De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 23 oktober pagina 4

23 oktober 1926 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

-Jt J DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2577 Grand CaféRestaurant,, DE HEEM R A AD" N. BINNENWEG 276 ROTTERDAM 8 Billards Orchestre SPRATO r' t>E TABAK EN HET KIND DOOR MR. E. VAN BOLHUIS f f f' .t T N 1911 wendde zich het hoofdbestuur van den ?*? Bond van Nederlandsche onderwijzers tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, om wettelijke maatregelen te riemen tegen het rooken door kinderen beneden de 16 jaar. De regeering won advies in bij den Centralen Ge zondheidsraad* Gevolg: commissie uit den Centralen Gezondheidsraady overwegingen pro en contra, in de lengte en in de breedte. Resultaat: nul op 't request voor den Bond van ^ Nederlandsche onderwijzers. (Hoewel de Commissie in 't algemeen bestrijding van het bewuste euvel wel wenschelijk achtte !) In 1921 vervoegden zich de Tuchtunie, de Bond ter behartiging van de belangen van het kind en de Bond Van Nederlandsche onderwijzers bij den Minister van Justitie, bezwaard als zij zich gevoelden over de zeer ongewenschte combinatie: kind en tabak. Gevolg: de Minister van Justitie renvoyeerde het adres aan zijn collega van Arbeid. Daarna advies van den Gezondheidsraad, etc. etc. En de houding van de regeering bleek daarop in zeker opzicht gelukkig! vrij van Germanisme: geen maszregeln", geen dwang von oben herab". De zaak bleef, zooals ze was, en degenen, die zich de belangen van het kind ter harte genomen hadden, zagen hun hoop in rook vervliegen en waarschijnlijk helaas menig sigaret, sigaar of pijp in kindermond. Edoch zij zaten niet stil. De Raden der gemeenten werden eveneens voor het feit gesteld om een be slissing in deze zaak te nemen, hoewel een rijkswet het meest voor de hand liggende en doeltreffende middel zou zijn. Dit kon nu te eerder geschieden, nu de rijkswétgever zich afzijdig hield. Steun vindend bij het oordeel der medici, dat het om gezondheidsredenen ongewenscht is en ook meer of minder schadelijk, dat kinderen rooken, deden zij hun aanval met drieërlei geschut. Men wilde: Ie. een rookverbod voor hinderen beneden den J6~jarigen leeftijd; 2e. een verkoopverbod ven rookartikelen aan die kinderen ; 3e. een verbod voor die kinderen om rookartikelen bij zich te hebben. Op l en 2 komt het voornamelijk aan. Men bereikte succes. In verschillende gemeenten kon geen weerstand geboden worden tegen den in het belang der volksgezondheid uitgeoefenden drang. Rook- en verkoopverboden zagen het levenslicht. In de stedelijke vergader/alen kwamen bij het botsen van de onderscheidene meeningen de voor- en nadeelen van dergelijke bepalingen te voorschijn. Veel van hetgeen werd opgemerkt is niet onbelangrijk. Het is de taak van de ouders en opvoeders om de kinderen van het rooken af te houden", aldus de tegenstanders. Anders wordt het ouderlijk gezag ondermijnd en de zelftucht der kinderen uitgeschakeld. De gemeentelijke overheid heeft zich hier niet in te mengen; het zou op een belachelijke verbodszucht gaan lijken, wanneer zij tot dergelijke maatregelen zou overgaan". De voorstanders ontkenden niet, dat er een zekere algerfieene waarheid in deze beweringen lag, doch beriepen zich vooral op het feit, dat wel tal van andere voorzieningen door de gemeentelijke overheid in het belang der volksgezondheid getroffen werden, waarbij toch eveneens een tot hiertoe en niet verder" werd toegeroepen aan de eigen zorg en zelftucht der inge zetenen. Dan: een rookverbod ontmoet wettelijke bezwaren. Ingevolge art. 39 septeis jo. artt. 30 en 39 van het Wetboek van Strafrecht kan een kind, dat den leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft en schuldig is aan TABA SIGAREN -» ~ ZIJN TOCH DE BESTE ~ ~ een feit, vallende in de bepaling van een overtreding, slechts gestraft worden met berisping en alleen in geval van recidive (onder meer) met geldboete, terwijl krachtens art. 161 der Gemeentewet de Raad geen andere hoofdstraffen tegen overtredingen bedreigen kan dan hechtenis van ten hoogste 6 dagen en geld boete van ten hoogste 25 gulden. Dit leek een geduchte troef in de handen van de bestrijders van verboden, welke alleen voor kinderen bedoeld waren. Sterker nog; kan zoo redeneerde men verder er geen rookverbod komen, dan is een verkoopverbod of iets dergelijks onlogisch en daarom onbestaanbaar. Immers een kind kan dan met een sigaret uitgedost in een sigarenwinkel komen om b.v. lucifers geen rookartikel te koopen ! Op dit argument struikelde dan ook in menige gemeente ieder ingrijpen van overheidswege. Daar, waar men het er niet bij liet zitten en wel een rookverbod tot stand kwam, was men de meening toegedaan, dat de Raad de gewone hoofdstraffen kon bedreigen tegen den overtreder van het voor schrift, al is deze ook jonger dan 18 jaren, daar het de taak van den rechter zou zijn om met inacht neming-der daarvoor in 1901 in het leven geroepen en hierboven vermelde regelen elk geval op zich zelf te berechten, gelijk dit bij iedere andere overtreding en elk misdrijf ook moet gebeuren. O.i. valt voor deze redeneering veel te zeggen; het is ook een practisch standpunt, daar huldigde men de enge opvatting de gemeentelijke wetgever zonder wetswijziging on.mogelijk een verbodsbepaling voor kinderen alleen in het leven zou kunnen roepen. Terecht ??immers als overbodig wijzigde men in 1901 dus art. 161 van de ' Gemeentewet niet. De tegenstanders: Het kind voelt het rooken niet als een ongeoorloofd iets, vindt het niet erger dan het eten van chocolade en het drinken van koffie of thee; daarom is het een ondermijning van het gezag om het kind met den strafrechter in aanraking te brengen, ook 'al omdat het voor berisping vrij ongevoelig is". Bewijs dat! Wij ontkennen het", aldus de voor standers. ,En al mocht dit zoo zijn, geldt het verbod om op een grasperk te loopen ook niet voor kinderen? Wordt dat wel door een kind als ongeoorloofd be schouwd? Ook door volwassenen dat is der over treding eigen worden de meeste overtredingen ge pleegd, zonder dat zij het gevoel hebben iets onbehoorliiks te doen. De consequentie zou dus zijn, dat kinderen alle overtredingen straffeloos zouden moeten kunnen begaan l En aanvaardt gij, tegenstanders, dit?" Binnenkort zal wederom de aandacht van den Amsterdamschen Raad in Amsterdam bestaat n.l. al een verkoopverbod gevraagd worden voor de tabak en het kind. De Amsterdamsche vereeniging van Sigarenwinkeliers toch drong onlangs bij den Raad aan om het verkoopverbod van tabaksartikelen aan kinderen beneden den 14-jarigen leeftijd in te trekken. Dit adres werd in handen gesteld van de Commissie voor de Strafverordeningen, welke Raads commissie de verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd, ontwerpt. Blijkens berichten in de dagbladen stelt deze commissie voor om, waar met een verkoopverbod niet vee! bereikt is, een ander verbod uit te vaardigen, waarvan zij meer resultaat verwacht. De bepaling moet volgens haar als volgt luiden: Het is personen beneden 14 jaar verboden, zich in het bezit van tabaksartikelen te bevinden op of bij den openbaren weg of op plaatsen voor het publiek toegankelijk". Het verkoopverbod zou h.i. daarnaast gehandhaafd moeten blijven. , De Gezondheidscommissie om advies over deze questie gevraagd vond het ontworpen voorschrift niet practisch. Blijkbaar achtte zij het rooken der schoorsteenen van H.H. Sigarenhandclaren van minder belang dan het niet-rooken der Amsterdamsche jeugd, want zij adviseerde om het rooken zelf door kinderen beneden 14 jaar te verbieden en dan het verkoopverbod in te trekken. De vraag is nu of, waar in de hoofdstad des lands met haar aantal inwoners, gelijkstaande met ongeveer een tiende deel van onze geheele landsbevolking, de noodzakelijkheid wordt gevoeld om een rookverbod voor kinderen in het leven te roepen, er voor den rijks wetgever geen aanleiding is om thans deze zaak wél aan te pakken. Andere middelen bleken lapmiddelen te zijn. Dat de Nederlandsche spes patriae niet in rook opga (in letterlijken en t'iguurlijken zin) is toch evenals andere takken van gezondheidszorg" voorwaar een algemeen rijksbelang. BOEKBESPREKINGDe hoogere bevelvoering derNederlandschc krijgsmacht in tijd van oorlog en van vrede, door C. J. Snijders, Generaal b.d.. Het toeval wilde, dat toen de studie van den Generaal Snijders in de Militaire Spectator verscheen, er reeds sedert eenige weken een opstel over hetzelfde onder werp gereed lag voor opneming in dit weekblad en de drukproef reeds was aangevuld met een opmerking naar aanleiding van de bespreking over de hoogere bevelvoering op 23 Sept. j.l. in de Kamer. Er is reden om prijs te stellen op deze dateering van het in het nummer van 8 October j.l. opgenomen opstel, juist omdat daarin dezelfde zienswijze ver dedigd wordt als in de studie van den GeneraalOpperbevelhebber en het van beteekenis kan zijn,. dat verschillende, onderling onafhankelijke beschou wingen tot hetzelfde resultaat leiden. Het is overigens op zich zelf van hooge waarde, dat een man, met de ervaring en het gezag van dezen Generaal, zich tegen de plannen van den Minister uit spreekt; die beteekenis wordt nog aanmerkelijk verhoogd, nu hij zijn uitspraak grondt op een meester lijke uiteenzetting van zijne bezwaren. Op grond van zijn ervaring'geeft de oud-Opperbevel hebber als zijn vaste overtuiging, dat de vereeniging. van de functiën van Opperbevelhebber van Land en Zeemacht en van Commandant van het Veldleger in n persoon niet slechts onjuist en ongewenscht moet worden geacht, maar bovendien eenvoudig onuitvoerbaar is. Deze overtuiging wordt naar beidezijden uiteengezet, nml. zoowel t.o. van het Opper bevel, als van het Commando over het Veldleger. Ook het denkbeeld van den minister om zich uit de impasse" te redden met gepensionneerde opperofficieren verwerpt de generaal ten stelligste. Het is z.i. ondenkbaar, om bijv. wanneer de Opperbevel hebber en de Chef van den Generalen Staf, naar de plannen van den Minister te velde gaan, de leiding van zaken in het achterland toe te vertrouwen aan een half-ingewijde. 's Ministers voornaamste argument voor de ver eeniging van beide functiën, nml. dat de Opperbe velhebber in dagen van spanning toch de leiding. van het Veldleger er bij zou nemen, wijst de Gene raal af, o.m. met een beroep op de wederzijdsche instructies, waarin beider bevoegdheden zoodanig geregeld zijn, dat er geen sprake van twee koetsiers op den bok" kan zijn. Ook 's Ministers plan met het Commando over de vesting Holland keurt de Generaal af. Wij hopen op dit onderwerp meer uitvoerig terug te komen. De conclusie van den schrijver is: ernstige nadeelen in lijd varf vrede: onoverkomelijke bezwaren en gevaren ingevaf van oorlog; geen enkel voordeel van een/ge beteekenis; het stelsel is onuitvoerbaar. De beste oplossing zou z.i. zijn om in tijd van vrede een Opperbevelhebber aan te wijzen boven den Chef van den Generalen Staf en Commandant van het Veldleger. Wenscht men deze regeling niet te aanvaarden, dan is z.i. de Chef van den Generalen Staf de aangewezen autoriteit om bij mobilisatie het Opperbevel te bekleeden. Het is o.i. onmogelijk om deze studie uit handen te leggen, zonder tot de vaste overtuiging te komen, dat de Minister geheel op den verkeerden weg is. En er is dan ook, meenen wij, reden tot dankbaarheid, dat de Oud-Opperbevelhebber zijn krachtige stem heeft verheven om te waarschuwen tegen 's Ministers onberaden plannen. Wel heeft de Minister deze plannen formeel ongeveer weer ingetrokken. Maar niettemin blijft hij niet de voor bereiding in den verkeerden weg volharden. Naar mate hij daarmee voortgaat, wordt het moeilijker om ooit weer tot het juiste spoor terug te keeren: Generaal S. verzet zich bijv. tegen de afschaffing van den SousChef. Maar reeds deze enkele daad van den Minister zal niet gemakkelijk meer te herstellen zijn. Wij hopen daarom, dat de Kamer den Minister zal weten te bewegen tot het volgen van een andere richting, of althans tot onthouding. ICKDIEN :i MUZIEKHANDEL P I A N O 'S A" 1835 D IcltuSt. Filter 4 U «* VLEUGELS D Tel. 443 u W ECHT v.VOLLENHOVEN 'S STOUT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl