulling
:gaf,bleven er toch te vele lacunes over om een degelijke,
aan alle wetenschappelijke eischen" voldoende bio
grafie van dezen sympathieken Oranje te kunnen ge
ven.
Dit is dan ook de reden geweest, dat schrijver dezes,
die zich jarenlang 'aan allerlei detailstudie over dit
tijdperk wijdde, nooit den moed heeft gehad om
gevolg te geven aan de aan den leider der Histori
sche Bibliotheek gedane belofte, een leven van Frede
rik Hendrik in het licht te geven. Een blijde verrassing
-was het daarom, toen hij, door onderzoek van geheel
anderen aard in beslag genomen, van zijn geachten
leermeester, Prof. Blok, de vraag kreeg.fof hij nog
-aan de, trouwens alleen Voorloopige toezegging gevolg
?dachye geven, of wel deze taak aan hem wilde over- >
.laten.
Het was dus met zeer begrijpelijke belangstelling
dat hij het nu verschenen boek ter hand heeft ge
nomen en gaarne wil hij voldoen aan de uitnoodiging
' -der redactie om zijn indrukken in een korte bespre
king samen te vatten. Daarbij worde dan vooropge
steld de bekentenis, dat hij de bezwaren aan
dergeijken arbeid verbonden, blijkbaar te zwaar heeft
laten wegen; er bleek toch meer materiaal beschikbaar
te zijn, dan hij vermoedde; ook'zonder een uitgebreid
onderzoek in binnen- en buitenlandsche archieven,
"waarvoor overigens nog alle aanleiding blijft bestaan,
bleek het mogelijk een^goed gefundeerd en populair
gehouden levensbeschrijving van den derden Oranje
te geven, een boek, allereerst geschreven voor het
beschaafd publiek, maar dat tevens voor den vakman
-van waarde kan zijn*
Het behandelen van een zoo omvangrijk onderwerp
in een betrekkelijk klein bestek, is mogelijk geweest
?door strikte beperking tot het onderwerp, en door af te
zien van alle ingaan op detailkwesties op aangrenzend
gebied. De schrijver kon dit des te beter doen, omdat
hij in zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk
het tijdperk, waarop de Prins zijn stempel heeft
gedrukt, uitvoerig heeft beschreven. Hadden we ook
gaarne op verschillende plaatsen een dieper ingaan
op sommige onderdeelen gewenscht, het valt niet te
ontkennen, dat de schrijver, door zijn streng vast
houden aan de figuur van den Prins, aan zijn werk
groote eenheid hèft weten te geven.
Allereerst worden ons de droeve jaren van 's Prin
sen jeugd geschetst; eerst de onverkwikkelijke voor
vallen bij het doopfeest; daarna, na den tragischen
dood van den vader, de groote moeilijkheden, waarin
de weduwe met haar kindje achterbleef. Louise de
Colligny, die zich hier nooit recht op haar plaats ge
voelde, wilde haar zoon liefst een carrière in Frankrijk
scheppen, waar zij, na de troonsbestijging van Hen
drik IV, goede relaties bezat; Maurits en de
StatenGeneraal wisten daarentegen door te zetten dat hij
zijn opvoeding in Holland kreeg en daardoor voor
ons land behouden bleef. Teekenend is vooral wat
geschiedde tijdens zijn verblijf in Frankrijk in 1597
1599; niet dan na ernstigen aandrang wist men
te bereiken, dat de Prins ten slotte naar ons land
ierugkeerde, onder de leiding van Maurits kwam te
staan, en door dezen gemaakt werd tot den grooten
strateeg, die aan ons land ten slotte zulke belangrijke
diensten zou bewijzen.
Natuurlijk maakte de jonge Prins snel carrière.
Dertien jaar oud, 1597, maakte hij voor Rijnberk
voor het eerst kennis met den krijg, als titulair kolonel
van een regiment voetvolk, een post hem reeds in
1594 geschonken om op kiesche wijze tegemoet te
komen in de kosten zijner opvoeding te Leiden.
Hij is dan kinderlijk blij met een Oranje-sjerp, die zijn
zuster Brabantine hem heeft geschonken; je la
rapporterai tont gastee du sang des Espagnols .
Na zijn terugkeer uit Frankrijk in 1599 begint zijn
werkelijke dienst; hij valt met een aantal ruiters m
een hinderlaag, weet zich er echter, niet zonder
levensgevaar, door te slaan. Zooals bekend is, nam
hij deel aan den slag bij Nieuwpoort; in hetzelfde
jaar werd hij lid van deri Raad van State; in 1602
nam hij deel aan het beleg van Grave; daarna kreeg
hij zijn eerste zelfstandig commando over de Engelsche
troepen. In het volgende jaar werd hij generaal der
DE MAAN: HEB 'T HART EENS!"
ruiterij. Daarna nam hij deel aan tal van gevechten,
waarbij hij zich door zijn moed onderscheidde.
De volgende periode, die van het Bestand, behoort
niet tot zijn schitterendste tijdperken. Allesbehalve
sympathiek doet ons bijv. de geschiedenis van zijn
huwelijksaanzoek om de hand van Elisabeth van
Hessen Darmstadt aan; men krijgt evenwel den in
druk, dat het gepingel over den bruidschat voor een
goed deel verklaard moet worden uit zijn tegenzin tegen
een huwelijksaanzoek, waartoe hij vooral door den
aandrang van zijn familie was bewogen. Nog meer
afkeurenswaard is evenwel zijn houding ten opzichte
van zijn geestverwanten de Remonstranten; in tegen
stelling met zijn moeder schijnt hij zelfs geen poging
te hebben gedaan om het leven van Oldenbarnevelt
te redden; ook voor zijn vriend van der Mijle heeft
hij blijkbaar niets durven doen, uit vrees daardoor
zijn kansen op de opvolging in gevaar te brengen;
een houding, erkent de schrijver, die geenszins getuigt
van vaste overtuiging en zedelijken moed.
Kunnen we dus zijn Houding in de jaren vóór zijn
stadhouderschap niet onverdeeld bewonderen, na
de aanvaarding van de hoogste ambten heeft hij aan
de verwachtingen beter voldaan, dan iemand had
kunnen vermoeden. Met hoeveel wantrouwen hij
ontvangen werd, bewijzen de voorzorgen genomen om
hem tot het handhaven der ware gereformeerde
religie" te verplichten; ook de belofte, die van hem
gevraagd werd, niet tot de terugroeping der
desertores patriae" te zullen medewerken; toch heeft hij
door zijn tactvol optreden aan den partijstrijd zijn
scherpte weten te ontnemen en den Remonstranten
weder eenige vrijheid weten te verschaffen.
Over zijn leiding van de militaire en politieke zaken
behoeven wij hier niet te spreken, temeer, omdat hier
geen bepaald nieuwe gezichtspunten worden geopend;
de schrijver geeft hier een uitnemend overzicht van
de wijze waarop langzaam op de monarchie werd
aangestuurd. Zeer belangwekkend zijn daarnaast de
mededeelingen op financieel gebied, die voor een goed
deel nieuw zijn; over de uitbreiding van het grondbezit
der Oranjes, over 's Prinsen belangstelling voor de
kunst, over het hofleven, dat langzamerhand tot
ontwikkeling kwam, worden hier tal van belangwek
kende bijzonderheden gegeven.
Jammer is het, dat de schrijver door zijn boek,
dat in handen van niet-vakmannen zal komen, er toe
bijdraagt om het leven te verlengen van een verhaal,
dat voor ons volk weinig eervol is en dat, hoewel ik
reeds jaren geleden aantoonde dat het absoluut
ongeloofwaardig is, telkens weer opduikt in de
litteratuur; ik bedoel de beruchte leverantie van
buskruit aan Antwerpen in 1638 door den
Amsterdamschen koopman Marselis, die, om in den handel winst
te behalen, door de Hel zou varen, al moest hij er
zijn zeilen aan wagen. Reeds jaren geleden toonde ik
aan 1), dat het verhaal, ontleend aan een waardelooze
bron, vol tegenstrijdigheden zit; een Fransen onder
zoeker heeft bewezen, dat de geheele bundel waaraan
het ontleend is, vervalscht is. Ook omtrent de
bedoeling der vervalsching tasten wij niet in het
duister rond. Waar de beschuldiging dus op geen
enkelen grond steunt, is het te betreuren, dat" een
historicus als onze schrijver, aan wien blijkbaar mijn
betoog ontgaan is, door zijn gezag het voortleven van
een voor ons volk zoo weinig eervolle legende in de
hand heeft gewerkt. DR. M. G. DE BOER
1) de Boer: Amsterdam ten onrechte van verraad
beschuldigd. Tijdschrift voor geschiedenis 1912, bl. 1.