Historisch Archief 1877-1940
UNIVERSITEIT
HOOFDINGANG
AMSTERD AM'SCHE BIJZONDERHEDEN
DOOR PROF. DR. H. BRUGMANS
XXXVIII. Het Universiteitsgebouw
T TIT den aard der zaak neemt de universiteit van
*-' Amsterdam niet die breede plaats in het stads
leven in als dat in de kleine academiesteden het
geval is. Onze universiteit heeft zich zeker niet te
beklagen over gebrek aan waardeering bij regeerders
en burgers van Amsterdam; van het tegendeel zijn
steeds de bewijzen overvloedig. Maar een academie
stad in engeren zin is Amsterdam niet en kan Am
sterdam ook niet zijn. Op het Rapenburg suist het
Latijn door de boomen, wat men van onzen prachtigen
Achterburgwal nooit zal kunnen zeggen, om van den
Kloveniersburgwal niet te spreken. Amsterdam draagt
niet den stempel van een universiteitsstad; de stu
denten gaan op in de groote massa. Zelfs een ouartier
latin, zooals Parijs het zoo karakteristiek heeft, heeft
zich in Amsterdam niet kunnen vormen.
Daarmede hangt ook samen de betrekkelijke onbe
kendheid van het universiteitsgebouw. Men neme
eens de proef en vrage een willekeurig voorbijganger
naar de universiteit; hij zal u moeilijk een zeker ant
woord kunnen geven. Maar en ziehier de merk
waardige kracht der traditie vraagt men den weg
naar de Oudemanhuispoort, dan zal men u in de
meeste gevallen wel terecht kunnen helpen. Hoewel
de oude mannen reeds meer dan een eeuw naar betere
gewesten zijn verhuisd, leven zij nog steeds in de
herinnering der Amsterdammers voort; de jonge man
nen van thans trekken blijkbaar minder de aandacht.
Toch zijn de oude mannen niet eens de oudste be
woners van deze historische plek. Nog vóór hen, in
het grijs verleden, woonden hier kloosterlingen, toe
vallig ook weer de Oude Nonnen. Het spreekt van zelf,
dat zij dien naam droegen ter onderscheiding van d
Nieuwe Nonnen, die vlak bij haar klooster hadden.
Zoowel de Oude als de Nieuwe Nonnen bewoonden de
tegenwoordige gasthuisterreinen, de eerste de ooste
lijke, de andere de westelijke helft. Beider gebied was
gescheiden door een sloot, die ongeveer in het ver
lengde liep van den Achterburgwal. Dat der Oude
Nonnen strekte zich uit van die sloot af ongeveer tot
aan de tegenwoordige Slijkstraat, misschien nog iets
verder.
Het klooster der Oude Nonnen heette officieel
natuurlijk anders. Het heette Domus Campi Beatae
Mariae, in het Nederlandsch Marienvelde of
Marienkamp. Het was gesticht in 1389; het
wordt althans in dat jaar voor het eerst
vermeld. Destijds was nog de Achter
burgwal de stadsgracht, zoodat het kloos
ter buiten de stad, maar natuurlijk bin
nen de jurisdictie kwam te liggen. Eerst
een eeuw later, in de tweede helft der
vijftiende eeuw, werd Amsterdam aan
deze xijde opnieuw omgracht en boven
dien' voor het eerst ommuurd. Toen werd
achter het klooster der Oude Nonnen de
Kloveniersburgwal de grens der stad; het
gesticht kwam dus tegen den muur te
liggen. Het was een klooster van Reguliere
Kanonikessen van de Orde van St.
Augustinus, Regulieren of Augustijnen dus,
/ooals de congregatie van Windesheim.
Wij mogen dus aannemen, dat de stichting
van het convent der Oude Nonnen
samenhangt met de juist toen opko
mende moderne devotie, die zoowel aan
HET NIEUWE GEDEELTE
(KLOVENIERS'BURGWAL)
Windesheim als aan de Broederschap des Oemeenen
Levens het aanzijn schonk.
Opmerkelijke dingen zijn ons uit de geschiedenis
van dit klooster niet bekend: wij weten alleen van
privilegiën, die het verkreeg, en landerijen, die het
verwierf. Eerst toen het tweehonderd jaar bijna had
bestaan, kwam de groote verandering, in 1578 verliet
Amsterdam de Spaansche zijde: de gereformeerde
kerk werd georganiseerd; de kloosters kwamen op
gemakkelijke voorwaarden in het bezit der stad. Aan
de Oude Nonnen werd vergund haar gebouwen en
terreinen over te doen aan het Onze Lieve Vrouwe
Gasthuis, dat tot dusverre aan den Nieuwendijk ge
vestigd was geweest; de zusters bedongen daarvoor
levenslange woning in het convent en levensonderhoud
daar. Tegelijk werd het St. Pietersgasthuis verplaatst
naar de gebouwen en terreinen der Nieuwe Nonnen.
Het ligt voor de hand, dat hierdoor van zelf samen
werking en zelfs samensmelting tusschen de beide
gasthuizen moest ontstaan, die nu in het vervolg
naast elkander lagen. In 1579 werden de zieken naar
de nieuwe gasthuizen verplaatst; sedert is deze plek
van oud-Amsterdam, natuurlijk voortdurend en ook
ingrijpend veranderd, aan de ziekenverpleging gewijd
gebleven.
Het klooster der Oude Nonnen werd zoo het Oude
Mannen- en Vrouwengasthuis. Reeds aan den naam
neemt men waar, dat de verpleging hier niet alleen
xieken goid. Van ouds waren beide dan ook niet ge
scheiden. Een gasthuis is woordelijk een huis voor
vreemdelingen, met name voor zieke en arme vreem
delingen, wat veelal samenging. Vandaar, dat de
naam gasthuis even goed wordt gebruikt voor een
ziekenhuis als voor een armenhuis en ook voor wat
men in Amsterdam een hofje noemt. Het is teekenend
maar zeer verklaarbaar, dat in het noorden van ons
land een hofje een gasthuis heet en dat daar een zieken
huis nooit een gasthuis wordt genoemd. In het Oude
Mannen- en Vrouwengasthuis vinden wij in den aan
vang zoowel ouden van dagen als zieken. Maar binnen
kort kwam hier een scheiding tot stand en wel op de
volgende wijze.
De inrichting van het klooster der Oude Nonnen is
op de kaart van Cornelis Antonisz duidelijk te zien.
De kloostergebouwen lagen alle ten zuiden van de
tegenwoordige Oudemanhuispoort op het gasthuis
terrein. Ongeveer waar thans de poort is, lag de
kloosterkerk. Ten noorden van die kerk strekte zich-,
een ruime hof uit, de kloostertuin, die ook wel een
boomgaard zal zijn geweest. In dien hof nu werd ira
1601 een vierzijdig gebouw gesticht, dat den tuin met
een verkleinde en omsloot. Dit gebouw nu werd uit
sluitend bestemd voor oude lieden, zoodat sedert dien
de naam Oumanhuis gerechtvaardigd werd en in
gebruik kwam en bleef. Stellig was er niet onmiddellijk
een poort; zij zal zijn ontstaan, toen de oude klooster
kerk werd afgebroken en dus een open doorgang;
ontstond. Die doorgang werd aan de zijde van den
Kloveniersburgwal afgesloten door de fraaie poort,.
die daar nog te zien is.
Van jongeren datum moet de eenvoudige poort zijn,
die den doorgang afsluit aan de zijde van den Achter
burgwal. Zij is stellig achttiende-eeuwsch en moet in.
verband staan met de groote verbouwing, die het
Oumanhuis in het midden der achttiende eeuw heeft
ondergaan. Nog draagt het breede frontispice in een
banderol het jaartal 1754, toen de bouw werd be
gonnen naar de plannen van burgemeester Pieter
Rendorp. Wij mogen den burgemeester dankbaar
zijn voor zijn sober, statig en imposant project; nog
altijd oefent dit in zijn eenvoud zoo smaakvolle ge
bouw een sterke bekoring uit op wie er dagelijks moet
vertoeven, als op wie er toevallig mocht komen.
In 1757 werd Het gebouw ingewijd. Nog ongeveer
een eeuw bleef het zijn oude bestemming
behoudenIn die eeuw werd het karakter ervan wel iets ver
anderd. In de eerste helft der negentiende eeuw blijkt
het een proveniershuis te zijn geworden, waarvoor dus
moest worden betaald. In 1842 werd dat proveniers
huis wegens den nood der geldmiddelen opgeheven;
de proveniers werden in andere gestichten onder
gebracht. Het gebouw kwam dus weer ter beschikking,
van de stad; de Koninklijke Akademie voor Beeldende
Kunsten werd er voorloopig in gehuisvest, (n 1854
werd het beroemde museum Van der Hoop, dat des
tijds aan de stad was gelegateerd, in het Oumanhuis
gevestigd. Ook werd hier in 1876 de bekende
Amdamsche historische tentoonstelling ge
houden.
Maar de kunst zou haar plaats wel
dra aan de wetenschap moeten afstaan..
Het oude athenaeum was het ten slotte
in de Agnietenkapel na meer dan twee
eeuwen toch te eng geworden. In 1864
werd het verplaatst naar den
Oarnalendoelen aan het Singel, waar nu de univer
siteitsbibliotheek is gevestigd. Maar ook
dit toch wel ruime gebouw bleek ten
slotte minder geschikt, toen het athe
naeum werd uitgebouwd tot een univer
siteit. De wet van 1876 gaf Amsterdam
het recht zijn aloud athenaeum om te
zetten in een universiteit, die alle plichten
op zich zou nemen, maar ook alle rech
ten zou verkrijgen van een rijksuniversi
teit. Toen dan ook het museum Van der
Hoop zou worden opgenomen in het
nieuwe Rijksmuseum aan de Stadhouders
kade, kon het Oumanhuis worden ter beschikking
gesteld van de Universiteit.
Sedert bijna een halve eeuw is de universiteit dus
gevestigd in het Oumanhuis. In het algemeen heeft
het oude gebouw als zoodanig wel voldaan; de ruime
lokalen van het Oumanhuis blijken voor collegezalen
geschikt. Er zijn natuurlijk gebreken; het veelal ont
breken van gangen op de bovenverdiepingen maakt
de circulatie moeilijk. Maar als geheel is het een be
vredigende huisvesting. Alleen nijpte al spoedig ge
brek aan ruimte. Vandaar, dat uitbreiding bijna
voortdurend noodig was. Een aula werd uitgebouwd
naar de zijde van de Slijkstraat; de woning van den
pedel werd verplaatst naar den Achterburgwal; op de
groote zolders van het gebouw, waar vroeger de rust
kamer was der schutterij, werden coilégelokalen in
gericht; de Agnietenkapel werd voor de universiteit
beschikbaar gesteld. En thans is een uitbouw in
gewijd aan de zijde van den Kloveniersburgwal, die
zich inwendig geheel aansluit bij het oude gebouw en
waar eenige groote collegezalen beschikbaar zijn. l ,
Plannen om de universiteit naar plan Zuid over te
brengen in een veel grooter nieuw te stichten gebouw,
zijn in de pen gebleven om de hooge kosten. Misschien
is dat ten slotte wel het beste. Want geen nieuw
gebouw kan ons de sensatie geven van dit oude huis,
dat wel slechts een Oumanhuis is, maar nu reeds de
wijding draagt van vele geslachten van hoogleeraren
en stndenten.3