Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2579
GOOSEN^WAGEPHAN
ELEff.1305!
KIEUWE FRANSCHE
BOEKEN
DOOR JOHANNES TIELROOY
RenéArcos, Autrui, Porijs, Rieder, 9 fr.
De ijverige en handige hoofdredacteur van Europe,
auteur reeds van gedichten, van een drama, van
prozaverhalen, Arcos de menschlievende, heeft een
nieuw boek geschreven, vrucht van moeizaam uitge
spaarde oogenblikken in een leven van overdrukke
praktische beslommering en onafgebroken
daadf werkelijk, idealisme. Het is een hartelijk boek, dat
t men het best noemt: een lyrische psychologie der
fr "vriendschap. Het is met vuur geschreven, de taal
-fonkelt van beelden, glanst van afgerondheid, men
?onthoudt de personen. Een enkele maal gelijkt het
?op het werk van Duhamel, iets vaker nog óp dat van
Durtaini beiden behooren tot zijn bewonderde
-vrienden. Ook Duhamel kan soms van die afzonder
lijke portretjes inlasschen; ook Duhamel beschreef
al eens dien, tezamen gemaakten tocht in een bergland;
ook Durtain gebruikt voor het verhalen van zulke
tochten dien wel wat erg opgetogen toon. Het onder
werp echter is geheel en al het eigendom van Arcos.
Een verloren vriend! Een vriend die gebroken heeft
met Arcos of met den vertellenden hoofdpersoon,
maar zijn ze niet n? en dien hij terugzoekt.
Arcos zoekt zijn vriend terug, en zoekt zijn verleden
terug:: verleidelijk pogen. Het mislukt. Arcos begrijpt
?dat vriendschap niet bestaat, dat niemand zich
werkelijk met een ander vermengt, dat niemand een
-ander kent, dat niemand trouwens zichzelf kent.
Hij zegt het niet, maar men denkt dan: is er wel een
zichzelf"? Het geheim der menschelijke persoonlijk
heid: opnieuw wordt het beseft door wie met aan
vullende attentie dit boek gelieft te lezen.
Evenwel wanhoopt Arcos niet voor goed. Het
vertrouwen in vriendschap begeeft hem maar tijdelijk.
Tegen het eind van zijn boek verkondigt hij toch
weer zijn geloof in die zuivere, doel-looze verhouding
tusschen mannen die hij mooier vindt dan de ver
houding der geslachten. De vele vrienden die hij
in alle deelen der wereld heeft wonen, roept hij aan,
?en spreekt de hoop uit, dat ze hem tot het einde toe
trouw zullen blijven.
Dat zal ongetwijfeld gebeuren, hij verdient het.
Zijn vrienden zullen doen wat ze kunnen, ook ik mag
dat verklaren. Sommigen hunner, weliswaar, zullen
niet bij machte blijken in vriendschap zóó te
gelooven als Arcos, zelfs door zijn hartstochtelijke,
wanhopige negatie, blijkt te doen. En zeker zouden
de meesten ongaarne, terwille van een verloren
vriendschap, in mannelijke fierheid te kort willen
-schieten gelijk toch beweerd kan worden dat met.
?den hoofdpersoon van Autrui wel eenigszins het geval
is! Loopt hij eigenlijk zijn vroegeren vriend niet na? Dit
onbetwistbaar gemis aan waardigheid bij den hoofd
persoon bewijst overschatting der vriendschap bij
den auteur. Vriendschap is een kostbare verhouding,
maar die bijna niet voorkomt. De meeste vriendschap
is onmacht of baatzuchtige schijn. Waarom verdriet
te hebben, of zichzelf te vergeten, om het verlies van
zulk een leegheid, zulk een niets?
RenéLalou, Défense de l'homme (inte
igence et sensualité), Parijs. Kra, \2frs.
RenéLalou! We hebben hem in Nederland gezien
<en gehoord, we hebben hem knap en geleerd, geestig
«en boeiend gevonden, en van de vonken die zijn geest
schoot,zijnerenkele opons overgesprongen. Meer nog
had hij ons tevoren geschonken met zijn standaard
werk over de Littérature franfaise contemporaine en
met zijn lyrischen roman Le Chef.
