De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 6 november pagina 12

6 november 1926 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2579 GOOSEN^WAGEPHAN ELEff.1305! KIEUWE FRANSCHE BOEKEN DOOR JOHANNES TIELROOY RenéArcos, Autrui, Porijs, Rieder, 9 fr. De ijverige en handige hoofdredacteur van Europe, auteur reeds van gedichten, van een drama, van prozaverhalen, Arcos de menschlievende, heeft een nieuw boek geschreven, vrucht van moeizaam uitge spaarde oogenblikken in een leven van overdrukke praktische beslommering en onafgebroken daadf werkelijk, idealisme. Het is een hartelijk boek, dat t men het best noemt: een lyrische psychologie der fr "vriendschap. Het is met vuur geschreven, de taal -fonkelt van beelden, glanst van afgerondheid, men ?onthoudt de personen. Een enkele maal gelijkt het ?op het werk van Duhamel, iets vaker nog óp dat van Durtaini beiden behooren tot zijn bewonderde -vrienden. Ook Duhamel kan soms van die afzonder lijke portretjes inlasschen; ook Duhamel beschreef al eens dien, tezamen gemaakten tocht in een bergland; ook Durtain gebruikt voor het verhalen van zulke tochten dien wel wat erg opgetogen toon. Het onder werp echter is geheel en al het eigendom van Arcos. Een verloren vriend! Een vriend die gebroken heeft met Arcos of met den vertellenden hoofdpersoon, maar zijn ze niet n? en dien hij terugzoekt. Arcos zoekt zijn vriend terug, en zoekt zijn verleden terug:: verleidelijk pogen. Het mislukt. Arcos begrijpt ?dat vriendschap niet bestaat, dat niemand zich werkelijk met een ander vermengt, dat niemand een -ander kent, dat niemand trouwens zichzelf kent. Hij zegt het niet, maar men denkt dan: is er wel een zichzelf"? Het geheim der menschelijke persoonlijk heid: opnieuw wordt het beseft door wie met aan vullende attentie dit boek gelieft te lezen. Evenwel wanhoopt Arcos niet voor goed. Het vertrouwen in vriendschap begeeft hem maar tijdelijk. Tegen het eind van zijn boek verkondigt hij toch weer zijn geloof in die zuivere, doel-looze verhouding tusschen mannen die hij mooier vindt dan de ver houding der geslachten. De vele vrienden die hij in alle deelen der wereld heeft wonen, roept hij aan, ?en spreekt de hoop uit, dat ze hem tot het einde toe trouw zullen blijven. Dat zal ongetwijfeld gebeuren, hij verdient het. Zijn vrienden zullen doen wat ze kunnen, ook ik mag dat verklaren. Sommigen hunner, weliswaar, zullen niet bij machte blijken in vriendschap zóó te gelooven als Arcos, zelfs door zijn hartstochtelijke, wanhopige negatie, blijkt te doen. En zeker zouden de meesten ongaarne, terwille van een verloren vriendschap, in mannelijke fierheid te kort willen -schieten gelijk toch beweerd kan worden dat met. ?den hoofdpersoon van Autrui wel eenigszins het geval is! Loopt hij eigenlijk zijn vroegeren vriend niet na? Dit onbetwistbaar gemis aan waardigheid bij den hoofd persoon bewijst overschatting der vriendschap bij den auteur. Vriendschap is een kostbare verhouding, maar die bijna niet voorkomt. De meeste vriendschap is onmacht of baatzuchtige schijn. Waarom verdriet te hebben, of zichzelf te vergeten, om het verlies van zulk een leegheid, zulk een niets? RenéLalou, Défense de l'homme (inte igence et sensualité), Parijs. Kra, \2frs. RenéLalou! We hebben hem in Nederland gezien <en gehoord, we hebben hem knap en geleerd, geestig «en boeiend gevonden, en van de vonken die zijn geest schoot,zijnerenkele opons overgesprongen. Meer nog had hij ons tevoren geschonken met zijn standaard werk over de Littérature franfaise contemporaine en met zijn lyrischen roman Le Chef. En, ofschoon hij dan bijna altijd over anderen schreef, hadden wij veel reeds begrepen van zijn eigen innerlijk. Echter nog niet genoeg, althans de minder ingewijden onder ons. Wel schreef hij, als ieder goed criticus, naar aanleiding van anderen ?over zichzelf maar het beeld, dat hij aldus van zijn innerlijk leven ontwierp, teekende zich nog niet scherp voor ons alten af. Thans komt hij, meer rechtstreeks dan ooit, zijn bedoelingen preciseeren. In de eerste plaats brengt ?zijn boek ons een opstel over critiekschrijven. Daarin ?eischt hij van den criticus dat deze een methode zal -volgen en naar een vaste techniek te werk ga, zich niet bepale tot toevallige indrukken, willekeurige gevoelens, losse gedachten, zich echter evenmin door vooropgezette dogma's, d.i. versteende gedachten, late leiden maar dat hij, bij zijn poging om zich in de gevoelens van anderen in te denken, zoo eerlijk, zoo soepel, zoo redelijk mogelijk zij en bij de daarop volgende formuleering van zijn oordeel, naar stijl moge trachten, d.i. naar nauwkeurige, welomlijnde uitdrukking van zijn eigen persoonlijkheid. Zoo raadt ons Lalou, zoo poogt hij telkens weer zelf te werk te gaan. En ook wie aan critiekschrijven niet doet, kan hieruit met vrucht onthouden, dat een man die sinds jaren zichzelf zoekt, thans verklaart in redelijkheid een criterium voor waarheid en daar door een middel tot verstandhouding tusschen mensch en mensch te zien, en in stijl, dus in het voldoen aan strenge technische eischen, een middel tot het bereiken van grootere schoonheid. Rede en stofbeheersching die beiden doen hem dan weer denken aan de beide bestanddeelen van het verschijnsel dat wij mensch" noemen, aan geest en lichaam, en zoo ligt er reeds in deze beschouwing over critiek een geloofsbelijdenis van Lalou. Alleen kan ik voor mij dan niet nalaten, aanstonds te vragen: en het gevoel, de intuïtie, de ziel in n woord? Is die geen bestanddeel van den mensch? Dezelfde lofprijzing van een verbond tusschen geest en lichaam, tusschen kennis en genot (genot van het oor) vindt men terug in het tweede opstel van den bundel, L'idée de poésie pure en France, waar uiteen gezet wordt hoe Baudelaire het eerst aan de rede lijkheid van het genie" de litteraire schoonheid toeschreef, hoe hij de beteekenis der inspiratie ont kende, en met Poe de voorvader werd van een gansche groep dichters, als Mallarméen Valéry. Met redelijkheid, met overleg, heeft Baudelaire de machtigste gevoelens tot poëzie willen dwingen, als het ware omsnoeren; zoo komt hij tot een weloverdachte kunstbeoefening die wellicht den gevoelsrijkdom van de romantiek met de vormvastheid van een vroeger klassicisme zal weten te verzoenen. En ook hier vraag ik wel: komt de ziel niet te kort? Maar hier klinkt mijn bezwaar al zwakker, omdat hier veel duidelijker dan in het eerste stuk blijkt, dat Lalou waarschijnlijk onder geest ook verstaat wat wij ziel noemen. Dat een ondubbelzinnige verklaring dienaan gaande van hem nog gevergd mag worden, blijft intusschen zeker. In het eerste stuk had hij, met enkele fraaie ali nea's, de overeenkomst aangewezen tusschen de vruchtbare redelijkheid van de stad Amsterdam en van een harer beroemdste bewoners, Descartes. Door het derde en laatste opstel van het boek, De Des cartes d Proust, komt nu vast te staan, dat Descartes zijn groote man is. Aanvangend met een boeiend portret van den wijsgeer, toont Lalou vervolgens, met behulp van fijne karakterizeeringen en uitmun tend gekozen citaten, hoe diens begrip van wat de mensch is: een vaste eenheid, gevormd uit rede en stof, tot op dezen dag doorwerkt in de mensenfi guren van Frankrijk's romanschrijvers hoe echter in den laatsten tijd, nu aan het bestaan eener vaste persoonlijkheid getwijfeld wordt, ook in den roman van dit begrip woidt afgeweken. Wie modellen van critische opstellen wil lezen over La princesse de Cléves, Mdnon Lescaut, Les liaisons dangereuses, Adolphe, over het werk van Stendhal, van Qide, van Proust, hij neme kennis van deze tegelijk subtiele en krachtige studie, ongetwijeld de beste van de drie. Overdenkt men de waarde en de beteekenis van het geheele boek, dan dringen zich deze gedachten aan ons op: de machten der ziel heeft hij toch niet na drukkelijk genoeg geprezen; maar het was misschien niet wenschelijk, waar zooveel vage geesten nog zweren bij een ongedefinieerde intuïtie en een oncontroleer baar gevoel. Daartegenover heeft hij er goed aan ge daan, een andere en betere redelijkheid" te prijzen dan die van het thomisme. Zoowel neo-katholieken als de gevoelsmaniakken eener vroegere periode wijst hij aldus terecht. Baudelaire overschat hij misschien eenigszins als oorspronkelijk denker, en zelfs als dich ter (én citaat van Baudelaire is bepaald niet mooi). Maar gelijk heeft hij waar hij aantoont dat Baudelaire soms, en Descartes altijd een denkwijze zijn toegedaan geweest, welke een hernieuwd en inhoudsrijk klassi cisme in de hand kan werken. En bovenal had hij gelijk, getuigenis af te leggen van zijn eigen zienswijze betreffende de samenstellende krachten van de menschelijke persoonlijkheid. Daar waren wij benieuwd naar. DIT MERK IS EEN WAARBORG VOOR ONOVER TROFFEN REPRODUCTIE EN ONGEËVENAARDE AFWERKING. N.V. DUTCH GRAMOPHONE COMPANY. AMSTERD. VEERKADE 22A DEN HAAS. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD DOOR CONSTANT VAN WESSEM Concertgebouw: Beethoven-seizoen 26 Maart 1827 stierf Beethoven: hst volgend jaar op dien dag in Maart zal het dus honderd jaar geleden zijn. Van het loopende seizoen is dus een waar Beethoven-seizoen te maken. Wederom helpt Beet hoven onze verschillende muziek-directies van veel hoofdbrekens af en wat van ouds reeds onder de leuze Opvoeding door Beethoven" als stoplap der seisoenen werd gebruikt kan ditmaal zonder aanmerking op een te veelvuldig Beethoven-gebruik dienst doen. Kan men van Beethoven te veel krijgen? Onge twijfeld, zooals van al het goede. Vooral wanneer Beethoven als demonstratie, als opvoeder etc. dienst moet doen. Echter, het Concertgebouw-bestuur heeft voor de herdenking een tweetal concerten vóór en na den historischen datum aangewezen en vermijdt, voorloopig, een al te overladen Beethoven-huldiging, door de uitvoeringen zonder chronologisch of ander verband over het geheele seizoen te verdeelen, zoodat wij en Beethoven niet onder een te geweldig ,,eeuw feest" worden doodgedrukt. Het heeft misschien ook zijn goede zijde Monteux niet te veel Beethoven te laten dirigeeren. De Beet hoven-vertolkingen zijn niet de sterkste zijde van dezen dirigent. Benige uitvoeringen, die reeds plaats hadden op de concerten in October versterken deze overtuiging. Er bestaat geen traditioneele Beethoven, het is waar, maar Beethoven heeft nu eenmaal aan zekere stemmingen en aandoeningen stem" ver leend, die men niet in zijn muziek kan uitschakelen en al deelt Beethoven die over het algemeen minder teekenachtig en impulsief aan zijn muziek mee dan b.v. Berlioz, zij leven achter zijn noten en zij regelen zijn pathetische en dramatische spanningen. Beethoven's werk huldigt de universeele duisternis naarlicht"theorie der menschheid en zijn eerste tonen vangen vaak aan onmiddellijk uit het drama te zeggen, waar van hem het hart vol was". Zoo is het ook niet doenlijk, zooals Monteux deed, in de langzame aanvangs-maten der 3e Leonore ouverture de gezwollen dramatische spanning uit te schakelen, die de eene toon aan het andere rijt. Beethoven s muze, die een andere op vatting van de vreugde der vrijheid heeft als de muze van Rameau, beweegt zich niet in zoo'n razend snel tempo als Monteux de uitbundigheid van het slot neemt. Harold Bauer speelde het 4e, Leonid Kreuzer het 3e pianoconcert. Bauer maakte er een poëtisch en romantisch verhaal van, Leonid Kreuzer speelde het 3e pianoconcert met een frissche zakelijkheid zonder zich in romantische snorrepijperij te verliezen, die in Bauer s vertolking Beethoven bijna geheel onher kenbaar maakte en het masker van Schumann opzette. Vermelden wij ten slotte nog de goede maatregel van het Bestuur om het publiek in het Concertgebouw wat meer beleefdheid te leeren tegenover muziek en compositie, die het niet aanstaat door midden onder de stukken weg te loopen en demonstiatief met de deuren te klappen. Honegger's,, Pacific 321 "was zeker zulk een aanleiding en hopelijk zullen de heeren en dames die niet van die moderne muziek" gediend zijn in het vervolg watjes meebrengen om in hun beleedigde ooren te stoppen. Pijper's 3e Symphonie Ook onder Pijper's nieuwe symphonie, waarvan de uitvoering verleden Donderdagavond ging, geleek van het podium gezien de zaal op een opgeschrikt kippenhok, vooral tegen het eind. Doch de bepaling was reeds aan alle deuren opgehangen en vermoedelijk hielden cie suppoosten de deuren aan den buitenkant me'c man en macht vast. Pijper's nieuwe symphonie, die even kort duurt als zijn tweede symphonie, lijkt mij als schepping, als constructie, of hoe men het noemen wil, veel beter gerealiseeid dan zijn 2de. Voor onze zintuigelijke" (laten wij zeggen: animalischelwaarnemingder muziek was ook hier het een en ander wat niet liep", doch men voelde zich hier bij dit werk in een eigen, be sloten wereld, waarin de muziek niet langer werd aangewezen om iets te zeggen" doch om in zichzelf en op eigen instrumentale middelen te leven. Wij betwijfelen of zulk een schepping nog spontaniteit van mededeeling bezit. Het is in ieder geval een consequentie, en een consequentie, die Pijper blijk baar ter harte gaat en die 'hij knap in een toonstuk heelt belichaamd. Maar daarom juist: waarom wou dat abrupte slot met zijn wat opgewonden climax dan ir-.; iets zeggen"? Óf eindigt volgens Pijper zoo de muziek, nadat Beethoven haar met een fanfare besloot en Debussy haar in de onhoorbaarheid liet overgaan? Rythmisch is Pijper in dat werk veel ster ker geworden, hij is minder bezig door een groote verbrokkeldheid der rythmiek aan-de z.g. automatische dreundreven van het rythme te ontkomen, al is dit rythme wel uit verschillende onderrythmen samen gesteld. Een van Pijper's beste werken is deze symphonie zeker. De wereld der muzikale jongeren weet Pijper's figuur te schatten en de componist verwierf een warm applaus, waarvan Monteux ook zijn deel heeft gehad.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl