Historisch Archief 1877-1940
DÉGROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
E E N K O L O N I A A L DE DREIGENDE BELASTINGVERHOOGING TE AMSTERDAM.
t~l lii \-i LJ H/ JN JL) l L/ H. J. Teeken ing voor De Groene Amsterdammer" door Johan Braakensieh
DOOR MR. H. G. KOSTER ?
?T_J OE eigenaardig toch, dat onze betrekkingen tot
?*? ?*? Indiëen de koene tochten onzer groote zeevaar
ders zulk een geringen invloed geoefend hebben op
?onze oudere letterkunde ! Litteraire kunstwerken aan
- Indiëgewijd zijn er, behalve enkele fragmenten van
Vondel en Hooft in de zeventiende eeuw géne; de
achttiende eeuw telt er slechts enkele, waarvan alleen
Onno Zwier van Haren's Sultan Agon en Van de
IMarre's Batavia de vermelding waardig zijn. Eerst in
*de tweede helft der negentiende eeuw begint een
belletristische stroom te vloeien, waarvan de breedte, zij"
-het ook niet immer de diepte, ieder jaar toenam. Om
streeks 1900 kunnen de Indische romans en novellen
reeds een aardige bibliotheek vullen en thans is er
-waarlijk geen bijhouden meer aan. Deze uitbreiding
«der Indische belletrie in de laatste vijftig jaar is ge
makkelijk te verklaren. Het Suezkanaal
endestoom?vaart hebben bewerkt, dat veel meer ontwikkelde
jandgenooten naar Indiëreisden dan voorheen. Boven
dien: vroeger was het aantal gehuwde vrouwen, dat
.uitkwam" zeer beperkt en juist de gehuwde vrouw
heeft in Indiëmeer dan de man vrijen tijd om oogen
<en ooren de kost te geven en indrukken uit te Werken
tot letterkundige scheppingen. Hiervan getuigt de
.aanwezigheid van een groot aantal gehuwde
vrou?wen onder onze Indische auteurs. Doch dit alles
-verklaart niet, dat in de gouden dagen onzer historie
geen enkele vaderlandsche dichter bezield werd
?de daden te bezingen van een Coen, een Speelman
?en zoo veel anderen. De dichtvorm, die daar
door bij uitstek de geschikte is, het epos, ont
breekt dan ook in onze letteren geheel. Eigenlijk
?bestaat er in de gansche Europeesche litteratuur van
?vroeger en later tijd maar n heldendicht, gewijd aan
?de ontdekking der nieuwe Werelddeelen. Dat is de
Luslade van den Portugeeschen dichter Luiz de
Cajnoes. Behalve bij hen, die zich met de studie der cul
tuur van Spanje en Portugal bezig houden, is dit
dichtstuk ten onzent slechts bij name bekend. Toch is het
<een der schoonste en grootste kunstwerken, die ooit
.in een menschengeest geboren zijn. De Lusiade is het
lied der zonen van Lusus en dit zijn de Portugeezen,
?want Lusus, een trawant van Bacchus, geldt naar
?«en klassieke traditie als hun stamvader. De Lusiade
-verheerlijkt hun roemrijke tochten onder Vasco da
?Gama. Voor ons, Nederlanders, is het dichtstukzoo
Jezenswaard omdat het ten deele handelt over onze
?eigen koloniën. De Portugeesche overheersching ging
?daar aan de onze vooraf. Bovendien heeft de dichter
Camoes op de Molukken gewoond. Wel ondervindt de
moderne lezer aanvankelijk eenigen Weerzin. Hem
stuiten de schromelijke anachronismen en het naar
Renaissance-manier misbruiken der mythologie. Zoo
speelt het epos aan het einde der vijftiende eeuw, doch
begint met een vergadering der onsterfelijken op den
Olympus. Jupiter, Venus en Mars slaan het uitzeilen
-der Portugeesche vloot met Welgevallen gade. Bacchus
?echter is van wrok bezield, omdat hij vreest, dat de
Portugeezen 7ijn roem, oudtijds in Indiëgeoogst,
zullen verduisteren. Bacchus doet nu in overleg met
JVeptunus Vasco da Gama schipbreuk lijden. Maar
-Mercurius komt en troost Vasco. Dergelijke
mytholo.gische buitensporigheden zijn een modern lezer te
machtig. Hij heeft te veel historisch besef orri in
Vasco da Gama een antieken Griek te zien, vooral
wanneer die Griek zich straks vroom bekruist en de
heilige maagd aanroept. Ook gevoelt hij het als spot
ternij wanneer Venus, na met haar nymfjes op een
toovereiland aan Vasco en zijn matrozen alle genoe
gens der liefde geboden te hebben, plechtig belooft al
het hare te zullen doen voor de verbreiding van
,,het ware geloof" in Indië. Toch spot de dichter hier
.geenszins, maar doelt op de kerstening door huwelijken
met inboorlingen. Wie zijn afkeer van dergelijke
?vreemdsoortigheden weet te overwinnen, wordt door
<die zelfoverwinning ruimschoots beloond. Prachtig
is al leest men het dichtstuk in vertaling 1) de
beschrijving der eindelooze tochten over de
water?woestijnen van den Oceaan, verpersoonlijkt in den reus
.Adamastor; de schildering der bloedige oorlogen
met de inboorlingen; de verheerlijking van de tropi
sche natuur en van de zinnenweelde der oostersche
vrouwen. Zeer aangrijpend zijn de verzen over het
heimwee, het hartstochtelijk verlangen naar huis, het
-smachten naar de vaderlandsche lucht en dreven;
ontroerend ook de strofen, die het smartelijk gevoel
van den landverhuizer vertolken, die bij den steven
van het vertrekkend vaartuig staat en de kusten van
?zijn geliefden geboortegrond achter zich ziet verzin
ken. Zoo velen onzer, die naar Indiëtogen, kennen
-óók dit echt menschelijk sentiment! Leerzaam zijn
Camoes' uitingen over het leven in Indië, over de
Europeesch-Indische maatschappij van zijn dagen.
Modern klinken die uitingen en multatuliaansch-bitter.
Hij noemt Indiëhet graf van den armen, eerlijken
mensch", waar de Gemoedsadel en de Wijsheid be
delen aan de deur van de Hebzucht en de Gemeen
heid". Ja, hij scheldt het schoone land: de moeder
van erbarmelijke schoften, maar de stiefmoeder aller
rechtschapenen". Wij mogen Camoes niet hard vallen.
.Zijn Indisch leven was een leven in ballingschap. In
DE BELASTINGBETALER: WAT KAN ME GEBEUREN? IK BEN TOCH AL DOORNAT!"
zijn jonge jaren een onverbeterlijk twistzoeker, had hij
in een straatgevecht een aanzienlijk man ernstig
gewond; hij werd in de gevangenis geworpen. Maar
koning Johan III begenadigde hem onder voorwaarde,
dat hij dienst zou nemen bij de koloniale troepen. Zoo
geschiedde en in Maart 1553 verliet Camoes Lissabon.
Wél moet hij in Indiëgeleden hebben. Verplaats u
een oogenblik in het zieleleven van een rijkbegaafd,
kunstzinnig man, die eenigen tijd aan een vorstelijk
hof heeft geleefd en nu in een kolonie, waarheen het
bloed- en gouddorstig uitvaagsel aller landen samen
stroomt, kleine militaire en later ook civiele postjes
bekleeden moet. Hij heeft zich de ooren toe te stoppen
voor de stem zijner muze, omdat de broodnood hem
gebiedt ruw soldatenwerk en machinalen
klerkenarbeid te verrichten. De weg van een man als Eduard
Douwes Dekker is een pad van rozen geweest als men
het vergelijkt met de loopbaan van den grooten Por
tugeeschen poëet-avonturier. Zijn geschiedenis schijnt
die van een tweeden Robinson Crusoe. Ziet hier een
enkel tafereel. Camoes was te Macao (oostkust van
China) tot zekeren welstand gekomen, maar
afgunstigen brengen tegen hem een valsche aanklacht in bij
den gouverneur-generaal, die te Goa (westkust van
Voor-Indië) woont. Hij" scheept zich in om zich te
Goa te verdedigen, maar lijdt schipbreuk op de kust
van Cochinchina. Alles verliest hij: geld en goed ver
smaadt hij te redden. Naakt worstelt hij met de golven
en heeft maar n arm tot zijn dienst, want met den
anderen houdt hij omklemd het reeds voltooide manus
cript der Lusiade. Zóó redt hij zijn kunstwerk, dat
hem meer waard is dan zijn leven, dan alle aardsche
schatten. Later in het vaderland teruggekeerd leeft hij
te Lissabon in de bitterste armoede. In dien
kommervollen tijd heeft Camoes nog menig schoon vers
geschreven. Maar toen in 1580 de Portugeesche onaf
hankelijkheid vernietigd werd en de zegevierende
troepen van Philips II Portugal binnenrukten, Was
ook Camoes zedelijk gebroken. Hij stierf in hetzelfde
jaar. Het graf boek der St. Annakerk, waai men hem ter
ruste legde, vermeldt, dat hem doodkist noch lijkkleed
gegeven worden kon, omdat hij niets meer had, dat
hij het zijne noemen mocht. Zijn laatste bezit was:
n gedrukt exemplaar van de Lusiade. Hij schonk
het den vriendelijken monnik Frey Josepe Indio,
die hem de laatste sacramenten der stervenden had
toegediend.
De les, die uit Camoes' leven te trekken valt, heeft
Voltaire kernachtig uitgedrukt in dezen eenen zin:
,,1'exemple de Camoes doit apprendre aux hommes de
génie, que ce n'est point par Ie génie qu'on fait sa
fortune et qu'on on vit heureux". Van zijn dichtwerk
heeft Alexander von Humbold getuigd, dat het de
majesteit van den Oceaan weerspiegelt en in diepste
wezen niet is het epos van den strijd der Portugeezen
met de Indische volken maar van de worsteling van
den Mensch met de Wereldzee. Maar wat toch den
zangen van Camoes hun bruising en stuwing verleent,
is de machtige bezieling des dichters door het groote
en trotsche gevoel, dat zijn klein volk heerscht over al
die oostersche volken, zijn koning over de lichamen,
zijn kerk over de zielen. Dat gevoel, die geestdrift zijn
noch in Spanje, noch in Engeland, noch in Holland
zóó groot geweest, konden daar niet zoo groot zijn.
Daarom is er ook geen Spaansch, geen Engelsch, geen
Hollandsen, maar wel een Portugeesch koloniaal
heldendicht. Daarom is er maar n Lusiade !
1) Een uitstekende vertaling (met commentaar) is de
Duitsche van W. Stork. Paderborn 1884. Een
Nedcrlandsche vertaling bestaat niet: wel is Camoes' beschrij
ving van den tragischen dood van Inez de Gastro (derde
zang) door onzen Rhynvis Feith gebruikt voor zijn
drama Inez de Gastro.