Historisch Archief 1877-1940
14
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2580
D E N K SCHROOM
DOOR M. MORESCO
*7 EER bizonder ben ik erop gesteld, in dit blad
?^eerder dan in een ander iets te mogen zeggen
vanzuivgr gebruik der taal, natuurlijk naar aanleiding
van hetgeen door de beide vaste medewerkers, me
vrouw Salomons en Charivarius is gezegd.
Mevr. Annie Salomons sprak eenigen twijfel uit aan
tiet gewicht van den strijd tegen vreemde smetten
<op het Nederlandsch. De heer Charivarius verklaarde
het zuiver houden van de taal om redenen van
schoonheid te verdedigen. Hij vindt Nederlandsch
mooi en zou er belang in stellen, al werd het alleen
gesproken in Timboektoe.
Het kan zijn, dat Charivarius het met mij eens is
?omdat hij in zijn antwoord aan mevrouw Salomons
het slecht gebruik van het Hollandsch toeschrijft o.a.
aan luiheid en slordigheid, maar in het vervolg van
.zijn stuk rechtvaardigt hij zijn strijd voor
taalzuiverJieid met niets anders dan redenen van schoonheid.
Hij vindt het Hollandsch mooi en strijdt voor het
?behoud van wat mooi is. Daaruit kan men afleiden,
?dat de slordigheid en luiheid, waarover hij klaagde,
slordigheid en luiheid is bij het in acht nemen van
?de regelen-der schoonheidsleer of, wil men, slordigheid
«en luiheid in het vervullen van ieders plicht, alwat
uien doet, zoo mooi te doen als mogelijk is, en vooral
A>ij de hanteering van iets dat mooi is, te waken, dat
.het mooie niet verfomfaaid worde. Dien plicht erken
ak, maar als dat Charivarius' bedoeling is, dan ben ik
Jiet niet met hem eens en dan meen ik, dat hij zelf
?de beteekenis van zijn sympathiek en met groot
talent verricht werk schromelijk onderschat.
Ik weet niet, of Hollandsch een mooie taal is. Ik
'geloof, dat een Hollander daarover niet oordeelen
?kan.
Maar dit weet ik: dat het uiterst moeilijk is, zijn
rgedachten te uiten door middel van een taal, dat de
?eenige taal waarin dat nog maar zoo-zoo gaat, de
moedertaal is en het zelfs daarin niet eens zoo-zoo
:gaat, wanneer ze niet zoo zuiver mogelijk wordt
gehouden.
Of Nederlandsch een mooie of een leelijke taal is,
as voor mij dus geen vraag, die althans aan een
Nederilander te stellen is en het antwoord daarop is zeker
-van geen belang, allerminst voor de beteekenis van
het zuiver gebruik van onze taal. Een gesprek, als
?door mevrouw Salomons gevoerd over de vraag, of
-onze moedertaal in rang zou dalen of rijzen, wanneer
zij de Maleische syntaxis overnam, zou ik alleen als
belangstellend toehoorder kunnen bijwonen, mij
.afvragende, waarmee de menschen zich toch het
hoofd kunnen breken. Of een Maleier hooger of lager
staat dan een Hollander, weet ik ook alweer niet,
ak weet?zonder er mij op te verheffen, zonder er mij
voor te schamen dat ik Hollander ben en dat de
eenige taal, waarin ik een weinig mijn gedachten kan
uitspreken, het zuiver Nederlandsch is, welke taal
mij geen het minste belang zou inboezemen, wanneer
zij alleen werd gesproken in Timboektoe, zelfs al werd
zij bovendien alleen nog gesproken in Utrecht, daar
5k noch in Timboektoe, noch in Utrecht woon, maar
het komt mij voor, dat het Maleisch alleen de Ma
leische, het Nederlandsch alleen de Nederlandsche
woordvoeging kan gebruiken, willen beide hun groote
taak vervullen.
Bij de hoogst bereikbare zuiverheid van uiting is
,het moeilijk, bij onzuivere uiting onmogelijk, elkander
te verslaan in de engste, in de uitgebreidste beteekenis
van het woord, in de oorspronkelijke, in de afgeleide,
?in de letterlijke, in de overdrachtelijke beteekenis
>en in alle beteekenissen van dit merkwaardige en
:zeer merkwaardige woord.
Nog sterker: wij verstaan ons zeli niet tenzij in
?volmaakt zuiver Nederlandsch.
Het is niet waar, dat we duidelijke, scherp begrensde
?denkbeelden in het hoofd zouden hebben, vrij van
?woorden, maar kant en klaar voor eigen gebruik en
?dat we eerst naar de juiste woorden te zoeken hebben
?om ze in te kleedcn, wanneer we anderen van onze
-gedachten willen deelgenoot maken.
Neen, voordat een denkbeeld ons scherp en duide
lijk voor den geest, den eigen geest, staat, hebben
?we eenigen tijd met ons zelven gepraat, geredeneerd,
-twistgesprekken soms met ons /elven gevoerd, waar
voor we steeds woorden, onuitgesproken woorden,
maar niettemin woorden behoefden en is eindelijk
het denkbeeld daaruit ontstaan, dan staat het daar
voor ons in woorden, wederom ongesproken, on
geschreven woorden, maar woorden niettemin. De
woorden zijn niet het kleed voor de denkbeelden, dat
ze elk oogenblik voor een ander kleed zouden kunnen
ruilen, maar denkbeeld en woorden zijn niet dan
uiterst moeilijk te scheiden, ze zijn n en bezwaarlijk
deelbaar. En zoo men hetzelfde denkbeeld voor zich
zelf en anderen al in andere woorden kan voorstellen,
zonder woorden nooit. Het eigen brein eischt voor
'het eene woord eerst een ander, wil de gedachte zelf
niet ontglippen.
De gedachte is nooit af, nooit klaar, wanneer de
?woorden nog niet gevonden zijn.
Wanneer iemand" beweert, dat hij zeer goed weet,
Avat hij zeggen wil, maar het niet zeggen kan omdat
hij de juiste woorden niet kan vinden, dan zou men
hem verzette de hoffelijkheid zich niet zeer
goed kunnen toevoegen, dat hij dan maar eerst naar
de goede woorden zoeken moet alvorens te durven
verklaren, dat hij het prachtig mooie uitdruk
king met zich zelf eens is" over de zaak. Wanneer
men het met zichzelf eens is geworden, echt, werkelijk,
goed eens, dan ligt het proces-verbaal van het ver
handelde in eigen hersens gereed, beter dan wanneer
het door den bekwaamsten notaris of deurwaarder
ware gesteld.
De moeilijkheid van het vinden van woorden is de
moeilijkheid van het vormen van denkbeelden, is de
moeilijkheid van denken.
Het zich laten afschrikken door de moeilijkheid
van het zeeken naar het juiste woord, dat is dus de
luihrid om het juiste woord te zoeken, is het zich
laten afschrikken door de moeilijkheid van het den
ken, dus de luiheid om te denken, denkschroom.
Heeft Charivarius die luiheid op het oog? Dan zijn
we het in zooverre eens, maar het blijkt niet uit wat
hij overigens zegt en ik had het gaarne gezegd, be
treurende dat ik het niet doen kan met het groote
gezag van Charivarius.
Uit die luiheid verklaar ik het ergste, het schade
lijkste misbruik van vreemde en bastaardwoorden,
en tegelijkertijd van gemeenplaatsen, modewoorden,
passe-partout-uitdrukkingen, waartegen vooral Cha
rivarius een zoo nuttigen strijd voert.
Het gebruik van vreemde woorden met opzet, uit
ijdelheid, door personen, die daarmee willen toonen,
dat ze de talen, waaraan die woorden zijn ontleend,
hebben geleerd, is mij onverschillig. Desgevraagd
zou ik zeggen, dat ik het niet kwalijk neem. Er loopt
nu eenmaal wegens de inrichting van ons onderwijs
een duidelijke maatschappelijke scheidslijn tusschen
hen, die wel en hen, die niet onderwezen zijn in
vreemde talen en zoolang men er een zeker belang
bij hebben kan besta het belang alleen in streeling
van ijdelheid erkend te worden als lid van den
vreemde-talen-geleerd-hebbenden stand, heeft degeen,
omtrent wien in dat opzicht twijfel kan worden ge
koesterd, schoon gelijk, dat hij zich tegen dien twijfel
hoedt.
Ik spreek alleen van het misbruik van vreemde
woorden door hen, omtrent wie deze twijfel bij nie
mand bestaat en die er zelf dan ook geen oogenblik
aan denken, schrijvend ot sprekend te pronken met
kennis van vreemde talen, welke kennis een ieder
bij hen even goed veronderstelt als c!e bekwaamheid,
op de klok te zien.
Bij hen is het misbruik gevolg van luiheid, van de
gevaarlijkste, schadelijkste luiheid, de luiheid, waar
toe niemand is gerechtigd omdat zij rechten van
anderen te na komt: de denkluiheid.
Het is schier altijd gemakkelijker het vreemde dan
het Nederlandsche woord te gebruiken, voor den
Nederlander dan.
En waarom?
Omdat het vreemde woord zoo toegevend, het eigen
woord zoo veeleischend is. Het vreemde woord is zoo
toegevend omdat we het niet verstaan, het eigen
woord zoo streng omdat we het we! verstaan.
Als we een denkbeeld knutselen, als we in onze
hersens passen en meten en telkens zien, dat het een
niet in het ander sluit, als we in ons brein teekenen
en schilderen en het voortgebrachte op den goeden
afstand bekijken en vernietigen omdat het blijkt,
niet dat te zeggen tot het brein, wat het brein zelf
het meende voor te zeggen, dan doen we niet anders
dan woorden kiezen en samenvoegen en aan ons
eigen oordeel onderwerpen, ons zelf vragende: is
dit nu de gedachte, die je wilt uitdrukken?" of eigen
lijk: is dit nu wel wat je denkt?" Gebruikt men daar
bij nu alleen woorden uit de moedertaal, alleen woor
den dus, die men zelf ten volle verstaat, dan luidt
het antwoord telkens: neen, dit woord bevat of
deze woorden bevatten een schakeering van betee
kenis, die afwijkt van wat ik voel". (?Van wat ik denk"
is misschien te veel gezegd, als men mij kan toegeven,
dat men eigenlijk heel niet met het denken gereed is,
wanneer de woorden er nog niet zijn). Verleidelijk ligt
het vreemde woord dan voor het grijpen. Van dat
vreemde woord meenen we altijd dat het on/e gedach
ten juist weerspiegelt. Daarin hooren we niet de aan
onze gedachte vijandige schakeering van heteekenis.
Nogal wiedes" zou Brnsse's Boefje zeggen: het zich
opdringende vreemde woord kan veel verder van onze
gedachte verwijderd zijn dan het verworpen eigen
woord, maar dat hindert ons niet omdat we het
vreemde woord niet verstaan, althans niet in al zijn
schakeeringen, niet ten volle. Het wekt een vage,
ruim en zeer onduidelijk begrensde gewaarwording,
waarin een groot aantal gedachten rondzweven, die
alle wel zekere overeenkomst hebben, maar toch ook
weer alle verschillen. Het zou al raar moeten loopen,
wanneer de nog kwalijk gevormde ongeboren ge
dachte in die groote ruimte niet zou kunnen
meezweven. Hoe zwaarder de strijd tusschen gedachte en
gedachte-uiting, hoe moeilijker het zoeken naar het
woord, dat past op de gedachte, hoe heviger de rede
twist met onszelf in eigen brein, des te verleidelijker
lokt het klaar liggende, zich aanbiedende vreemde
woord, door het gebruik waarvan men immers
dadelijk klaar" is.
Men is klaar omdat men niet weet, dat men niet
klaar is en nog steeds geldt, dat wat niet weet, niet
deert. Zoo wordt" ook immers een wit kleed spoediger
vuil" dan een zwart? En zoo is het met eigen en
vreemde woorden. Op het eigen woord ziet men
dadeMakelaar J. D. R.Nienaber
WON/NÖGIDS.
lijk het minste vlekje, op het vreemde zien we de
veel grootere vlekken niet.
En zooals het is met het misbruik van bastaard
woorden, juist zoo is het met de misbruiken in den
strijd waartegen Charivarius zijn verdiende lauweren
heeft geplukt, het misbruik van gemeenplaatsen, van
passe-partout-woorden, van de Maleische syntaxis
(anglicismen). Dat zijn geen zonden in de voornaamste
plaats tegen de Nederlandsche taal, het is verzaking
van den denkplicht, die ons jegens ons zelf en anderen
is opgelegd.
Waarom zou het woord reus" niet zeer goed dienst
kunnen doen als eerste lid van een samenstelling?
Reuzengestalte", reuzenkracht" is even goed als
bij voorbeeld dwergeik", dwergmuis" enz. Ook zij,
die reus" niet uitspreken als ruis" mogen die
woorden gebruiken. Reuzevent" kan er ook nog
mee door, wanneer reus" wordt bedoeld, hoewel
het dan eenvoudiger is reus" te zeggen, maar als
iemand spreekt van een reuzevent" om de keus te
vermijden tusschen brave vent", bekwame vent",
geleerde, handige, eryaren, slimme, geniale, geestige,
sympathieke, op het juiste oogenblik komende,
welsprekende.volhardendevent",vermijdthij-en daarom
alleen is het hem te doen behoorlijk na te denken over
de vraag, om welke reden de bedoelde vent" sprekers
goedkeuring heeft weggedragen, om een eigenschap
van hoofd of van hart en zoo ja, om welke van de
vele eigenschappen, die hoofd of hart zijn toe te
schrijven of misschien om een reden, buiten zijn
persoon gelegen. Immers is de passagier, die juist
uit den vollen tram stapt op het oogenblik, dat ik
erin wil, buiten kijf een reuzevent". Dat hij ver
onder de militaire maat is, dat hij een stommeling
of een schavuit is, doet niets ter zake. Welk een
gedachtebesparing.... neen, welk een denkschroom !
En als Charivarius den menschen hun passe-partout
reuze" weet te ontnemen, tot welk een denkarbeid
zal hij hen dan hebben gedwongen!
Hetzelfde geldt van de verbandleer". Wie zegt,
dat iets in verband" gebeurt met iets anders, ver
mijdt niet het juiste woord te kiezen, dat het hem
bekende verband tusschen de twee gebeurtenissen of
handelingen kenschetst: als hem de aard van het
verband maar helder voor den geest staat, staat het
woord in zijn moerstaal, dat het verband noemt, hem
ook wel voor den geest. Maar in verband met"
ontslaat hem van het zichzelven stellen en beant
woorden van de vraag, welk verband er is: oorzaak,
gevolg, versterking, verzachting, opluistering, ver
fraaiing, vergoeding, vervanging, verklaring, on
schadelijk making, voorbereiding, bescherming....
en nog zoo'n paar duizend soorten van verband, dat
tusschen een zaak en een andere kan bestaan.
Zoo is het met het gaat om", dat ook vele honder
den schakeeringen van gelden", betreffen", ei
senen", op het spel staan" enz. dekken moet.
Met in het teeken van" is het ook weer juist zoo
en hier is nog iets anders. In het teeken van" is een
passe-partout-stijlbloem, de zetter, die zoo vriendelijk
is, mij tot den lezer te brengen, zou in vaktaal zeggen:
cliché- of smoutbloemrijkheid", een oorspronkelijk
heid, ten gebruike van geen oorspronkelijkheid
bezittenden. Het is als het uit het hart komende woord
uit een brievenboek genomen. Zoo is het met rustige
rust", zwijgen in alle talen", hoe aardig gezegd, door
den eerste, die het zeide, hoe huiveringwekkend van
smakeloosheid, wanneer het wordt nagezegd ! Van
eerbied afdwingen" geldt bijna hetzelfde en buiten
dien, dat het in 99 van de honderd gevallen, waarin
het gebruikt wordt, verkeerd wordt gebruikt, dan
immers, wanneer er geen reden is om den gevraagden
eerbied niet met alle liefde te geven. En het
letterkundige-ontwikkeling-bewijzen-moetende elck wat
wils", elck" in Godsnaam met ck. Die ck vervangt
jaren studie in de vaderlandsche letterkunde. (Je
moet den reuzevent, die elck" schrijft, eens zien !)
Allemaal gevolg van denkschroom, alles
Gedankenersatz" zou de Duitscher in oorlogstijd zeggen.
Surrogaat voor denken en feitenkennis beide is de
Maleische syntaxis. Padang ramp" is plaatsvervan
gend voor: ramp te Padang, ramp bij Padang, ramp
in (het land, de provincie) Padang, op (het eiland)
Padang, op (den berg) Padang, aan den (rivier)
Padang, van (veroorzaakt door den moordenaar)
Padang of ten gevolge van de onvoorzichtigheid van
juffrouw, mevrouw of mijnheer, jongenheer Padang,
ramp, overkomen aan de familie Padang, schipbreuk
van de Padang, ramp ten gevolge van een ontploffing
of gebrek aan voorzorg in de fabriek Padang.... en
als de redacteur, die zoo'n Padangbericht van op
schrift heeft te voorzien, nu niet weet, met welke
van die gevallen hij te doen heeft (om welk van die
gevallen liet gaat \!), is Padang ramp" dan geen
uitkomst?
Charivarius eischt veel van de menschen, veel meer
dan wat koestering van de moedertaal. Hij eischt,
dat ze denken. Die pogingen hebben mijn zegen.
Den Haag, September 1926.