Historisch Archief 1877-1940
N o. 2580
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
(Een Tweede'Kamer'indruk)
door
BARBAROSSA
met teekeningen voor de Groene Amsterdammer", door
Bernard van Vlijmen
DR. NOLENS, PROF. VERAART,
VOORZITTER RUYS
ALS het plein van een stille Vlaamsche stad ligt
het Binnenhof, ja, het is alsof op deez' dag het
Vlaamsche karakter der rondom liggende gebouwen
duidelijker dan ooit spreekt., Dateeren de Grafelijke
Zalen trouwens niet uit den tijd dat de Schelde
Holland en Vlaanderen, zoo al niet vereenigde, dan
toch in geen geval scheidde?
En thans?
De belangstelling, nu straks misschien de beslissing
vallen zal, is niet veel sterker dan op de andere dagen
en als ik een der afgevaardigden hoog hoor opgeven
van de in het volk opgekomen stemming, dan kijk-ik
eens rond. Heel de volksstemming is vertegenwoor
digd door hoogstens drie dozijn man. En beneden, in
het ruim? Het is met het tractaat als met sommige
tooneelstukken: het is doodgerepeteerd en nu het
voor het publiek komt, hebben de acteurs er meer
dan hun buik vol van en is hun spel mat en hol.
Het schouwspel is als van zoovele dagen. Overal
tegen aan hangende Kamerleden, keuvelende Kamer
leden, slenterende Kamerleden, schrijvende en soe
zende en kletsende en grapjassende Kamerleden.
Een van die dagen dat een al te ondernemend heer
tot de overtuiging zou kunnen komen dat er voor het
warm en niet te koud. De twee anderen staan er
omdat ze er toevallig staan en niets anders en beters
te doen hebben.
In alle toonaarden is ons niet zoo heel lang voor
gehouden dat Professor van Gijn een der sieraden
van deze Kamer is. Maar waarom daalt dan al wat hij
zegt, niet als manna in deze zaal neer waar het toch
waarachtig niet wemelt van de van Gijn's? Is het
omdat hij geen redenaar is en geen partijleider?
Tusschen zijn zacht stemgeluid heen knerpt voort
durend een ander stem. Het blijkt die van Ketelaar
te zijn. Matthieu mag hem wel eens na laten zien. Hij
wordt net roestig.
Van Gijn is nu aan zijn peroratie en hij stelt het
DR. LINGBEEK
BARON VAN WIJNBERGEN
Parlementarisme maar n oplossing is: het fascisme.
En dit is, let wel, wat men noemt, een groote dag !...,
Professor van Gijn is aan het woord- Hij schijnt te
zeggen wat zijn vriend en partijgenoot, de interna
tionalist Dresselhuys, die ziek is, had willen zeggen.
Er is geen belangstelling voor. Er staan vier luiste
raars om hem heen. Twee kijken net alsof zij het be
toog van a tot z kunnen volgen, maar de glazigheid
van hun blik verraadt hen en ze laten de rede over
zich heen komen als een lekkere douche niet te
Nederlandsche volk naast het fiere Zwitsersche maar
als ik het wel heb, is de Geneefsche douane-kwestie
toch nog iets anders dan de Schelde-dito.
Nu is Theo Heemskerk aan het woord. Nog altijd
dezelfde elegante verschijning als uit zijn besten
Amsterdamschen tijd, toen de raadszittingen voor
stellingen waren der haute comédie" met hem als
de komiek van het zuiverste water.
Hij beziet heel de zaak van het hooge standpunt der
Europeesche politiek en er is nu waarlijk belang
stelling. Men schuilt om hem samen en eerst als hij
zijn goed opgezette rede verwatert met technische
details over het groote kanaal, die Marchant uit zijn
bankje lokken want hij ruikt er bloed in, vermindert
zijn gehoor, dat echter weer oplettend wordt als hij
aan het slot tot zijn uitgangspunt terugkeert en de
Kamer met kracht voorhoudt dat het Belgische pro
bleem altijd het Europeesche probleem geweest is
en wij in onze beslissing tegenover Europa verant
woordelijk zullen zijn.
En terwijl Heemskerk de discussie opvoert tot het
plan van waar zij nooit had moeten afdalen, zit op
een beschuitsworpafstand van ons een dikke afge
vaardigde met een buurtblaadje uit Noord-Brabant
voor zich en leest ijverig de advertenties en geniet
zichtbaar van een aanbieding van overjassen door de
firma H. Cloek
Lingbeek. Als kwajongens, belust op een relletje,
trekken de leden naar het spreekgestoelte. A. B.
K'eerekoper is nu in zijn groote kracht. Hij gloort in
het wazige licht en als het lawaai een oogenblik ten
top stijgt als dominee iets over den Nederlandschen
Leeuw zegt, doet hij alsof hij de schel van den Voor
zitter wil grijpen die nu fluks een hamertik in zijn
richting geeft. Men spreekt niet langer Europeesch,
maar lerseksch en Markersch.
Nu staat Marchant op. Het groene
vrijzinnigdemocratische hout is in de tractaats-kwestie aan den
dorren kant. Is het de invloed van een knap man als
de Rotterdamsche wethouder van Aalten die de
fractie ondergaat? Menschen die anders breed van
inzicht zijn, voor wie lokale belangen nooit zwaar
geteld hebben als er een groot algemeen belang in het
spel was, zijn nu de felste bestrijders. Fel is Marchant.
Niet tegen van Karnebeek, het middelpunt van al
deze dagen, die rustig te midden der golven zit en
wien geen woord ontgaat zoodra het eenige beteekenis
voor of tegen heeft. Men voelt in Marchant den eer
bied, die hij voor het werk van van Karnebeek heeft,
al biedt het hem tal van geledenheden om er zijn
sofisme en zijn paradoxen en zijn polemische kracht
op te beproeven. Maar fel is hij tegen Heemskerk en
diens deskundige, die een berekening over het
ScheldeMoerdijk-kanaal gemaakt heeft waarvan hij geen
stuk heel laat.
LOVINK
Heel zijn rede is doorspekt met wantrouwen tegen
Belgiëen zijn regeerders en daarin staat hij lijnrecht
tegenover den Minister, wiens politiek in deze van
niets anders spreekt dan vertrouwen, vertrouwen
in de wijsheid der Belgen, vertrouwen in de toekomst
van Europa en vooral vertrouwen in de werkkracht
van ons eigen volk, dat zich door geen tien kanalen
van zijn plaats zal laten verdringen als een der eerste
zeevarende en handeldrijvende naties van West
Europa BARBAROSSA
MR. TH. HEEMSKERK
W. H. VLIEGEN
PROF. DR. A. VAN GIJN MR. H. P. MARCHANT A. B KLEEREKOPER