De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 november pagina 17

13 november 1926 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

N o. 2580 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 (Een Tweede'Kamer'indruk) door BARBAROSSA met teekeningen voor de Groene Amsterdammer", door Bernard van Vlijmen DR. NOLENS, PROF. VERAART, VOORZITTER RUYS ALS het plein van een stille Vlaamsche stad ligt het Binnenhof, ja, het is alsof op deez' dag het Vlaamsche karakter der rondom liggende gebouwen duidelijker dan ooit spreekt., Dateeren de Grafelijke Zalen trouwens niet uit den tijd dat de Schelde Holland en Vlaanderen, zoo al niet vereenigde, dan toch in geen geval scheidde? En thans? De belangstelling, nu straks misschien de beslissing vallen zal, is niet veel sterker dan op de andere dagen en als ik een der afgevaardigden hoog hoor opgeven van de in het volk opgekomen stemming, dan kijk-ik eens rond. Heel de volksstemming is vertegenwoor digd door hoogstens drie dozijn man. En beneden, in het ruim? Het is met het tractaat als met sommige tooneelstukken: het is doodgerepeteerd en nu het voor het publiek komt, hebben de acteurs er meer dan hun buik vol van en is hun spel mat en hol. Het schouwspel is als van zoovele dagen. Overal tegen aan hangende Kamerleden, keuvelende Kamer leden, slenterende Kamerleden, schrijvende en soe zende en kletsende en grapjassende Kamerleden. Een van die dagen dat een al te ondernemend heer tot de overtuiging zou kunnen komen dat er voor het warm en niet te koud. De twee anderen staan er omdat ze er toevallig staan en niets anders en beters te doen hebben. In alle toonaarden is ons niet zoo heel lang voor gehouden dat Professor van Gijn een der sieraden van deze Kamer is. Maar waarom daalt dan al wat hij zegt, niet als manna in deze zaal neer waar het toch waarachtig niet wemelt van de van Gijn's? Is het omdat hij geen redenaar is en geen partijleider? Tusschen zijn zacht stemgeluid heen knerpt voort durend een ander stem. Het blijkt die van Ketelaar te zijn. Matthieu mag hem wel eens na laten zien. Hij wordt net roestig. Van Gijn is nu aan zijn peroratie en hij stelt het DR. LINGBEEK BARON VAN WIJNBERGEN Parlementarisme maar n oplossing is: het fascisme. En dit is, let wel, wat men noemt, een groote dag !..., Professor van Gijn is aan het woord- Hij schijnt te zeggen wat zijn vriend en partijgenoot, de interna tionalist Dresselhuys, die ziek is, had willen zeggen. Er is geen belangstelling voor. Er staan vier luiste raars om hem heen. Twee kijken net alsof zij het be toog van a tot z kunnen volgen, maar de glazigheid van hun blik verraadt hen en ze laten de rede over zich heen komen als een lekkere douche niet te Nederlandsche volk naast het fiere Zwitsersche maar als ik het wel heb, is de Geneefsche douane-kwestie toch nog iets anders dan de Schelde-dito. Nu is Theo Heemskerk aan het woord. Nog altijd dezelfde elegante verschijning als uit zijn besten Amsterdamschen tijd, toen de raadszittingen voor stellingen waren der haute comédie" met hem als de komiek van het zuiverste water. Hij beziet heel de zaak van het hooge standpunt der Europeesche politiek en er is nu waarlijk belang stelling. Men schuilt om hem samen en eerst als hij zijn goed opgezette rede verwatert met technische details over het groote kanaal, die Marchant uit zijn bankje lokken want hij ruikt er bloed in, vermindert zijn gehoor, dat echter weer oplettend wordt als hij aan het slot tot zijn uitgangspunt terugkeert en de Kamer met kracht voorhoudt dat het Belgische pro bleem altijd het Europeesche probleem geweest is en wij in onze beslissing tegenover Europa verant woordelijk zullen zijn. En terwijl Heemskerk de discussie opvoert tot het plan van waar zij nooit had moeten afdalen, zit op een beschuitsworpafstand van ons een dikke afge vaardigde met een buurtblaadje uit Noord-Brabant voor zich en leest ijverig de advertenties en geniet zichtbaar van een aanbieding van overjassen door de firma H. Cloek Lingbeek. Als kwajongens, belust op een relletje, trekken de leden naar het spreekgestoelte. A. B. K'eerekoper is nu in zijn groote kracht. Hij gloort in het wazige licht en als het lawaai een oogenblik ten top stijgt als dominee iets over den Nederlandschen Leeuw zegt, doet hij alsof hij de schel van den Voor zitter wil grijpen die nu fluks een hamertik in zijn richting geeft. Men spreekt niet langer Europeesch, maar lerseksch en Markersch. Nu staat Marchant op. Het groene vrijzinnigdemocratische hout is in de tractaats-kwestie aan den dorren kant. Is het de invloed van een knap man als de Rotterdamsche wethouder van Aalten die de fractie ondergaat? Menschen die anders breed van inzicht zijn, voor wie lokale belangen nooit zwaar geteld hebben als er een groot algemeen belang in het spel was, zijn nu de felste bestrijders. Fel is Marchant. Niet tegen van Karnebeek, het middelpunt van al deze dagen, die rustig te midden der golven zit en wien geen woord ontgaat zoodra het eenige beteekenis voor of tegen heeft. Men voelt in Marchant den eer bied, die hij voor het werk van van Karnebeek heeft, al biedt het hem tal van geledenheden om er zijn sofisme en zijn paradoxen en zijn polemische kracht op te beproeven. Maar fel is hij tegen Heemskerk en diens deskundige, die een berekening over het ScheldeMoerdijk-kanaal gemaakt heeft waarvan hij geen stuk heel laat. LOVINK Heel zijn rede is doorspekt met wantrouwen tegen Belgiëen zijn regeerders en daarin staat hij lijnrecht tegenover den Minister, wiens politiek in deze van niets anders spreekt dan vertrouwen, vertrouwen in de wijsheid der Belgen, vertrouwen in de toekomst van Europa en vooral vertrouwen in de werkkracht van ons eigen volk, dat zich door geen tien kanalen van zijn plaats zal laten verdringen als een der eerste zeevarende en handeldrijvende naties van West Europa BARBAROSSA MR. TH. HEEMSKERK W. H. VLIEGEN PROF. DR. A. VAN GIJN MR. H. P. MARCHANT A. B KLEEREKOPER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl