De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 30 oktober pagina 11

30 oktober 1926 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

UNIVERSITEIT HOOFDINGANG AMSTERD AM'SCHE BIJZONDERHEDEN DOOR PROF. DR. H. BRUGMANS XXXVIII. Het Universiteitsgebouw T TIT den aard der zaak neemt de universiteit van *-' Amsterdam niet die breede plaats in het stads leven in als dat in de kleine academiesteden het geval is. Onze universiteit heeft zich zeker niet te beklagen over gebrek aan waardeering bij regeerders en burgers van Amsterdam; van het tegendeel zijn steeds de bewijzen overvloedig. Maar een academie stad in engeren zin is Amsterdam niet en kan Am sterdam ook niet zijn. Op het Rapenburg suist het Latijn door de boomen, wat men van onzen prachtigen Achterburgwal nooit zal kunnen zeggen, om van den Kloveniersburgwal niet te spreken. Amsterdam draagt niet den stempel van een universiteitsstad; de stu denten gaan op in de groote massa. Zelfs een ouartier latin, zooals Parijs het zoo karakteristiek heeft, heeft zich in Amsterdam niet kunnen vormen. Daarmede hangt ook samen de betrekkelijke onbe kendheid van het universiteitsgebouw. Men neme eens de proef en vrage een willekeurig voorbijganger naar de universiteit; hij zal u moeilijk een zeker ant woord kunnen geven. Maar en ziehier de merk waardige kracht der traditie vraagt men den weg naar de Oudemanhuispoort, dan zal men u in de meeste gevallen wel terecht kunnen helpen. Hoewel de oude mannen reeds meer dan een eeuw naar betere gewesten zijn verhuisd, leven zij nog steeds in de herinnering der Amsterdammers voort; de jonge man nen van thans trekken blijkbaar minder de aandacht. Toch zijn de oude mannen niet eens de oudste be woners van deze historische plek. Nog vóór hen, in het grijs verleden, woonden hier kloosterlingen, toe vallig ook weer de Oude Nonnen. Het spreekt van zelf, dat zij dien naam droegen ter onderscheiding van d Nieuwe Nonnen, die vlak bij haar klooster hadden. Zoowel de Oude als de Nieuwe Nonnen bewoonden de tegenwoordige gasthuisterreinen, de eerste de ooste lijke, de andere de westelijke helft. Beider gebied was gescheiden door een sloot, die ongeveer in het ver lengde liep van den Achterburgwal. Dat der Oude Nonnen strekte zich uit van die sloot af ongeveer tot aan de tegenwoordige Slijkstraat, misschien nog iets verder. Het klooster der Oude Nonnen heette officieel natuurlijk anders. Het heette Domus Campi Beatae Mariae, in het Nederlandsch Marienvelde of Marienkamp. Het was gesticht in 1389; het wordt althans in dat jaar voor het eerst vermeld. Destijds was nog de Achter burgwal de stadsgracht, zoodat het kloos ter buiten de stad, maar natuurlijk bin nen de jurisdictie kwam te liggen. Eerst een eeuw later, in de tweede helft der vijftiende eeuw, werd Amsterdam aan deze xijde opnieuw omgracht en boven dien' voor het eerst ommuurd. Toen werd achter het klooster der Oude Nonnen de Kloveniersburgwal de grens der stad; het gesticht kwam dus tegen den muur te liggen. Het was een klooster van Reguliere Kanonikessen van de Orde van St. Augustinus, Regulieren of Augustijnen dus, /ooals de congregatie van Windesheim. Wij mogen dus aannemen, dat de stichting van het convent der Oude Nonnen samenhangt met de juist toen opko mende moderne devotie, die zoowel aan HET NIEUWE GEDEELTE (KLOVENIERS'BURGWAL) Windesheim als aan de Broederschap des Oemeenen Levens het aanzijn schonk. Opmerkelijke dingen zijn ons uit de geschiedenis van dit klooster niet bekend: wij weten alleen van privilegiën, die het verkreeg, en landerijen, die het verwierf. Eerst toen het tweehonderd jaar bijna had bestaan, kwam de groote verandering, in 1578 verliet Amsterdam de Spaansche zijde: de gereformeerde kerk werd georganiseerd; de kloosters kwamen op gemakkelijke voorwaarden in het bezit der stad. Aan de Oude Nonnen werd vergund haar gebouwen en terreinen over te doen aan het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis, dat tot dusverre aan den Nieuwendijk ge vestigd was geweest; de zusters bedongen daarvoor levenslange woning in het convent en levensonderhoud daar. Tegelijk werd het St. Pietersgasthuis verplaatst naar de gebouwen en terreinen der Nieuwe Nonnen. Het ligt voor de hand, dat hierdoor van zelf samen werking en zelfs samensmelting tusschen de beide gasthuizen moest ontstaan, die nu in het vervolg naast elkander lagen. In 1579 werden de zieken naar de nieuwe gasthuizen verplaatst; sedert is deze plek van oud-Amsterdam, natuurlijk voortdurend en ook ingrijpend veranderd, aan de ziekenverpleging gewijd gebleven. Het klooster der Oude Nonnen werd zoo het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis. Reeds aan den naam neemt men waar, dat de verpleging hier niet alleen xieken goid. Van ouds waren beide dan ook niet ge scheiden. Een gasthuis is woordelijk een huis voor vreemdelingen, met name voor zieke en arme vreem delingen, wat veelal samenging. Vandaar, dat de naam gasthuis even goed wordt gebruikt voor een ziekenhuis als voor een armenhuis en ook voor wat men in Amsterdam een hofje noemt. Het is teekenend maar zeer verklaarbaar, dat in het noorden van ons land een hofje een gasthuis heet en dat daar een zieken huis nooit een gasthuis wordt genoemd. In het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis vinden wij in den aan vang zoowel ouden van dagen als zieken. Maar binnen kort kwam hier een scheiding tot stand en wel op de volgende wijze. De inrichting van het klooster der Oude Nonnen is op de kaart van Cornelis Antonisz duidelijk te zien. De kloostergebouwen lagen alle ten zuiden van de tegenwoordige Oudemanhuispoort op het gasthuis terrein. Ongeveer waar thans de poort is, lag de kloosterkerk. Ten noorden van die kerk strekte zich-, een ruime hof uit, de kloostertuin, die ook wel een boomgaard zal zijn geweest. In dien hof nu werd ira 1601 een vierzijdig gebouw gesticht, dat den tuin met een verkleinde en omsloot. Dit gebouw nu werd uit sluitend bestemd voor oude lieden, zoodat sedert dien de naam Oumanhuis gerechtvaardigd werd en in gebruik kwam en bleef. Stellig was er niet onmiddellijk een poort; zij zal zijn ontstaan, toen de oude klooster kerk werd afgebroken en dus een open doorgang; ontstond. Die doorgang werd aan de zijde van den Kloveniersburgwal afgesloten door de fraaie poort,. die daar nog te zien is. Van jongeren datum moet de eenvoudige poort zijn, die den doorgang afsluit aan de zijde van den Achter burgwal. Zij is stellig achttiende-eeuwsch en moet in. verband staan met de groote verbouwing, die het Oumanhuis in het midden der achttiende eeuw heeft ondergaan. Nog draagt het breede frontispice in een banderol het jaartal 1754, toen de bouw werd be gonnen naar de plannen van burgemeester Pieter Rendorp. Wij mogen den burgemeester dankbaar zijn voor zijn sober, statig en imposant project; nog altijd oefent dit in zijn eenvoud zoo smaakvolle ge bouw een sterke bekoring uit op wie er dagelijks moet vertoeven, als op wie er toevallig mocht komen. In 1757 werd Het gebouw ingewijd. Nog ongeveer een eeuw bleef het zijn oude bestemming behoudenIn die eeuw werd het karakter ervan wel iets ver anderd. In de eerste helft der negentiende eeuw blijkt het een proveniershuis te zijn geworden, waarvoor dus moest worden betaald. In 1842 werd dat proveniers huis wegens den nood der geldmiddelen opgeheven; de proveniers werden in andere gestichten onder gebracht. Het gebouw kwam dus weer ter beschikking, van de stad; de Koninklijke Akademie voor Beeldende Kunsten werd er voorloopig in gehuisvest, (n 1854 werd het beroemde museum Van der Hoop, dat des tijds aan de stad was gelegateerd, in het Oumanhuis gevestigd. Ook werd hier in 1876 de bekende Amdamsche historische tentoonstelling ge houden. Maar de kunst zou haar plaats wel dra aan de wetenschap moeten afstaan.. Het oude athenaeum was het ten slotte in de Agnietenkapel na meer dan twee eeuwen toch te eng geworden. In 1864 werd het verplaatst naar den Oarnalendoelen aan het Singel, waar nu de univer siteitsbibliotheek is gevestigd. Maar ook dit toch wel ruime gebouw bleek ten slotte minder geschikt, toen het athe naeum werd uitgebouwd tot een univer siteit. De wet van 1876 gaf Amsterdam het recht zijn aloud athenaeum om te zetten in een universiteit, die alle plichten op zich zou nemen, maar ook alle rech ten zou verkrijgen van een rijksuniversi teit. Toen dan ook het museum Van der Hoop zou worden opgenomen in het nieuwe Rijksmuseum aan de Stadhouders kade, kon het Oumanhuis worden ter beschikking gesteld van de Universiteit. Sedert bijna een halve eeuw is de universiteit dus gevestigd in het Oumanhuis. In het algemeen heeft het oude gebouw als zoodanig wel voldaan; de ruime lokalen van het Oumanhuis blijken voor collegezalen geschikt. Er zijn natuurlijk gebreken; het veelal ont breken van gangen op de bovenverdiepingen maakt de circulatie moeilijk. Maar als geheel is het een be vredigende huisvesting. Alleen nijpte al spoedig ge brek aan ruimte. Vandaar, dat uitbreiding bijna voortdurend noodig was. Een aula werd uitgebouwd naar de zijde van de Slijkstraat; de woning van den pedel werd verplaatst naar den Achterburgwal; op de groote zolders van het gebouw, waar vroeger de rust kamer was der schutterij, werden coilégelokalen in gericht; de Agnietenkapel werd voor de universiteit beschikbaar gesteld. En thans is een uitbouw in gewijd aan de zijde van den Kloveniersburgwal, die zich inwendig geheel aansluit bij het oude gebouw en waar eenige groote collegezalen beschikbaar zijn. l , Plannen om de universiteit naar plan Zuid over te brengen in een veel grooter nieuw te stichten gebouw, zijn in de pen gebleven om de hooge kosten. Misschien is dat ten slotte wel het beste. Want geen nieuw gebouw kan ons de sensatie geven van dit oude huis, dat wel slechts een Oumanhuis is, maar nu reeds de wijding draagt van vele geslachten van hoogleeraren en stndenten.3

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl