Historisch Archief 1877-1940
No. 2580
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
INDISCHE SIGARETTEN
Verkrijgbaar: DEN HAAG,
Elandstraat No. 771 Tel. No. 36856.
UIT DE NATUUR:
E NGELZOET
*
DOOR D R. JAC. P. TH IJ SSE
BOSCHGROND MET BOOMVAREN
'tT S nog al vreemd, dat onze allergewoonste
*? varensoort zoo te sukkelen heeft met haar volks
naam en met haar schoolnaam. Veertig jaar geleden
noemden wij deze mooie en merkwaardige plant
gemeene naaktvaren" en ik moet zeggen dat wij
daar niets ergs bij dachten. Wij wisten toch dat die
naaktheid zat in het ontbreken van een dekvlie?je op
de sporendoosjeshoopjes, ge weet wel, die gele of
bruine ronde vlekjes, die ge in. twee rijen vindt
aan de achterzijde van de slippen van sommige van
die varenveeren. Op onze foto rechts boven ziet
ge op de bovenzijde van de veer duidelijk de
prikkeltjes die corespondeeren met de sporen
doosjeshoopjes aan den onderkant. De gemeen
heid was Duitsch. In die dagen scholden wij ook
een heel mooi bloempje uit voor gemeene vlasbek".
Zoowel de gemeene naaktvaren als de gemeene vlasbek
is eindelijk uit onze plantenlijsten verbannen door
een beslissing van een deskundige commissie en deze
heeft dan ook voor ons varentje bij meerderheid van
stemmen den naam van eikvaren vastgesteld. Het ging
tusschen eikvaren", boomvaren ' en engelzoet."
Ik ben dubbel en dwars gebonden aan de uitspraken
van die commissie en zal dan ook in den regel heef
braaf den naam van eikvaren gebruiken. Toch is
engelzoet de eenige van de drie namen, waar niets
op is aan te merken. De wortelstok van ons varentje
toch bevat suiker, zooveel zelfs, dat de Fransche er
den naam van réglisse sauvage" aan geven. Natuur
lijk heb ik ook geprobeerd dat wild zoethout" te
VT. EXTRA
VM. EXTRA
40*»
VP. EXTRA
50c- P-Ïn
OlDENKOÏTSt
TABAK
snoepen, maar ik herinner mij wel, dat het echt
zoethout uit onze kinderjaren veel meer voldoening
schonk. Toch is die zoetheid voldoende geweest om
aan de eikvaren een vrij goede plaats te verschaffen
in de volksgeneeskunde van vroeger eeuwen.
Nu de boomen en struiken hun blad verliezen en
het gras in de duinen verbleekt (in de weiden nog
lang niet) vormt onze eikvaren een aardige frisch
groene lap in het winterkleed der aarde. Het is onze
eenige altijd groene varen. Sommige muurvarentjes
houden het ook nog al vrij lang uit, maar al onze
andere varens zijn'al vergeeld, gebruind en op andere
wijze verkleurd. De adelaarsvarens zijn zelfs beroemd
om haar mooie herfstkleuren. Als ge die eens heel mooi
zien wilt wandel dan dezer dagen eens in de laantjes
die opleiden uit de laagte van het Asselt naar de
koepel van Viruly in de Onzalige bosschen. Dan kunt
ge ervan genieten hoe die adelaarsvaren van helder
groen en geel door ledergrijs heen kan kleuren tot
diep rossig bruin met purperglans. Misschien echter,
maar ik vergelijk niet graag, verkleurt de moerasvaren
nog mooier, nog feller, maar die krijgt ge niet zoo heel
gemakkelijk te zien, daarvoor moeten we de plassen
in, waar nu de waterwilgen gloeien als gele bollen en.
het braamblad prijkt in fel rood en somber violet,
met het stemmig grijsgeel van het riet tot achtergrond.
Maar onze kvaren blijft frisch groen, gelijk de
klimop. Zij heeft ook met den klimop gemeen, dat zij
bloeit in het najaar, wat je dan bij een varen bloeien
noemt. Eigenlijk moet je zeggen dat zij dan haarsporen
rijpt en uitstrooit. Verleden week vond ik er nog met
mooi frissche, nog ongeopende sporendoosjes en tege
lijk stond daar ook nog de klimop te bloeien, beide
nog onbekommerd om de eerste nachtvorsten.
Maar als het nu echt gaat vriezen dat halve
weekje in het eind van November dan tint de
klimop zich donker door een kleurstof in zijn
opperhuidcellen en de eikvaren schrompelt ineen als een
ballonnetje waar een gat in geprikt is.. Je zoudt haast
zeggen dat zij even gevoelig is als de dahlia's of de
Oostindische kers, die gasten uit het Zuiden. Doch
zoodra de dooi invalt herstelt zij zich oogenblikkelijk,
terwijl de dahlia's en de kers van hun bezwijming
niet bekomen. Zoo gaat het den heelen winter door
en het moet al heel hard en lang vriezen met feilen
wind en zonder sneeuw om onze varen klein te krijgen
De uitersten van den zomer verdraagt zij minder
goed dan de uitersten van den winter.
Van het mécanisme van het verdampen kunt ge
met weinig moeite wel iets te zien krijgen. Probeer
maar eens om een stukje opperhuid van de onderzijde
van het blad los te trekken. Ge krijgt dan een dun.
doorzichtig velletje te zien. Wanneer ge dat bekijkt
met de loupe, die tienmaal vergroot, dan blijkt dat
velletje vol te zitten met kleine groene spikkeltjes.
Welnu, elk zoo'n spikkeltje is een openingetje in de
huid, een zoogenaamd huidmondje omgeven door zijn
twee sluitcellen, die in tegenstelling met de andere
opperhuidcellen, bladgroen bevatten. Er zijn weinig
planten, waarbij we die huidmondjes zoo gemakkelijk
te zien kunnen krijgen, dat komt, doordat ze zoo
groot en talrijk zijn. Door zoo'n huidmondje heeft
de gaswisseling plaats en daardoor ontsnapt nu ook.
bij droog weer de waterdamp. Eigenlijk gevoelt onze
eikvaren zich het plezierigst in vochtige lucht en
daarom groeit zij ook zoo graag in de lage landen aan
de zee. Heele duinhellingen zijn er mee begroeid,
vooral op Texel en dat nog al op plaatsen waar geen
enkele boom, laat staan een eik te zien is. Ik mor
nog maar altijd over die namen. Nu zullen we toch
even een boom er bij halen, maar dan liefst den
knotwilg. Langs het Gein en langs de Vecht, langs de
Kromme Rijn, en overal waar oude knotwilgen
staan kunt ge zien, dat de koppen van die wilgen en
ook de scheuren in den stam met boomvarens"
zijn begroeid. In den winter kun je die varenwilgen
al uit de verte herkennen aan hun kroeskop en ze zijn
prachtig. Zoo iets kan ook alleen maar gebeuren in de
vochtige lucht van de lage landen aan de zee; hoe
Oostelijker wij komen, hoe minder kans op varen
wilgen. En nu de eiken? Natuurlijk willen die varens
ook wel op eiken groeien, wanneer die in hun
stamspleten maar een voldoende hoeveelheid stof hebben
verzameld. Ook groeien ze onder de eiken, met even
veel plezier als onder dennen en berken en onder
heelemaal geen boomen. Lijkt de veer van onze varen
op een eikeblad? Ik zou zeggen van niet. Als we deze
varenveer bekijken dan zien we dat we te doen hebben
met een hee'. eigen vorm, dien we noch bij onze andere
varens, noch bij de bloemplanten weervinden. Manne
tjesvaren, wijfjesvaren, stekelvaren, stippelvaren,
struisvaren ze lijken allemaal op elkaar, maar de eik
varen staat heelemaal apart met haar antieken
bladvorm, ook met de ouderwetsch eenvoudige vertakking
van haar nerven, maar vooral met haar eigenschap
om 's winters groen te blijven. Geen wonder dat zij
een groot deel van de wereld kan bewonen: Europa,
Siberië, Jrpan, Vereenigde Staten, M xico, Algiers,
Kaapland, Kergueleneiland. Ja, die kleine sporen kun
nen ver weg waaien.
VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE REDACTIE IN
TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VAN D E
GROENE AMSTERDAMMER", KEIZERS
GRACHT 333, AMSTERDAM.
HET adres voor prima
PARKETVLOEREN
tegen sterk concurreerende prijzen is
FRED. MEIJER ~ Amsterdam
v. Baerlestraat 160 - Tel. 25615 - Gev. 1908
SCHILDERKUNST
DOOR MR. M. F. HENNUS
De zeven Amslerdamsche schilderessen bij
Buiïa
Een vorige tentoonstelling ligt nog versch in het
geheugen. De zeven joffers van toen zijn de zeven
schilderessen van nu. Zij laten ander werk zien;
anders" is het niet. De gekende en gewaardeerde
hoedanigheden en de eigen hoedanigheden zijn ge
bleven. Een geoefende smaak, een fleurige, stroomende
schilderwijs (meer Haagsch dan Amsterdamsch), een
zuiver toon- en kleurgevoel hebben zij gemeen.
Naar ieders aard is de voordracht gevarieerd. Bij Coba
Ritsema is ze hartstochtelijk; bij Mevrouw Westen
dorp en Mejuffrouw van den Berg op het gratieuse
gericht; bij Lizzy Ansingh staat ze in nauw verband
met het onderwerp; Mejuffrouw Surie heeft een jon
gensachtige frischheid, Mejuffrouw van
RegterenAltena een voorname reserve. Nellie Bodenheim, wier
terrein zijwaarts ligt, zond de fijne reproductie van
een blank" stilleven. Ik geloof dat de schilderessen
zelve Coba Ritsema als de prima beschouwen. Haar
naaktfiguurtje hier is een sterke steun voor die
meening. Daar breekt een intuïtie door en een pictu
rale verbeelding, die elders ontbreekt. Daar is inder
daad sprake van een visie, een innerlijk gezicht".
Het penseel kan de openbaring nauwelijks volgen. De
kleur glanst, de haastige toets verslindt de omtrekken
en een bevende lijn komt met moeite het gemis her
stellen. In geen der andere werken vindt ge zoo'n
vaart. De bezieling van dit stukje heeft geen der
overigen hoe onvervalscht en aandachtig haar
liefde voor het vak ook zij ondervonden. Maar
naast die passie is er voor elk kunstenaar nog iets
noodig om het hoofd boven water te houden: evolutie.
Dat is het tragische. Hij moet vooruit. Hij is een vin
der. Als hij over de materie heen is, moet hij zich zelf
vinden. Wat doel was moet middel worden, wat ver
kregen is moet gebruikt worden voor iets beters. Waar
schijnlijk heeft Lizzy Ansingh dat gevoeld toen zij in
haar poppengeschiedenissen een inhoud zocht voor
haar schilderijen en een uitweg voor haar spot. Ook bij
Mevrouw Westendorp is iets veranderd in den lateren
tijd. Die verandering lijkt mij meer het gevolg van een
verstandelijk besef dan van een innerlijke nood
zakelijkheid. Haar kunst is dientengevolge misschien
het minst einheitlich". Haar damesportret en haar
Cèzanne-achtig stilleven met appelen behoeven
niet te zijn van een zelfde hand. Ten slotte is misschien
ook het uitermate vrij en overmoedig behandelde stil
leven met den stoel van Mej. van den Berg in die
zelfde richting een stap. Inderdaad kan men niet
voortgaan met het genoegelijk produceeren van in
den grond dezelfde soms goede en soms zeer goede
stillevens en bloemstukken, waarvan het welslagen
met een meer of minder gelukkige dispositie, of com
positie of met meer verwijderde niet te controleeren
omstandigheden in verband staat. De
Amsterdamsche schilderessen hebben een mijlpaal bereikt. De
materie is overwonnen. Nu komt de persoonlijkheid
aan de beurt. Nu moeten inventie, intuïtie, verbeel
ding, geest, aspiratie, wat ge maar wilt het verkregene
tot leven wekken. De schilderijen moeten meer gaan
uitdrukken dan de picturale sensaties van een gevoelig
oog. Er is te veel pleizier en te weinig noodzaak in dit
werk, te veel tijdverdrijf en te weinig biecht. De spot
van Mej. Ansingh zoudt ge willen zien uitgroeien tot
een ironischen humor; de natuurlijke zwier van Mevr.
Westendorp tot een fijne en innige bevalligheid; de
stille reserve van Mejuffrouw Altena tot een nog strak
ker ongenaakbaarder hoogheid, het bloemstuk van
Mejuffrouw van den Berg tot een meer doorproefde
bekoorlijkheid en het stilleven van Mejuffrouw Surie
zoudt ge nog spaanscher, rrog soberder en rijker
wenschen te gelijk. Aan een versterking der zuiver picturale
kwaliteiten heeft het werk dezer schilderessen
voorloopig geen behoefte. Voor het oog is het streelend.
genoeg. Maar wel aan bewogenheid, aan inspiratie,"
aan allerlei dingen die in verband staan met de roer
selen der ziel, de wisselvalligheden van het lot, de
openbaringen en ervaringen van het leven. De een
noemt dit diepte, een ander menschelijkheid, weer een
ander romantiek".