De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 november pagina 13

13 november 1926 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Wapenschouw. Film-nummer van De Vrije Bladen". Uilg. S. L. van Looy, Amsterdam E redactie van de Vrije'Bladen" heeft verzamelen geblazen en van alle kanten zijn we komen toelpopen. We hebben onze redactiebureaux, onze stu deer-cellen, onze ateliers en zelfs onze Bechstein's in den steek gelaten, om te komen getuigen van ons geloof in de film. We vormen nog geenszins een gedisciplineerd model-leger,! We voeren allerlei wapens: de dagge en de Browning de floret en den knuppel het pennemes en de donderbus. We dragen allerlei krijgskleedij: coquette parade-uniformen, barsch veldgrijs en roman tische ridder-harnassen. We spreken velerlei idiomen: we hebben 't geestdriftig over de film en den film over Caligari met n en met twee I's. We hebben allerlei krijgsplannen: we willen in den stormpas vooruit en we willen met een uitnemende Zeiss kijker gewapend de vijandelijkheden van verre gade slaan kortom we vormen een vreemd allegaartje, dat geen vergrijsd majoor of feldwebel der stramme, officieele Kunst-armee, zonder een medelijdenden glimlach zal gadeslaan. Maar we hebben enkele dingen mee: het Geloof en de Geestdrift en het prikkelend bewustzijn, te moeten vechten voor onze goede zaak. Vooral waarom het te ontkennen? het laatste! Immers we vinden het heelemaal niet erg, dat de weg van onze geliefde Muze niet langs rozen voert dat zij onzen steun en onze weerbaarheid noodig heeft. We vinden het volstrekt niet zoo verschrikkelijk, dat men onze propaganda met minachting, spot en haat tegemoet treedt?en we hebben een inwendig plezier, wanneer steile dweepers ons verfoeien en brave oude heeren, zure, vinnige stukkies schrijven in deftige tijdschriften. Het versterkt slechts ons geloof het verhoogt onzen strijdlust en dies laten we vroolijk de donderbussen knallen en de pennemessen schitteren dies taleeren we onze gewaagdste paradoxen, poneeren onze stoutste beweringen, lanceeren onze gespierdste krachttermen alles ad majorem Filmi gloriam want .niemand onder ons, of hij voelt iets van de jeugd, de frischheid en de levenskracht van zijn palladium in zich zelfs de man met den Zeiss-kijker. Het is. voor het eerst, dat wij, die-tot nog toe in ons eentje voltigeerden, elkaar ontmoeten en het is heel natuurlijk, dat we eikaars wapens en uitrusting met nieuwsgierige en critische blikken beschouwen het maakt er het geval niet minder interessant om. Vooral omdat we, ondanks alle verschil len in quipement, ons door eenzelfde gedachte ge dragen voelen: de propaganda voor een nieuwe, wor dende uitdrukkingskunst. Daarom ??leve de Film.... en avant marche ! Film e/? Tooneel. ET is een precair onderwerp, dat zich slechts met de uiterste welwillendheid en voorzich tigheid laat behandelen. Mis schien, dat het daarom zoo lang in portefeuille is geble ven .... evenwel, men kan het wel uitstellen, maar niet afstel len: [het moet vroeg of laat, tusschen de film en het tooneel tot een verklaring" ko men. Moge deze beschouwing als bescheiden inleiding dienen. In een ander tijschrift, dat ons eveneens zeer ter harte gaat, heeft Barbarossa het slagwoord gelanceerd: Het tooneel is morsdood de film heeft het ver moord f" En hij sprak daarmee, cum grano salis, de overtuiging uit van zeer velen iti den lande en verklaarde tegelijkertijd grootendeels de intuitieve haat en felle tegenwerking, die de film op haar weg ontmoet. Wat denken wij, filmvoorstanders van deze * bewering? Het is van algemeene bekendheid en in deze kolommen meermalen betoogd dat naar onze meening het lichtspel en het tooneelspel, volstrekt onafhankelijke kunstvormen zijn, die naast elkaar kunnen leven. In zooverre staan wij dus diametraal tegenover de uitspraak van den heer Schröder. Intusschen bevat zij ook voor ons een kern van waarheid, die de overweging loont. Daartoe zij in de eerste plaats vooropgesteld, dat wij onderscheiden: het waarachtige, hooge, onaantast bare kunstwerk, dat slechts door enkele bevoorrechten kan genoten worden en de dagelijksche coulante" gemeenschapskunst. Het is steeds ook bij een gunsti ger conjunctuur, dan de huidige een waarheid als een koe geweest, dat geen tooneelgezelschap kon bestaan van Goethe en Shakespeare allén: men had voor de gewone dagelijksche bezoekers, naast dit zuivere goud, geestelijke pasmunt noodig, waarvan zij populair gesproken ,,terug hadden". Die pasmunt kan nog onderling zeer uiteenloopen: van l'Arronge tot Hauptmann van Meyer-Förster tot Rostand van Blumenthal en Kadelburg tot Molnar, zijn considerabele afstanden en men kan zeggen, dat daartusschen zoo ongeveer het terrein ligt, waarop de gemiddelde intellectueel zich thuis en behagelijk voelt. Dit zijn de stukken, die het groote publiek naar den schouwburg brachten en wanneer men Barbarossa's uitspraak zóó wil uitleggen, dat dit deel der dramatische productie door de concurrentie van de film hevig geknauwd werd, waardoor weer, eo ipso, het brengen van groote kunst onmogelijk werd ge maakt, dan kunnen wij ons daarbij in groote trekken aansluiten. Nu is echter de zeer algemeen verbreide meening, dat die concurrentie alleen mogelijk was, doordien de film met banale, makkelijk verteerbare sensatie- en amusements-kost, het geestelijk peil der massa naar beneden haalde en het gros der schouwburg-bezoekers naar de bioscoop overhevelde. Het wil ons voorkomen, dat de verdedigers van het tooneel zich daarmee wat al te gemakkelijk van de zaak afmaken tot groote schade van het tooneel-zelf, omdat zij de les verwaarloozen, die er voor de dramatische kunst in ligt opge sloten ! Zeker het valt niet te ontkennen, dat vooral de minder doorluchtige elementen van het schouwburgpubliek, zich door de platte schund, waarmee de cine matografie eenige jaren terug de wereld overstroomde, gemakkelijk lieten meesleepen. Wij hebben van deze plaats af, het eerst en het felst deze schund bestreden en meenen er dus van mee te mogen spreken. Maar wij zijn door langdurige en aandachtige vergelijking tot de ernstige overtuiging gekomen, dat nog andere factoren in het spel zijn factoren van een hoogere orde en een diepere beteekenis, die het tooneel, naar onze meening, goed zal doen bij zijn pogingen tot regeneratie, te overwegen omdat het daardoor blijk zal geven, de teekenen des tijds te verstaan ! De teekenen des tijds, die wijzen op een veranderde houding van de moderne psyche ten opzichte van het kunstwerk. Het zal wel door niemand bestreden worden men moge het betreuren of niet dat de mensch van tegenwoordig een behoefte heeft aan beknoptheid, exactheid en universaliteit. Onze tijd van radio, telefoon, aviatiek en automobilisme, moest onvermij delijk het verlangen scheppen naar geestelijk ,,snel verkeer". Wij voelen ons noch bevoegd, noch genegen dieper in te gaan op de kwestie, of dit verschijnsel de ondergang van onze kuituur beteekent.al dan niet. Wij constateeren alleen de logische onafwendhaarbeid die door geen filippica's of jeremiades te keeren valt. En wij constateeren tevens, dat andere kunsten op die versnelling van ons levens-tempo wel degelijk reageeren: de muziek, zoowel als de schilderkunst de beeldhouwkunst zoowel als de architectuur, komen aan dat verlangen naar snelheid, directheid en universaliteit, tegemoet. In dit verband willen wij een uitlating van een onzer vooraanstaande jonge musici citeeren, die ons buitengewoon trof. In De Muziek" van October 1926, schrijft Willem Pijper: ,,Voor vijftig jaar kon men muziekdrama's schrijven in de afmetingen welke Wagner zich veroorloofde. Bruckner en Mahler konden nog symphonieen projecteeren van zeer langen duur. Dit gaat niet meer.... Onze generatie denkt efficiënter, wij oefenden ons op school reeds in snel overzien, in samenvatten; en dat proces zal nog wel verder gaan. Symbolen van deze, van onze periode, zijn het telegram en de stenografie. Wij hebben geen tijd meer voor sierletters, geen dispositie meer voor bespiegeling. . . . Een telegram induceert met vier, vijf woorden geheele complexen, die terzelfder tijd beginnen te functionneeren. Een plurilpnale passage raakt op hetzelfde moment meerdere verdiepingen van ons bewustzijn aan. Uit het na-elkander der klassieken groeide het boven-elkander der actueelen." Zoo is het! En wij zien in dit gereedelijk reageeren van ons moderne gevoelsleven op snelle, hevige en ook gelijktijdige indrukken, de diepere oorzaak van de verovering der wereld, door de film. De film is gecomprimeerde expressie zij jaagt ons in drie kwartier den aardbol rond, geeft ons een wereld van emoties en indrukken zij is, uit den aard van haar wezen snel, beknopt en precies. Aanvankelijk was dit geweldige tempo in haar nadeel: het verbijsterde ons het kwam ons belachelijk voor of het wekte onze J. &. MEUWSBN, Ho«. A'dam-R'dam-Dtn Hu» DB BE-STB HOEDEN IN HOLLAND ergernis op. Maar het eind was, dat het een sterke aantrekkingskracht op ons uitoefende, omdat het aan een diepe, innerlijke, nog onbegrepen behoefte tegemoet kwam: de dringende behoefte, om ons gees telijk leven te regelen naar het rhytme van ons maat schappelijk bestaan ! Heeft nu de film onze smaak voor het tooneef bedorven? Wij gelooven er niefs van. Wel en dit is zeer eigenaardig! heeft de dikwijls zoo terecht gewraakte film-productie, ons critisch vermogen. ' jegens het tooneel verscherpt onze eischen verhoogd. Een slecht gespeeld blijspel maakt ons wrevelig en ongeduldig omdat het op de filmklucht van de zelfde kwaliteit dit tegen heeft, dat het eindeloos lang duurt en verveelt. De groote zij het vooralsnog onvermijdelijke fout van den tooneel-avond de stemming-vermoordende pauze en entre-acten wordt door de film nog geaccentueerd er is wel zeer sterk en suggestief spel noodig, om die afgrijselijke koffie-met-slagroom-onderbreking te overbruggen. De eerste les, die het tooneel uit het film-verschijn sel kan trekken is alzoo: speeltempo. Het lan, de vaart die vroeger de uitzonderlijke verdienste vormde van een groot regisseur als Royaards, is thans een algemeen geldende, gebiedende eisch. Zeker het gesproken woord, heeft nog zijn gansch eigen macht en beteekenis maar een traag speel tempo, dat niet pscychologisch verantwoord is, wreekt zich nu veel sneller en onverbiddelijker: het maakt het tooneelstuk breedsprakig, zeurig en vervelend. Een "tweede belangrijke vingerwijzing geeft de film op het stuk der mise en scène. De scherpere omlijning de engere begrenzing, die het ontstaan dezer nauwverwante zuster-kunst tengevolge moest hebben, is het eerst van invloed op decors en aan kleeding van het tooneel. De film, die een kunst van de optische waarneming is, heeft zich uitteraard met de grootste zorg gewijd aan de uiterlijke verzorging van haar onderwerp en door haar zoowel f inancieele als technische suprematie op een wijze, die concurreeren voor het tooneel ontzaglijk moeilijk, zooal niet onmpgelijk maakt. De tijd van drama's a grand spectacle is voorbij, omdat het publiek veel te critisch is geworden. Styleeren vereenvoudigen, zoodat het gesproken woord uitsluitend de fantasie van den toeschouwer ontvlamt ziedaar, naar onze meening de toekomsttaak van den tooneel-regisseur. Wij weten wel, dat deze meeningen niets nieuws verkondigen en dat zij reeds langen tijd in de tooneel-kunst ge propageerd worden, maar wij willen er met nadruk op wijzen, dat zij door de film urgent zijn geworden ! Een derde belangrijke eisch aan het moderne tooneel, die feitelijk de beide vorige omvat is: Verheffing van tiet peitartistiek wat naar onze meeningj neerkomt op concentratie en schifting! Het fnuikende in den wedstrijd om de gunst van het groote publiek, ligt voor het tooneel hierin, dat het zichzelf aristiek ruïneert, door almaar versnipperen en verdeelen in een tijd nota bene, dat de film voor haar productie zich hoe langer hoe meer beperkt tot kunstenaars met een wereld-reputatie. Ware het voor een Nederlandsche elite-troep onder een voortreffelijke re gisseur reeds een zware, schoon eervolle taak te concurreeren met een Fritz Lang, een Dupont of een Jannings.... voor de miniatuur-gezelschapjes, waar een of twee behoorlijke spelers overwoekerd worden door een welig tierend dilettantendom is dit eenvoudig absurd en belachelijk. Samenvattend komen wij tot de volgende conclu sie: tooneel en film, kunnen naast elkaar bestaan mits het tooneel zichzelf herziet en profiteert van de lessen, die in het film-verschijnsel liggen opge sloten en die wij hierboven kortelijk aangaven. Zoo beschouwd kan, meenen wij, de film een prikkel zijn tot regeneratie van ons verouderd en lichtelijk morbide tooneel. De film kan het tooneel niet vermoorden daar zorgt het, tut nu toe , zelf wel voor.... integen deel: zij kan als men haar lessen ter harte neemt het tooneel redden !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl