Historisch Archief 1877-1940
-Jt J
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2577
Grand CaféRestaurant,, DE HEEM R A AD"
N. BINNENWEG 276 ROTTERDAM
8 Billards Orchestre SPRATO
r' t>E TABAK EN HET KIND
DOOR MR. E. VAN BOLHUIS
f
f
f'
.t
T N 1911 wendde zich het hoofdbestuur van den
?*? Bond van Nederlandsche onderwijzers tot den
Minister van Binnenlandsche Zaken, om wettelijke
maatregelen te riemen tegen het rooken door kinderen
beneden de 16 jaar.
De regeering won advies in bij den Centralen Ge
zondheidsraad*
Gevolg: commissie uit den Centralen
Gezondheidsraady overwegingen pro en contra, in de lengte en in
de breedte. Resultaat: nul op 't request voor den
Bond van ^ Nederlandsche onderwijzers. (Hoewel de
Commissie in 't algemeen bestrijding van het bewuste
euvel wel wenschelijk achtte !)
In 1921 vervoegden zich de Tuchtunie, de Bond ter
behartiging van de belangen van het kind en de Bond
Van Nederlandsche onderwijzers bij den Minister van
Justitie, bezwaard als zij zich gevoelden over de zeer
ongewenschte combinatie: kind en tabak.
Gevolg: de Minister van Justitie renvoyeerde het
adres aan zijn collega van Arbeid. Daarna advies van
den Gezondheidsraad, etc. etc. En de houding van de
regeering bleek daarop in zeker opzicht gelukkig!
vrij van Germanisme: geen maszregeln", geen
dwang von oben herab".
De zaak bleef, zooals ze was, en degenen, die zich
de belangen van het kind ter harte genomen hadden,
zagen hun hoop in rook vervliegen en waarschijnlijk
helaas menig sigaret, sigaar of pijp in kindermond.
Edoch zij zaten niet stil. De Raden der gemeenten
werden eveneens voor het feit gesteld om een be
slissing in deze zaak te nemen, hoewel een rijkswet het
meest voor de hand liggende en doeltreffende middel
zou zijn. Dit kon nu te eerder geschieden, nu de
rijkswétgever zich afzijdig hield. Steun vindend bij het
oordeel der medici, dat het om gezondheidsredenen
ongewenscht is en ook meer of minder schadelijk, dat
kinderen rooken, deden zij hun aanval met drieërlei
geschut. Men wilde:
Ie. een rookverbod voor hinderen beneden den
J6~jarigen leeftijd;
2e. een verkoopverbod ven rookartikelen aan die
kinderen ;
3e. een verbod voor die kinderen om rookartikelen
bij zich te hebben.
Op l en 2 komt het voornamelijk aan.
Men bereikte succes. In verschillende gemeenten
kon geen weerstand geboden worden tegen den in het
belang der volksgezondheid uitgeoefenden drang.
Rook- en verkoopverboden zagen het levenslicht.
In de stedelijke vergader/alen kwamen bij het
botsen van de onderscheidene meeningen de voor- en
nadeelen van dergelijke bepalingen te voorschijn. Veel
van hetgeen werd opgemerkt is niet onbelangrijk.
Het is de taak van de ouders en opvoeders om de
kinderen van het rooken af te houden", aldus de
tegenstanders. Anders wordt het ouderlijk gezag
ondermijnd en de zelftucht der kinderen uitgeschakeld.
De gemeentelijke overheid heeft zich hier niet in te
mengen; het zou op een belachelijke verbodszucht
gaan lijken, wanneer zij tot dergelijke maatregelen
zou overgaan".
De voorstanders ontkenden niet, dat er een zekere
algerfieene waarheid in deze beweringen lag, doch
beriepen zich vooral op het feit, dat wel tal van andere
voorzieningen door de gemeentelijke overheid in het
belang der volksgezondheid getroffen werden, waarbij
toch eveneens een tot hiertoe en niet verder" werd
toegeroepen aan de eigen zorg en zelftucht der inge
zetenen.
Dan: een rookverbod ontmoet wettelijke bezwaren.
Ingevolge art. 39 septeis jo. artt. 30 en 39 van het
Wetboek van Strafrecht kan een kind, dat den leeftijd
van 18 jaar nog niet bereikt heeft en schuldig is aan
TABA SIGAREN
-» ~ ZIJN TOCH DE BESTE ~ ~
een feit, vallende in de bepaling van een overtreding,
slechts gestraft worden met berisping en alleen in geval
van recidive (onder meer) met geldboete, terwijl
krachtens art. 161 der Gemeentewet de Raad geen
andere hoofdstraffen tegen overtredingen bedreigen
kan dan hechtenis van ten hoogste 6 dagen en geld
boete van ten hoogste 25 gulden. Dit leek een geduchte
troef in de handen van de bestrijders van verboden,
welke alleen voor kinderen bedoeld waren. Sterker
nog; kan zoo redeneerde men verder er geen
rookverbod komen, dan is een verkoopverbod of iets
dergelijks onlogisch en daarom onbestaanbaar.
Immers een kind kan dan met een sigaret uitgedost
in een sigarenwinkel komen om b.v. lucifers geen
rookartikel te koopen ! Op dit argument struikelde
dan ook in menige gemeente ieder ingrijpen van
overheidswege.
Daar, waar men het er niet bij liet zitten en wel een
rookverbod tot stand kwam, was men de meening
toegedaan, dat de Raad de gewone hoofdstraffen
kon bedreigen tegen den overtreder van het voor
schrift, al is deze ook jonger dan 18 jaren, daar
het de taak van den rechter zou zijn om met inacht
neming-der daarvoor in 1901 in het leven geroepen en
hierboven vermelde regelen elk geval op zich zelf te
berechten, gelijk dit bij iedere andere overtreding en
elk misdrijf ook moet gebeuren. O.i. valt voor deze
redeneering veel te zeggen; het is ook een practisch
standpunt, daar huldigde men de enge opvatting
de gemeentelijke wetgever zonder wetswijziging
on.mogelijk een verbodsbepaling voor kinderen alleen in
het leven zou kunnen roepen. Terecht ??immers als
overbodig wijzigde men in 1901 dus art. 161 van de
' Gemeentewet niet.
De tegenstanders: Het kind voelt het rooken niet
als een ongeoorloofd iets, vindt het niet erger dan het
eten van chocolade en het drinken van koffie of thee;
daarom is het een ondermijning van het gezag om
het kind met den strafrechter in aanraking te brengen,
ook 'al omdat het voor berisping vrij ongevoelig is".
Bewijs dat! Wij ontkennen het", aldus de voor
standers. ,En al mocht dit zoo zijn, geldt het verbod
om op een grasperk te loopen ook niet voor kinderen?
Wordt dat wel door een kind als ongeoorloofd be
schouwd? Ook door volwassenen dat is der over
treding eigen worden de meeste overtredingen ge
pleegd, zonder dat zij het gevoel hebben iets
onbehoorliiks te doen. De consequentie zou dus zijn, dat
kinderen alle overtredingen straffeloos zouden moeten
kunnen begaan l En aanvaardt gij, tegenstanders,
dit?"
Binnenkort zal wederom de aandacht van den
Amsterdamschen Raad in Amsterdam bestaat n.l. al
een verkoopverbod gevraagd worden voor de
tabak en het kind. De Amsterdamsche vereeniging
van Sigarenwinkeliers toch drong onlangs bij den
Raad aan om het verkoopverbod van tabaksartikelen
aan kinderen beneden den 14-jarigen leeftijd in te
trekken. Dit adres werd in handen gesteld van de
Commissie voor de Strafverordeningen, welke Raads
commissie de verordeningen, tegen wier overtreding
straf is bedreigd, ontwerpt. Blijkens berichten in de
dagbladen stelt deze commissie voor om, waar met
een verkoopverbod niet vee! bereikt is, een ander
verbod uit te vaardigen, waarvan zij meer resultaat
verwacht. De bepaling moet volgens haar als volgt
luiden:
Het is personen beneden 14 jaar verboden, zich in
het bezit van tabaksartikelen te bevinden op of bij
den openbaren weg of op plaatsen voor het publiek
toegankelijk".
Het verkoopverbod zou h.i. daarnaast gehandhaafd
moeten blijven. ,
De Gezondheidscommissie om advies over deze
questie gevraagd vond het ontworpen voorschrift
niet practisch. Blijkbaar achtte zij het rooken der
schoorsteenen van H.H. Sigarenhandclaren van
minder belang dan het niet-rooken der Amsterdamsche
jeugd, want zij adviseerde om het rooken zelf door
kinderen beneden 14 jaar te verbieden en dan het
verkoopverbod in te trekken.
De vraag is nu of, waar in de hoofdstad des lands
met haar aantal inwoners, gelijkstaande met ongeveer
een tiende deel van onze geheele landsbevolking, de
noodzakelijkheid wordt gevoeld om een rookverbod
voor kinderen in het leven te roepen, er voor den rijks
wetgever geen aanleiding is om thans deze zaak wél
aan te pakken. Andere middelen bleken lapmiddelen
te zijn.
Dat de Nederlandsche spes patriae niet in rook opga
(in letterlijken en t'iguurlijken zin) is toch evenals
andere takken van gezondheidszorg" voorwaar een
algemeen rijksbelang.
BOEKBESPREKINGDe hoogere bevelvoering derNederlandschc
krijgsmacht in tijd van oorlog en van
vrede, door C. J. Snijders, Generaal b.d..
Het toeval wilde, dat toen de studie van den Generaal
Snijders in de Militaire Spectator verscheen, er reeds
sedert eenige weken een opstel over hetzelfde onder
werp gereed lag voor opneming in dit weekblad en
de drukproef reeds was aangevuld met een opmerking
naar aanleiding van de bespreking over de hoogere
bevelvoering op 23 Sept. j.l. in de Kamer.
Er is reden om prijs te stellen op deze dateering van
het in het nummer van 8 October j.l. opgenomen
opstel, juist omdat daarin dezelfde zienswijze ver
dedigd wordt als in de studie van den
GeneraalOpperbevelhebber en het van beteekenis kan zijn,.
dat verschillende, onderling onafhankelijke beschou
wingen tot hetzelfde resultaat leiden.
Het is overigens op zich zelf van hooge waarde, dat
een man, met de ervaring en het gezag van dezen
Generaal, zich tegen de plannen van den Minister uit
spreekt; die beteekenis wordt nog aanmerkelijk
verhoogd, nu hij zijn uitspraak grondt op een meester
lijke uiteenzetting van zijne bezwaren.
Op grond van zijn ervaring'geeft de oud-Opperbevel
hebber als zijn vaste overtuiging, dat de vereeniging.
van de functiën van Opperbevelhebber van Land
en Zeemacht en van Commandant van het
Veldleger in n persoon niet slechts onjuist en ongewenscht
moet worden geacht, maar bovendien eenvoudig
onuitvoerbaar is. Deze overtuiging wordt naar
beidezijden uiteengezet, nml. zoowel t.o. van het Opper
bevel, als van het Commando over het Veldleger.
Ook het denkbeeld van den minister om zich uit de
impasse" te redden met gepensionneerde
opperofficieren verwerpt de generaal ten stelligste. Het is
z.i. ondenkbaar, om bijv. wanneer de Opperbevel
hebber en de Chef van den Generalen Staf, naar de
plannen van den Minister te velde gaan, de leiding
van zaken in het achterland toe te vertrouwen aan
een half-ingewijde.
's Ministers voornaamste argument voor de ver
eeniging van beide functiën, nml. dat de Opperbe
velhebber in dagen van spanning toch de leiding.
van het Veldleger er bij zou nemen, wijst de Gene
raal af, o.m. met een beroep op de wederzijdsche
instructies, waarin beider bevoegdheden zoodanig
geregeld zijn, dat er geen sprake van twee koetsiers
op den bok" kan zijn.
Ook 's Ministers plan met het Commando over de
vesting Holland keurt de Generaal af. Wij hopen op
dit onderwerp meer uitvoerig terug te komen.
De conclusie van den schrijver is:
ernstige nadeelen in lijd varf vrede:
onoverkomelijke bezwaren en gevaren ingevaf
van oorlog;
geen enkel voordeel van een/ge beteekenis;
het stelsel is onuitvoerbaar.
De beste oplossing zou z.i. zijn om in tijd van
vrede een Opperbevelhebber aan te wijzen boven
den Chef van den Generalen Staf en Commandant
van het Veldleger.
Wenscht men deze regeling niet te aanvaarden, dan
is z.i. de Chef van den Generalen Staf de aangewezen
autoriteit om bij mobilisatie het Opperbevel te
bekleeden.
Het is o.i. onmogelijk om deze studie uit handen te
leggen, zonder tot de vaste overtuiging te komen,
dat de Minister geheel op den verkeerden weg is.
En er is dan ook, meenen wij, reden tot dankbaarheid,
dat de Oud-Opperbevelhebber zijn krachtige stem
heeft verheven om te waarschuwen tegen 's Ministers
onberaden plannen.
Wel heeft de Minister deze plannen formeel ongeveer
weer ingetrokken. Maar niettemin blijft hij niet de voor
bereiding in den verkeerden weg volharden. Naar
mate hij daarmee voortgaat, wordt het moeilijker om
ooit weer tot het juiste spoor terug te keeren: Generaal
S. verzet zich bijv. tegen de afschaffing van den
SousChef. Maar reeds deze enkele daad van den Minister
zal niet gemakkelijk meer te herstellen zijn.
Wij hopen daarom, dat de Kamer den Minister zal
weten te bewegen tot het volgen van een andere
richting, of althans tot onthouding.
ICKDIEN
:i MUZIEKHANDEL
P I A N O 'S
A" 1835 D
IcltuSt. Filter 4
U
«*
VLEUGELS
D Tel. 443
u W ECHT
v.VOLLENHOVEN 'S STOUT