En, ofschoon hij dan bijna altijd over anderen
schreef, hadden wij veel reeds begrepen van zijn
eigen innerlijk. Echter nog niet genoeg, althans de
minder ingewijden onder ons. Wel schreef hij, als
ieder goed criticus, naar aanleiding van anderen
?over zichzelf maar het beeld, dat hij aldus van zijn
innerlijk leven ontwierp, teekende zich nog niet scherp
voor ons alten af.
Thans komt hij, meer rechtstreeks dan ooit, zijn
bedoelingen preciseeren. In de eerste plaats brengt
?zijn boek ons een opstel over critiekschrijven. Daarin
?eischt hij van den criticus dat deze een methode zal
-volgen en naar een vaste techniek te werk ga, zich
niet bepale tot toevallige indrukken, willekeurige
gevoelens, losse gedachten, zich echter evenmin door
vooropgezette dogma's, d.i. versteende gedachten,
late leiden maar dat hij, bij zijn poging om zich
in de gevoelens van anderen in te denken, zoo eerlijk,
zoo soepel, zoo redelijk mogelijk zij en bij de daarop
volgende formuleering van zijn oordeel, naar stijl
moge trachten, d.i. naar nauwkeurige, welomlijnde
uitdrukking van zijn eigen persoonlijkheid.
Zoo raadt ons Lalou, zoo poogt hij telkens weer
zelf te werk te gaan. En ook wie aan critiekschrijven
niet doet, kan hieruit met vrucht onthouden, dat
een man die sinds jaren zichzelf zoekt, thans verklaart
in redelijkheid een criterium voor waarheid en daar
door een middel tot verstandhouding tusschen mensch
en mensch te zien, en in stijl, dus in het voldoen aan
strenge technische eischen, een middel tot het bereiken
van grootere schoonheid. Rede en stofbeheersching
die beiden doen hem dan weer denken aan de beide
bestanddeelen van het verschijnsel dat wij mensch"
noemen, aan geest en lichaam, en zoo ligt er reeds
in deze beschouwing over critiek een geloofsbelijdenis
van Lalou. Alleen kan ik voor mij dan niet nalaten,
aanstonds te vragen: en het gevoel, de intuïtie, de
ziel in n woord? Is die geen bestanddeel van den
mensch?
Dezelfde lofprijzing van een verbond tusschen geest
en lichaam, tusschen kennis en genot (genot van het
oor) vindt men terug in het tweede opstel van den
bundel, L'idée de poésie pure en France, waar uiteen
gezet wordt hoe Baudelaire het eerst aan de rede
lijkheid van het genie" de litteraire schoonheid
toeschreef, hoe hij de beteekenis der inspiratie ont
kende, en met Poe de voorvader werd van een
gansche groep dichters, als Mallarméen Valéry.
Met redelijkheid, met overleg, heeft Baudelaire de
machtigste gevoelens tot poëzie willen dwingen,
als het ware omsnoeren; zoo komt hij tot een
weloverdachte kunstbeoefening die wellicht den
gevoelsrijkdom van de romantiek met de vormvastheid van een
vroeger klassicisme zal weten te verzoenen. En ook
hier vraag ik wel: komt de ziel niet te kort? Maar
hier klinkt mijn bezwaar al zwakker, omdat hier veel
duidelijker dan in het eerste stuk blijkt, dat Lalou
waarschijnlijk onder geest ook verstaat wat wij ziel
noemen. Dat een ondubbelzinnige verklaring dienaan
gaande van hem nog gevergd mag worden, blijft
intusschen zeker.
In het eerste stuk had hij, met enkele fraaie ali
nea's, de overeenkomst aangewezen tusschen de
vruchtbare redelijkheid van de stad Amsterdam en
van een harer beroemdste bewoners, Descartes. Door
het derde en laatste opstel van het boek, De Des
cartes d Proust, komt nu vast te staan, dat Descartes
zijn groote man is. Aanvangend met een boeiend
portret van den wijsgeer, toont Lalou vervolgens,
met behulp van fijne karakterizeeringen en uitmun
tend gekozen citaten, hoe diens begrip van wat de
mensch is: een vaste eenheid, gevormd uit rede en
stof, tot op dezen dag doorwerkt in de mensenfi
guren van Frankrijk's romanschrijvers hoe echter
in den laatsten tijd, nu aan het bestaan eener vaste
persoonlijkheid getwijfeld wordt, ook in den roman
van dit begrip woidt afgeweken. Wie modellen van
critische opstellen wil lezen over La princesse de Cléves,
Mdnon Lescaut, Les liaisons dangereuses, Adolphe,
over het werk van Stendhal, van Qide, van Proust, hij
neme kennis van deze tegelijk subtiele en krachtige
studie, ongetwijeld de beste van de drie.
Overdenkt men de waarde en de beteekenis van het
geheele boek, dan dringen zich deze gedachten aan
ons op: de machten der ziel heeft hij toch niet na
drukkelijk genoeg geprezen; maar het was misschien
niet wenschelijk, waar zooveel vage geesten nog zweren
bij een ongedefinieerde intuïtie en een oncontroleer
baar gevoel. Daartegenover heeft hij er goed aan ge
daan, een andere en betere redelijkheid" te prijzen
dan die van het thomisme. Zoowel neo-katholieken als
de gevoelsmaniakken eener vroegere periode wijst hij
aldus terecht. Baudelaire overschat hij misschien
eenigszins als oorspronkelijk denker, en zelfs als dich
ter (én citaat van Baudelaire is bepaald niet mooi).
Maar gelijk heeft hij waar hij aantoont dat Baudelaire
soms, en Descartes altijd een denkwijze zijn toegedaan
geweest, welke een hernieuwd en inhoudsrijk klassi
cisme in de hand kan werken. En bovenal had hij
gelijk, getuigenis af te leggen van zijn eigen zienswijze
betreffende de samenstellende krachten van de
menschelijke persoonlijkheid. Daar waren wij benieuwd
naar.
DIT
MERK
IS EEN WAARBORG VOOR ONOVER
TROFFEN REPRODUCTIE EN
ONGEËVENAARDE AFWERKING.
N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY.
AMSTERD. VEERKADE 22A
DEN HAAS.
MUZIEK IN DE
HOOFDSTAD
DOOR CONSTANT VAN WESSEM
Concertgebouw: Beethoven-seizoen
26 Maart 1827 stierf Beethoven: hst volgend jaar op
dien dag in Maart zal het dus honderd jaar geleden
zijn. Van het loopende seizoen is dus een waar
Beethoven-seizoen te maken. Wederom helpt Beet
hoven onze verschillende muziek-directies van veel
hoofdbrekens af en wat van ouds reeds onder de leuze
Opvoeding door Beethoven" als stoplap der
seisoenen werd gebruikt kan ditmaal zonder aanmerking
op een te veelvuldig Beethoven-gebruik dienst doen.
Kan men van Beethoven te veel krijgen? Onge
twijfeld, zooals van al het goede. Vooral wanneer
Beethoven als demonstratie, als opvoeder etc. dienst
moet doen. Echter, het Concertgebouw-bestuur heeft
voor de herdenking een tweetal concerten vóór en na
den historischen datum aangewezen en vermijdt,
voorloopig, een al te overladen Beethoven-huldiging,
door de uitvoeringen zonder chronologisch of ander
verband over het geheele seizoen te verdeelen, zoodat
wij en Beethoven niet onder een te geweldig ,,eeuw
feest" worden doodgedrukt.
Het heeft misschien ook zijn goede zijde Monteux
niet te veel Beethoven te laten dirigeeren. De Beet
hoven-vertolkingen zijn niet de sterkste zijde van
dezen dirigent. Benige uitvoeringen, die reeds plaats
hadden op de concerten in October versterken deze
overtuiging. Er bestaat geen traditioneele Beethoven,
het is waar, maar Beethoven heeft nu eenmaal aan
zekere stemmingen en aandoeningen stem" ver
leend, die men niet in zijn muziek kan uitschakelen
en al deelt Beethoven die over het algemeen minder
teekenachtig en impulsief aan zijn muziek mee dan
b.v. Berlioz, zij leven achter zijn noten en zij regelen zijn
pathetische en dramatische spanningen. Beethoven's
werk huldigt de universeele duisternis
naarlicht"theorie der menschheid en zijn eerste tonen vangen
vaak aan onmiddellijk uit het drama te zeggen, waar
van hem het hart vol was". Zoo is het ook niet doenlijk,
zooals Monteux deed, in de langzame aanvangs-maten
der 3e Leonore ouverture de gezwollen dramatische
spanning uit te schakelen, die de eene toon aan het
andere rijt. Beethoven s muze, die een andere op
vatting van de vreugde der vrijheid heeft als de muze
van Rameau, beweegt zich niet in zoo'n razend snel
tempo als Monteux de uitbundigheid van het slot
neemt.
Harold Bauer speelde het 4e, Leonid Kreuzer het
3e pianoconcert. Bauer maakte er een poëtisch en
romantisch verhaal van, Leonid Kreuzer speelde het
3e pianoconcert met een frissche zakelijkheid zonder
zich in romantische snorrepijperij te verliezen, die in
Bauer s vertolking Beethoven bijna geheel onher
kenbaar maakte en het masker van Schumann opzette.
Vermelden wij ten slotte nog de goede maatregel
van het Bestuur om het publiek in het Concertgebouw
wat meer beleefdheid te leeren tegenover muziek en
compositie, die het niet aanstaat door midden onder
de stukken weg te loopen en demonstiatief met de
deuren te klappen. Honegger's,, Pacific 321 "was zeker
zulk een aanleiding en hopelijk zullen de heeren en
dames die niet van die moderne muziek" gediend
zijn in het vervolg watjes meebrengen om in hun
beleedigde ooren te stoppen.
Pijper's 3e Symphonie
Ook onder Pijper's nieuwe symphonie, waarvan de
uitvoering verleden Donderdagavond ging, geleek
van het podium gezien de zaal op een opgeschrikt
kippenhok, vooral tegen het eind. Doch de bepaling
was reeds aan alle deuren opgehangen en vermoedelijk
hielden cie suppoosten de deuren aan den buitenkant
me'c man en macht vast.
Pijper's nieuwe symphonie, die even kort duurt als
zijn tweede symphonie, lijkt mij als schepping, als
constructie, of hoe men het noemen wil, veel beter
gerealiseeid dan zijn 2de. Voor onze zintuigelijke"
(laten wij zeggen: animalischelwaarnemingder muziek
was ook hier het een en ander wat niet liep", doch
men voelde zich hier bij dit werk in een eigen, be
sloten wereld, waarin de muziek niet langer werd
aangewezen om iets te zeggen" doch om in zichzelf
en op eigen instrumentale middelen te leven. Wij
betwijfelen of zulk een schepping nog spontaniteit
van mededeeling bezit. Het is in ieder geval een
consequentie, en een consequentie, die Pijper blijk
baar ter harte gaat en die 'hij knap in een toonstuk
heelt belichaamd. Maar daarom juist: waarom wou
dat abrupte slot met zijn wat opgewonden climax
dan ir-.; iets zeggen"? Óf eindigt volgens Pijper zoo
de muziek, nadat Beethoven haar met een fanfare
besloot en Debussy haar in de onhoorbaarheid liet
overgaan? Rythmisch is Pijper in dat werk veel ster
ker geworden, hij is minder bezig door een groote
verbrokkeldheid der rythmiek aan-de z.g. automatische
dreundreven van het rythme te ontkomen, al is dit
rythme wel uit verschillende onderrythmen samen
gesteld.
Een van Pijper's beste werken is deze symphonie
zeker.
De wereld der muzikale jongeren weet Pijper's
figuur te schatten en de componist verwierf een
warm applaus, waarvan Monteux ook zijn deel
heeft gehad.