Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2580
STRUISVOGELPOLITIEK IN BOUWKUNST
DOOR H. J. M. WALENKAMP CZ.
/"} NLANGS, bij een samentreffen van enkele
archi**-s tecten, kwam het gesprek onwillekeurig over de
hedendaagsche beoefening der Kunstgeschiedenis te
loopen.
Een hunner merkte daarbij op, dat de tegenwoordige
jonge bouwkunstbeoefenaars over 't algemeen zoo
weinig van de ontwikkelingshistorie der Bouwkunst
willen afweten.
Een ander opponeerde, dat dit maar gelukkig was,
daar het toch ontwijfelbaar als vaststaand moet
worden beschouwd, dat juist de ontwikkeldsten der
vorige generatie door het aanleeren van al te veel
vormenkennis uit vroegere perioden in hun jeugd
vergiftigd werden, waaraan wij, als noodwendiggevolg,
die walglijke en redelooze navolging van alle soorten
van stijlen, tijdperken en landaarden in het
verloopen tijdperk te danken hebben gehad. Deze architect
gaf daarom als zijn overtuiging te kennen, dat het
dus juist goed is, dat de kennis der kunstgeschiedenis
bij vele jonge architecten zoo beperkt is, omdat zij
daardoor thans geen hinder van dien stijl-poespas
hebben en hun geest frisscher en oorspronklijker
kunnen houden.
Met vuur kwam hier een onzer beste, oudste en
tevens oorspronklijkste architecten tegen op. Hij
merkte op, dat dit laatste struisvogelpolitiek was:
en dat een jong architect, die van het wezen en dt
groote lijnen der ontwikkelingsgeschiedenis der Bouw
kunst niet voldoende doordrongen is, nooit een
groot bouwkunstenaar d.w.z. een grijpenaar, een
bereiker van monumentale, dat is geestlijke kunst
worden kan.
Onze groote architectuur berust immers geheel pp
cultuur. Zij is minder een zaak van persoonlijk
heden, dan van universeele denkbeelden, langzamer
hand in den massa-geest ontstaan; van denkbeelden,
ideeën, nergens of nimmer concreet te vatten of te
bevatten, en toch alom in de menschelijke geesten
levend aanwezig.
De eenlingen, die naar voren treden, zijn hier de
herauten van wat diep in de duisternis, onuitgesproken
in den Algeest gloeit. Maar hoe zouden deze herauten
dit Wezenlijke tot uiting kunnen brengen, indien zij
dit diepste in den menschlijken geest slechts gevoelden
en niet door woorden, klanken, kleuren, vormen ge
leerd en in zich opgenomen hadden; waardoor allén
het den menschen mooglijk geworden is, elkander te
verstaan ?
Och l het is wel mooglijk merkte de laatste
spreker verder op dat een jong, talentvol architect
zonder veel ontwikkeling en kunstkennis een aardig
landhuisje of een serie woningen maakt, die er werkiijk
lief, schilderachtig, en alles wat je verder maar wilt,
uitzien. Heel wel mooglijk is dat; maar dit is juist
hetzelfde, wat vroeger in den ouden tijd de
doodeenvoudigste timmerman en metselaar bereikten,
zonder dat zij van kunsthistorie ook maar een syllabe
afwisten, of het in hun hoofd zouden gehaald hebben,
zich architect, artist of kunstenaar te noemen.
Maar merk nu goed op wat ik onder struis
vogelpolitiek versta!
Zoo naief of primitief als deze timmerman en
metselaar in vroeger tijden waren, kunnen onze jonge
architecten nu eenmaal niet meer
wezen.Godsonmooglijk is dat; want desnoods ondanks zich zelf hebben zij
toch nige kunstontwikkeling verkregen; zij kunnen
in het leven hun ooren niet dichtstoppen, hun oogen
niet blindeeren, al zouden sommigen hunner misschien
dit nog zoo graag willen. En (hier komt het ernstigste
voor den draad) wat nu is het gevolg van deze redelooze
zucht tot naiveteit?
Daar zij dus niet naief of primitief kunnen zijn,
omdat de natuur-zelf hun dit verbiedt door hun geest
boven het primitieve te doen geboren worden, ver
mogen zij slechts quasi-primitief te zijn. Inplaats van
naief, van natuurlijk-oorspronklijk, zijn zij dus het
tegenovergestelde er van; zij zijn gezocht", jammer
lijk gezocht.
En dit laatste nu is het, wat in zooveel schijnbaar
moderne werken, vooral op het gebied van
landhuizenbouw met hun z.g. gezellige (knusse!) hoekjes en
gaatjes en hun dubbelzinnige, kromme en verwrongen
dakbedekkingen, doch eveneens (maar dan in tegen
gestelden zin) in het el te kille en nuchtere van den
stedelijken gevelbouw, den onontwikkelden
quasikunstkenner en rminnaar, die geen kaf van koren weet
te onderscheiden, zoo aantrekt en imponeert (quasi
zoekt quasi). Doch de geestlijk ontwikkelde mensen
heeft een instinctmatigen, 'n gloeienden afkeer van
quasi-naiviteit. Het vervult hem met walging. Terug
VAN NELLE'S TABAK
KWAÜITEIT
ALOM VERKRUGBAAR
naar Methusalem", roep Ik met Shaw uit. 't Is
werkiijk walglijker dan walglijk.
De heele zaak komt op slot van rekening hierop
neer, dat we, evenals de hottentotten, negers en
boschjesmannen, wel weer, met of zonder schortjes
voor, of vervaarlijke haardossen op en
maskeradepakken aan (men voelt de uitersten !) kunnen gaan
loopen; maar dat zulke belachlijke handelingen ons
daardoor in wezen aan dezen geenszins gelijk maken.
(Niet n der primjtievelingen die dit laatste trouwens
zou wenschen!)
Architectuur bovenal is een kunst van cultuur, van
ontwikkeling van den eersten en oudsten dag af, dat
een vonk licht, van geestlijk vuur, viel in de
stikdonkre menschenziel. De allereerste
scheemrigbewuste daden tot zelfbehoud van den mensen
ontstonden reeds door Gedachte. De onbeholpenste
saamvoeging van takken en stammen, de ruigste
opeenstapeling van steenblokken tot zijn beschutting,
waren de resultanten van gedachte. En al wat daarop
volgde, was Na-gedachte. Na-gedachte tot op heden,
gelijk dit eeuwig blijven zal.
Al Wat was en van onze oer-typen af door zoo
onnoemlijk veel eeuwen heen zoo moeizaam opge
bouwd werd, kan niet weggedacht of weggecijferd
worden; en daarom is het streven naar naïviteit als
een van vorenafaan weer willen beginnen van wat
reeds lang heeft uitgeleefd. We kunnen het bestaande
alleen verbeteren, en niet het leven van nieuw af
aanvangen.
Hier zweeg de spreker stil".
Nommer 2, die in den aanvang van dit gesprek als
zijn overtuiging te kennen gegeven had, het maar
gelukkig te vinden, dat zoovelen onzer jonge archi
tecten zoo weinig met kunstgeschiedenis op hadden,
antwoordde na enkele oogenblikken:
Ge hebt gelijk; in mijn spontane uiting overdreef
ik natuurlijk; en niet graag zou ik het nut van alge
meene kunsthistorische kennis geheel willen ont
kennen of van de baan geschoven zien. Maar en ik
ben ervan overtuigd dat ge dit met me eens zult zijn
die kunstgeschiedenis, zooals zij in onze standaard
werken gegeven wordt en daarna op onze
kunstscholen gedoceerd, is nog vér, zeer vér van volmaakt.
Zij is nog niet veel anders dan een opeenstapeling
van jaartallen en feiten; en de draad die erdoor loopt
en het geheel onverbreeklijk binden moest, is nog dun,
ontzaglijk zwak, vol van lusschen, hiaten en knoopen,
overal gecamoufleerd door schijnverbindingen, die
bij de teerste aanraking uiteenvallen.
Die draad, die als een zuiver snoer het Geheel
doordringen moest, is nog niet gesponnen.
En ik geloof, dat juist de talentvolste, studeerende
jonge kunstenaars-in-spe dit wel deeglijk gevoelen,
en zich daarom instinctmatig afkeeren van een kunst
wetenschap, die met holle frasen en een berg van
feiten en jaartallen haar onkunde of onvolkomen
heid te verbergen tracht en daardoor juist de beste
studenten van zich afstoot; daar dezen wel deeglijk
gevoelen, dat door het opnemen van al dien ballast
hun veel tijd ontnomen wordt, dien zij zoo heel veel
beter aan eigenlijke praktische kunstbeoefening
besteden kunnen. En uit deze overweging sprak ik,
in het begin van deze aangename gedachtewisseling,
over het grootste deel der algemeene kunstgeschie
denis als van poespas.
De voorlaatste spreker, die het met zooveel vuur
voor de ernstige bestudeering der kunsthistorie opge
nomen had, antwoordde hierop:
Ik wist wel, dat we het, evenals in zooveel andere
belangrijke dingen, in den grond eens zouden zijn. In
wat ge zegt over het gebrek aan inzicht en het
camoufleeren van dit gebrek door een overstelping, een
overdondering van jaartallen- en feitenmateriaal
hebt ge volmaakt gelijk; maar om een afgezaagd
gezegde te gebruiken men moet met het badwater
het kind niet wegwerpen. Ge zegt het terecht: wat
nog te zeer ontbreekt, is het vermogen dóór te dringen
tot de roerselen, de beweegredenen, die de feiten of
gebeurtenissen te voorschijn riepen.
Wel worden in de kunstgeschiedenisboeken, die
aparte onderwerpen, tijdperken, landstreken of
volkeren behandelen, in de laatste tijden ernstige en
ten deele zelfs uitmuntend geslaagde pogingen daartoe
gedaan; deze blijven echter nog te veel opzichzelf
staand; het machtig talent ontbreekt nog, dat al deze
afzonderlijke kralen en paarlen tot een groot, algemeen
overzichtlijk geheel onverbreeklijk aaneensnoert.
Intusschen, ook onze Algemeene
Kunstgeschiedboeken worden steeds beter; uitsluitend jaar- en
naamkalenders, kunstlexica of -encyclopedieën mag
men ze niet meer noemen. Onbillijk zou het zijn
dit niet te erkennen. Maar o die langdradigheid, die
langademigheid, die overstelping met feitenmateriaal!
't Is alles de schuld van gebrek aan machtig conceptie
vermogen.
Al jaren lang gevoel ik dit en loop ik met het denk
beeld rond, zelf een ernstige poging te wagen, een
beknopte doch doordringende Algemeene Kunst
geschiedenis te schrijven. (Men dient immers het
BATENBURG 6 FOLMER
(G. W. FOLMER)
DEN HAAG,
HUY GENSP ARK 22
BERGPLAATSEN VOOR INBOEDELS
MBT SAFE-tNRlCHTlNG
VERHUIZINGEN ONDER GARANTIE
INTERNATIONALE TRANSPORTEN
noodwendig geachte en verlangde niet aan anderen
over te laten, maar zelf te doen en trachten te ver
wezenlijken?) Het zou een bouwkunstgeschiedenis
moeten zijn, die de quintessence, de kern, het hart
der ideëele kunstontwikkeling zooveel mooglijk bloot
legde; een kunststudie, ontdaan van alle overbodig
historisch feitenmateriaal dat den geest afleidt en
verwart.
Zóó'n werk zou slechts enkele honderden bladzijden
groot behoeven te zijn en verlucht dienen te worden
door alleen hoofd-typen, de superieurste bouwkunst
werken aller landen en tijden.
Edoch broeders ik ben er tot nu toe, en zal
er wellicht wel nooit toe kunnen komen. Nietwaar?
ge weet het, vóór alles zijn we immers scheppers
geen teboekstellers; dit laatste althans niet op de
eerste plaats.
Ziedaar de kneep, de onoverkoomlijke moeilijkheid,
de moeilijkste moeilijkheid; en daarom zal ik wel
sterven, vóór ik aan dit verlangen gevolg gegeven
heb
Uit was de kaars ! We gingen wandelen in de
buitenlucht.
BOEKAANKONDIGIN G
,,In U heb ik gevonden," verzen van Mien
Labberton. W. de Haan, Utrecht
Aan litteraire beoordeeling van verzen zal ik mij
niet wagen. Maar gaarne vestig ik de aandacht op
deze gedichten om hun innerlijkheid en kracht.
Hier is een stuk leven van de schrijfster uitgesproken
en het blijkt dat zij meer dan n levensontroering
heeft gekend. Er zijn lichte, speelsche verzen in dezen
bundel en ook verzen waarin zielsstrijd zich een
uitweg zoekt. Fel verlangen en devotie, rouw en
overwinningsvreugde spreken om beurten er in. De
meesten hebben een religieusen toon, velen zijn
onmiddellijke religieuse poëzie?en deze treffen niet
het minst. Er is bepaalde geestelijke diepte en kracht
in deze gedichten. .En ook rhythme en melodie.
Opstellen van I. J. de Bussy. Ingeleid
en bewerkt door Dr. N. Westendorp
Boerma. J. H. de Bussy. Amsterdam
De bedoeling, die de bewerker heeft gehad met deze
uitgave van enkele opstellen van wijlen prof. de
Bussy, is een kijk te geven op het geheel van diens
denkarbeid. Dezen kijk bereidt hij voor met een
breede inleiding, waarin hij, geen leerling maar geest
verwant van den schrijver, een karakteristiek geeft
van diens ontwikkelingsgang, methoden en denk
beelden. Dan volgen opstellen over Een miskende
eigenschap" (ironische aanprijzing der zelfingenomen
heid), Waarhaids.lii.fde", Dankbaarheid", Verant
woordelijkheid", Katholicisme en Protestantisme".
Het werk van dezen Hoogleeraar in de ethiek is
geen onderhoudende lectuur, alleen theologische of
filosofische geesten zullen het waardeeren. Deze
zullen van de ontledingen en bepalingen van dezen
fijnen geest kunnen genieten.
Maar zij zullen missen een conceptie. Zijn ideeën
worden niet tot een geheel, een gebouw. Er is niet
n licht dat over alles valt. Wij blijven, bij deze
lectuur, in de analyse gevangen. En in onzen tijd
hebben wij toch aan iets anders behoefte. En vrucht
bare ethiek heeft iets ander te geven. Ondertusschen
geven deze opstellen, zooals al het werk van prof. de
Bussy, een rijkdom van gedachten.
W. MACKENZIE
Kon, Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTER 6 Co.
HAAG <fa cv
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein