De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 6 november pagina 3

6 november 1926 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

DÉGROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND E E N K O L O N I A A L DE DREIGENDE BELASTINGVERHOOGING TE AMSTERDAM. t~l lii \-i LJ H/ JN JL) l L/ H. J. Teeken ing voor De Groene Amsterdammer" door Johan Braakensieh DOOR MR. H. G. KOSTER ? ?T_J OE eigenaardig toch, dat onze betrekkingen tot ?*? ?*? Indiëen de koene tochten onzer groote zeevaar ders zulk een geringen invloed geoefend hebben op ?onze oudere letterkunde ! Litteraire kunstwerken aan - Indiëgewijd zijn er, behalve enkele fragmenten van Vondel en Hooft in de zeventiende eeuw géne; de achttiende eeuw telt er slechts enkele, waarvan alleen Onno Zwier van Haren's Sultan Agon en Van de IMarre's Batavia de vermelding waardig zijn. Eerst in *de tweede helft der negentiende eeuw begint een belletristische stroom te vloeien, waarvan de breedte, zij" -het ook niet immer de diepte, ieder jaar toenam. Om streeks 1900 kunnen de Indische romans en novellen reeds een aardige bibliotheek vullen en thans is er -waarlijk geen bijhouden meer aan. Deze uitbreiding «der Indische belletrie in de laatste vijftig jaar is ge makkelijk te verklaren. Het Suezkanaal endestoom?vaart hebben bewerkt, dat veel meer ontwikkelde jandgenooten naar Indiëreisden dan voorheen. Boven dien: vroeger was het aantal gehuwde vrouwen, dat .uitkwam" zeer beperkt en juist de gehuwde vrouw heeft in Indiëmeer dan de man vrijen tijd om oogen <en ooren de kost te geven en indrukken uit te Werken tot letterkundige scheppingen. Hiervan getuigt de .aanwezigheid van een groot aantal gehuwde vrou?wen onder onze Indische auteurs. Doch dit alles -verklaart niet, dat in de gouden dagen onzer historie geen enkele vaderlandsche dichter bezield werd ?de daden te bezingen van een Coen, een Speelman ?en zoo veel anderen. De dichtvorm, die daar door bij uitstek de geschikte is, het epos, ont breekt dan ook in onze letteren geheel. Eigenlijk ?bestaat er in de gansche Europeesche litteratuur van ?vroeger en later tijd maar n heldendicht, gewijd aan ?de ontdekking der nieuwe Werelddeelen. Dat is de Luslade van den Portugeeschen dichter Luiz de Cajnoes. Behalve bij hen, die zich met de studie der cul tuur van Spanje en Portugal bezig houden, is dit dichtstuk ten onzent slechts bij name bekend. Toch is het <een der schoonste en grootste kunstwerken, die ooit .in een menschengeest geboren zijn. De Lusiade is het lied der zonen van Lusus en dit zijn de Portugeezen, ?want Lusus, een trawant van Bacchus, geldt naar ?«en klassieke traditie als hun stamvader. De Lusiade -verheerlijkt hun roemrijke tochten onder Vasco da ?Gama. Voor ons, Nederlanders, is het dichtstukzoo Jezenswaard omdat het ten deele handelt over onze ?eigen koloniën. De Portugeesche overheersching ging ?daar aan de onze vooraf. Bovendien heeft de dichter Camoes op de Molukken gewoond. Wel ondervindt de moderne lezer aanvankelijk eenigen Weerzin. Hem stuiten de schromelijke anachronismen en het naar Renaissance-manier misbruiken der mythologie. Zoo speelt het epos aan het einde der vijftiende eeuw, doch begint met een vergadering der onsterfelijken op den Olympus. Jupiter, Venus en Mars slaan het uitzeilen -der Portugeesche vloot met Welgevallen gade. Bacchus ?echter is van wrok bezield, omdat hij vreest, dat de Portugeezen 7ijn roem, oudtijds in Indiëgeoogst, zullen verduisteren. Bacchus doet nu in overleg met JVeptunus Vasco da Gama schipbreuk lijden. Maar -Mercurius komt en troost Vasco. Dergelijke mytholo.gische buitensporigheden zijn een modern lezer te machtig. Hij heeft te veel historisch besef orri in Vasco da Gama een antieken Griek te zien, vooral wanneer die Griek zich straks vroom bekruist en de heilige maagd aanroept. Ook gevoelt hij het als spot ternij wanneer Venus, na met haar nymfjes op een toovereiland aan Vasco en zijn matrozen alle genoe gens der liefde geboden te hebben, plechtig belooft al het hare te zullen doen voor de verbreiding van ,,het ware geloof" in Indië. Toch spot de dichter hier .geenszins, maar doelt op de kerstening door huwelijken met inboorlingen. Wie zijn afkeer van dergelijke ?vreemdsoortigheden weet te overwinnen, wordt door <die zelfoverwinning ruimschoots beloond. Prachtig is al leest men het dichtstuk in vertaling 1) de beschrijving der eindelooze tochten over de water?woestijnen van den Oceaan, verpersoonlijkt in den reus .Adamastor; de schildering der bloedige oorlogen met de inboorlingen; de verheerlijking van de tropi sche natuur en van de zinnenweelde der oostersche vrouwen. Zeer aangrijpend zijn de verzen over het heimwee, het hartstochtelijk verlangen naar huis, het -smachten naar de vaderlandsche lucht en dreven; ontroerend ook de strofen, die het smartelijk gevoel van den landverhuizer vertolken, die bij den steven van het vertrekkend vaartuig staat en de kusten van ?zijn geliefden geboortegrond achter zich ziet verzin ken. Zoo velen onzer, die naar Indiëtogen, kennen -óók dit echt menschelijk sentiment! Leerzaam zijn Camoes' uitingen over het leven in Indië, over de Europeesch-Indische maatschappij van zijn dagen. Modern klinken die uitingen en multatuliaansch-bitter. Hij noemt Indiëhet graf van den armen, eerlijken mensch", waar de Gemoedsadel en de Wijsheid be delen aan de deur van de Hebzucht en de Gemeen heid". Ja, hij scheldt het schoone land: de moeder van erbarmelijke schoften, maar de stiefmoeder aller rechtschapenen". Wij mogen Camoes niet hard vallen. .Zijn Indisch leven was een leven in ballingschap. In DE BELASTINGBETALER: WAT KAN ME GEBEUREN? IK BEN TOCH AL DOORNAT!" zijn jonge jaren een onverbeterlijk twistzoeker, had hij in een straatgevecht een aanzienlijk man ernstig gewond; hij werd in de gevangenis geworpen. Maar koning Johan III begenadigde hem onder voorwaarde, dat hij dienst zou nemen bij de koloniale troepen. Zoo geschiedde en in Maart 1553 verliet Camoes Lissabon. Wél moet hij in Indiëgeleden hebben. Verplaats u een oogenblik in het zieleleven van een rijkbegaafd, kunstzinnig man, die eenigen tijd aan een vorstelijk hof heeft geleefd en nu in een kolonie, waarheen het bloed- en gouddorstig uitvaagsel aller landen samen stroomt, kleine militaire en later ook civiele postjes bekleeden moet. Hij heeft zich de ooren toe te stoppen voor de stem zijner muze, omdat de broodnood hem gebiedt ruw soldatenwerk en machinalen klerkenarbeid te verrichten. De weg van een man als Eduard Douwes Dekker is een pad van rozen geweest als men het vergelijkt met de loopbaan van den grooten Por tugeeschen poëet-avonturier. Zijn geschiedenis schijnt die van een tweeden Robinson Crusoe. Ziet hier een enkel tafereel. Camoes was te Macao (oostkust van China) tot zekeren welstand gekomen, maar afgunstigen brengen tegen hem een valsche aanklacht in bij den gouverneur-generaal, die te Goa (westkust van Voor-Indië) woont. Hij" scheept zich in om zich te Goa te verdedigen, maar lijdt schipbreuk op de kust van Cochinchina. Alles verliest hij: geld en goed ver smaadt hij te redden. Naakt worstelt hij met de golven en heeft maar n arm tot zijn dienst, want met den anderen houdt hij omklemd het reeds voltooide manus cript der Lusiade. Zóó redt hij zijn kunstwerk, dat hem meer waard is dan zijn leven, dan alle aardsche schatten. Later in het vaderland teruggekeerd leeft hij te Lissabon in de bitterste armoede. In dien kommervollen tijd heeft Camoes nog menig schoon vers geschreven. Maar toen in 1580 de Portugeesche onaf hankelijkheid vernietigd werd en de zegevierende troepen van Philips II Portugal binnenrukten, Was ook Camoes zedelijk gebroken. Hij stierf in hetzelfde jaar. Het graf boek der St. Annakerk, waai men hem ter ruste legde, vermeldt, dat hem doodkist noch lijkkleed gegeven worden kon, omdat hij niets meer had, dat hij het zijne noemen mocht. Zijn laatste bezit was: n gedrukt exemplaar van de Lusiade. Hij schonk het den vriendelijken monnik Frey Josepe Indio, die hem de laatste sacramenten der stervenden had toegediend. De les, die uit Camoes' leven te trekken valt, heeft Voltaire kernachtig uitgedrukt in dezen eenen zin: ,,1'exemple de Camoes doit apprendre aux hommes de génie, que ce n'est point par Ie génie qu'on fait sa fortune et qu'on on vit heureux". Van zijn dichtwerk heeft Alexander von Humbold getuigd, dat het de majesteit van den Oceaan weerspiegelt en in diepste wezen niet is het epos van den strijd der Portugeezen met de Indische volken maar van de worsteling van den Mensch met de Wereldzee. Maar wat toch den zangen van Camoes hun bruising en stuwing verleent, is de machtige bezieling des dichters door het groote en trotsche gevoel, dat zijn klein volk heerscht over al die oostersche volken, zijn koning over de lichamen, zijn kerk over de zielen. Dat gevoel, die geestdrift zijn noch in Spanje, noch in Engeland, noch in Holland zóó groot geweest, konden daar niet zoo groot zijn. Daarom is er ook geen Spaansch, geen Engelsch, geen Hollandsen, maar wel een Portugeesch koloniaal heldendicht. Daarom is er maar n Lusiade ! 1) Een uitstekende vertaling (met commentaar) is de Duitsche van W. Stork. Paderborn 1884. Een Nedcrlandsche vertaling bestaat niet: wel is Camoes' beschrij ving van den tragischen dood van Inez de Gastro (derde zang) door onzen Rhynvis Feith gebruikt voor zijn drama Inez de Gastro.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl