Historisch Archief 1877-1940
Ho.
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
, 34?8.'
Teekeniag voor de Groene Amsterdammer' door L. J. Jordaan
GEMEENTE1.
MARKT- HALLEN
DE VOORSTEMMERS: IN DIESEN HEILIGEN HALLEN
KENNT MAN DIE RACHE NICHT!"
Embden; en zelfs deze booten konden het
NoordHollandsch Kanaal niet bevaren, zoodat zij hun weg
over de Zuiderzee en het Pampus moesten nemen. De
doorgraving van Holland op zijn smalst gaf den stoot
tot de oprichting van de Koninklijke Nederlandsche
Stoomboot Maatschappij, welke in den loop van de
jaren door vele andere werd gevolgd. Een enkele blik
in het verslag van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken doet zien, hoezeer de koopvaardijvloot
zich heeft uitgebreid en Amsterdam thans met schier
alle belangrijke havens van de wereld in directe ver
binding staat.
Men zal het mij, als oud Indisch-gast, wel ten goede
willen houden, dat ik ook uit de geschiedenis van de
koloniale vaart ten deze een enkel feit in herinnering
breng. Doordat de Stoomvaart Maatschappij Neder
land" te Amsterdam niet over dokken beschikte,
bleef zij tot 1879 op Nieuwe Diep varen; doch al heeft
in de eerste jaren van het bestaan van het Noordzee
kanaal de eigen vloot van deze Maatschappij daarvan
geen gebruik gemaakt: in 1877 heeft wel reeds een
schip, dat in tijdelijken dienst der maatschappij voer,
het kanaal gepasseerd, namelijk de Stad Haarlem"
van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maat
schappij, die een extrabeurt in de lijn van de
NederKunsthandel D G UI1EE UNOWEER
Heerengracht 396 Amsterdam
Perm. Tentoonstelling van Schilderijen en Prenten
land" vervulde. Deze boot kwam met volle lading het
Noordzeekanaal binnen en was het eerste stoomschip
dat met ongebroken lading van meer dan 2,100 ton
voor Amsterdam kwam. Op 17 Februari 1877 vertrok
het stoomschip Java" van de Koninklijke Neder
landsche Stoomboot Maatschappij naar Ind.ëop
20 October daaraanvolgende kwam de Elgin" met
volle ongebroken lading van Samarang door den
Nieuwen Zeeweg, terwijl op 27 November daaraan
volgende het eerste schip uit Suriname, de Willem
Jacobus" door het Noordzeekanaal Amsterdam
bereikte.
Een gestadige wisselwerking tusschen de toe
nemende goederenbeweging en eeri zich uitbreidend
samenstel van havens en handelsinrichtingen, bracht
het Amsterdam van heden in de rij van de belang
rijkste havens van West- en Centraal Europa; de
ontwikkeling van onze stad gedurende de laatste
halve eeuw tot een der grootste stapelplaatsen van
koloniale producten en tot wereldmarkt voor sommige
daarvan, had een op de hoogte van den tijd gehouden
verbinding met de zee tot voorwaarde.
Zoo is de zeeweg door Holland op zijn Smalst tot
een bron van welvaart voor onze stad en ons vader
land geworden; moge hetgeen aldus in de laatste
vijftig jaar werd gewonnen, zich onverzwakt blijven
ontwikkelen en het herstel van de internationale
economische verhoudingen een druk gebruik van de
nieuwe kanaalwerken bevorderen.
JACHT OP GROF WILD
IN NED. OOST-1NDI
J, C, Brasser, off. O,-/. Leger. De jacht op
grof wild, Zulphen, M'. J. Thieme <$ C/ie.
P INDELIJK eens een echt Hollandsen boek, dat
?*-' ons niet alleen eenig denkbeeld geeft van de vele
gevaren, welke den jager bedreigen, die frank en
onverschrokken het groot en gevaarlijk wild in
tiet open veld tegemoet treedt, maar tevens vele
merkwaardigheden over dit wild vermeldt, Welke aan
velen waarschijnlijk nog lang niet bekend zijn of
waren.
Eindelijk, want waarlijk wij waren op dit punt van
de zijde van Nederlandsche auteurs niet verwend,
maar daarom doet het ook des te meer goed daarover
iets te kunnen lezen, dat nu eens niet uit
buitenlandschen bron afkomstig is en bovendien den indruk
wekt buitengewoon eerlijk te zijn geschreven en
gespeend van alles, wat maar eenigszins aan het
bekende jagerslatijn zou doen denken. Hier komt nog
bij, dat de schrijver op vlotte en aangename wijze
vertelt en den lezer van het begin tot het einde weet
te boeien.
Interessant vooral zijn de schetsjes, welke hij aan
de olifanten wijdt. Eén ding wilde ik hier echter wel
bij opmerken. Volgens schrijver ontwijkt de tijger den
olifant en heeft hij zelfs op de jongen niet de minste
kans. Zoo gemakkelijk zou men daaruit nu kunnen
opmaken, dat hij dan ook wel nimmer pogingen in
het werk zal stellen om zulk een jong te bemachtigen,
doch dit is integendeel v.'el het geval. Toen ik, eenige
jaren geleden, gedurende eenigen tijd in de oerwouden
van Palembang vertoefde, vernam ik dit laatste niet
alleen uit den mond van de mij vergezellende Maleiers,.
allen echte woudloopers, maar heb ik, tusschen de
sporen van een groote kudde olifanten, welke ver
gezeld was van talrijke jongen, ook duidelijk het
spoor van den tijger kunnen opmerken. Dit was in
het diepst van het woud, waar men den tijger nooit
behoeft te zoeken en dus wel een bewijs, dat deze het
op de jonge olifanten begrepen had. Dat de tijger
echter ooit eenige kans op succes zou hebben, achtten
ook deze menschen uitgesloten.
Tot mijn spijt vertelt schrijver niets over de jacht
op den beer, want juist daarover had ik zoo graag.
eens iets vernomen, omdat ik indertijd opmerkte, dat
de menschen daarginds over het algemeen weinig
vrees koesterden voor den tijger, doch over den beer,
den z.g. beroean, minder goed te spreken waren. Ik
heb toen, helaas, nimmer zoo'n beest mogen ont
moeten, maar volgens hen, moet het een buitengewoon
brutale en kwaadaardige rakker zijn, wien het maar
beter is altijd uit den weg te blijven.
Aardig komt in het stukje, dat over de
reuzenslangen handelt, de angst tot uiting, welke de mensch
heeft en de Inlander wel in het bijzonder, voor al wat
slang is. De brigade het zijn marechaussee is
op weg naar een kampong, waarin zich waarschijnlijk
djahats kwaadwilligen ophouden en marcheert
met eenen over een paadje, door de wilde varkens
gevormd. Voor me ging Sampotan, mijn beste
marechaussee. Plotseling schrok hij met een onder
drukten kreet ach^ruit en fluisterde: Oelar besar"
een groote slang". Dwars over het paadje zag ik de
middenmoot van een python, kop en staart waren
onzichtbaar, links en rechts in de rimboe. Van
schieten kon geen sprake meer zijn, We waren te
dicht bij de kampong, waar de djahats de schoten
konden hooren en .dan zouden wij den zwaren marsch
te vergeefs gemaakt hebben.
Ajo potong !" Vooruit, sla d'er op
!"Tweemaal zag ik Sampotan naar voren rukken
en zijn vlijmscherpen klewang opheffen om de slang
doormidden te hakken. Toen draaide hij zich met een
zucht om: Sama orang djahat brani, sama oelar
tida !" Kwaadwillige Atjehers durf ik slaan, zoo'n
slang niet!" Ik kon mijn lach niet houden om 's mans
benauwde gezicht. Het was echter te gek, de slang
lag daar geheel rustig. Ik wilde het zelf probeeren en
wrong me stilletjes langs Sampotan heen. Onder de
struiken kon ik niet veel slag krijgen en ik was zelf
ook veel te angstig. Mijn klewang stopte direct in het
taaie vleesch en schubbig vel, ik sloeg slechts voor
een kwart gedeelte door het lichaam en sprong
achteruit, terwijl de slang zich langzaam in beweging
zette"
Tien minuten daarna komt het in de kampong tot
een handgemeen met de djahats, waarin Sampotan
zich als altijd weer kranig en dapper gedraagt en
daarbij een diepe houw over het dijbeen krijgt.
Wat de gekleurde platen betreft, welke het boek
werk verluchten, of althans dat trachten te doen,
het ware, mijns inziens, beter geweest deze maar weg
te laten, ze kunnen mij niet bekoren.
J. G. SINIA
VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE REDACTIE IN
TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VAN D E
GROENE AMSTERDAMMER", KEIZERS
GRACHT 333, AMSTERDAM.