De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 november pagina 7

13 november 1926 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2580 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND INDISCHE SIGARETTEN Verkrijgbaar: DEN HAAG, Elandstraat No. 771 Tel. No. 36856. UIT DE NATUUR: E NGELZOET * DOOR D R. JAC. P. TH IJ SSE BOSCHGROND MET BOOMVAREN 'tT S nog al vreemd, dat onze allergewoonste *? varensoort zoo te sukkelen heeft met haar volks naam en met haar schoolnaam. Veertig jaar geleden noemden wij deze mooie en merkwaardige plant gemeene naaktvaren" en ik moet zeggen dat wij daar niets ergs bij dachten. Wij wisten toch dat die naaktheid zat in het ontbreken van een dekvlie?je op de sporendoosjeshoopjes, ge weet wel, die gele of bruine ronde vlekjes, die ge in. twee rijen vindt aan de achterzijde van de slippen van sommige van die varenveeren. Op onze foto rechts boven ziet ge op de bovenzijde van de veer duidelijk de prikkeltjes die corespondeeren met de sporen doosjeshoopjes aan den onderkant. De gemeen heid was Duitsch. In die dagen scholden wij ook een heel mooi bloempje uit voor gemeene vlasbek". Zoowel de gemeene naaktvaren als de gemeene vlasbek is eindelijk uit onze plantenlijsten verbannen door een beslissing van een deskundige commissie en deze heeft dan ook voor ons varentje bij meerderheid van stemmen den naam van eikvaren vastgesteld. Het ging tusschen eikvaren", boomvaren ' en engelzoet." Ik ben dubbel en dwars gebonden aan de uitspraken van die commissie en zal dan ook in den regel heef braaf den naam van eikvaren gebruiken. Toch is engelzoet de eenige van de drie namen, waar niets op is aan te merken. De wortelstok van ons varentje toch bevat suiker, zooveel zelfs, dat de Fransche er den naam van réglisse sauvage" aan geven. Natuur lijk heb ik ook geprobeerd dat wild zoethout" te VT. EXTRA VM. EXTRA 40*» VP. EXTRA 50c- P-Ïn OlDENKOÏTSt TABAK snoepen, maar ik herinner mij wel, dat het echt zoethout uit onze kinderjaren veel meer voldoening schonk. Toch is die zoetheid voldoende geweest om aan de eikvaren een vrij goede plaats te verschaffen in de volksgeneeskunde van vroeger eeuwen. Nu de boomen en struiken hun blad verliezen en het gras in de duinen verbleekt (in de weiden nog lang niet) vormt onze eikvaren een aardige frisch groene lap in het winterkleed der aarde. Het is onze eenige altijd groene varen. Sommige muurvarentjes houden het ook nog al vrij lang uit, maar al onze andere varens zijn'al vergeeld, gebruind en op andere wijze verkleurd. De adelaarsvarens zijn zelfs beroemd om haar mooie herfstkleuren. Als ge die eens heel mooi zien wilt wandel dan dezer dagen eens in de laantjes die opleiden uit de laagte van het Asselt naar de koepel van Viruly in de Onzalige bosschen. Dan kunt ge ervan genieten hoe die adelaarsvaren van helder groen en geel door ledergrijs heen kan kleuren tot diep rossig bruin met purperglans. Misschien echter, maar ik vergelijk niet graag, verkleurt de moerasvaren nog mooier, nog feller, maar die krijgt ge niet zoo heel gemakkelijk te zien, daarvoor moeten we de plassen in, waar nu de waterwilgen gloeien als gele bollen en. het braamblad prijkt in fel rood en somber violet, met het stemmig grijsgeel van het riet tot achtergrond. Maar onze kvaren blijft frisch groen, gelijk de klimop. Zij heeft ook met den klimop gemeen, dat zij bloeit in het najaar, wat je dan bij een varen bloeien noemt. Eigenlijk moet je zeggen dat zij dan haarsporen rijpt en uitstrooit. Verleden week vond ik er nog met mooi frissche, nog ongeopende sporendoosjes en tege lijk stond daar ook nog de klimop te bloeien, beide nog onbekommerd om de eerste nachtvorsten. Maar als het nu echt gaat vriezen dat halve weekje in het eind van November dan tint de klimop zich donker door een kleurstof in zijn opperhuidcellen en de eikvaren schrompelt ineen als een ballonnetje waar een gat in geprikt is.. Je zoudt haast zeggen dat zij even gevoelig is als de dahlia's of de Oostindische kers, die gasten uit het Zuiden. Doch zoodra de dooi invalt herstelt zij zich oogenblikkelijk, terwijl de dahlia's en de kers van hun bezwijming niet bekomen. Zoo gaat het den heelen winter door en het moet al heel hard en lang vriezen met feilen wind en zonder sneeuw om onze varen klein te krijgen De uitersten van den zomer verdraagt zij minder goed dan de uitersten van den winter. Van het mécanisme van het verdampen kunt ge met weinig moeite wel iets te zien krijgen. Probeer maar eens om een stukje opperhuid van de onderzijde van het blad los te trekken. Ge krijgt dan een dun. doorzichtig velletje te zien. Wanneer ge dat bekijkt met de loupe, die tienmaal vergroot, dan blijkt dat velletje vol te zitten met kleine groene spikkeltjes. Welnu, elk zoo'n spikkeltje is een openingetje in de huid, een zoogenaamd huidmondje omgeven door zijn twee sluitcellen, die in tegenstelling met de andere opperhuidcellen, bladgroen bevatten. Er zijn weinig planten, waarbij we die huidmondjes zoo gemakkelijk te zien kunnen krijgen, dat komt, doordat ze zoo groot en talrijk zijn. Door zoo'n huidmondje heeft de gaswisseling plaats en daardoor ontsnapt nu ook. bij droog weer de waterdamp. Eigenlijk gevoelt onze eikvaren zich het plezierigst in vochtige lucht en daarom groeit zij ook zoo graag in de lage landen aan de zee. Heele duinhellingen zijn er mee begroeid, vooral op Texel en dat nog al op plaatsen waar geen enkele boom, laat staan een eik te zien is. Ik mor nog maar altijd over die namen. Nu zullen we toch even een boom er bij halen, maar dan liefst den knotwilg. Langs het Gein en langs de Vecht, langs de Kromme Rijn, en overal waar oude knotwilgen staan kunt ge zien, dat de koppen van die wilgen en ook de scheuren in den stam met boomvarens" zijn begroeid. In den winter kun je die varenwilgen al uit de verte herkennen aan hun kroeskop en ze zijn prachtig. Zoo iets kan ook alleen maar gebeuren in de vochtige lucht van de lage landen aan de zee; hoe Oostelijker wij komen, hoe minder kans op varen wilgen. En nu de eiken? Natuurlijk willen die varens ook wel op eiken groeien, wanneer die in hun stamspleten maar een voldoende hoeveelheid stof hebben verzameld. Ook groeien ze onder de eiken, met even veel plezier als onder dennen en berken en onder heelemaal geen boomen. Lijkt de veer van onze varen op een eikeblad? Ik zou zeggen van niet. Als we deze varenveer bekijken dan zien we dat we te doen hebben met een hee'. eigen vorm, dien we noch bij onze andere varens, noch bij de bloemplanten weervinden. Manne tjesvaren, wijfjesvaren, stekelvaren, stippelvaren, struisvaren ze lijken allemaal op elkaar, maar de eik varen staat heelemaal apart met haar antieken bladvorm, ook met de ouderwetsch eenvoudige vertakking van haar nerven, maar vooral met haar eigenschap om 's winters groen te blijven. Geen wonder dat zij een groot deel van de wereld kan bewonen: Europa, Siberië, Jrpan, Vereenigde Staten, M xico, Algiers, Kaapland, Kergueleneiland. Ja, die kleine sporen kun nen ver weg waaien. VERZOEKE ALLE STUKKEN VOOR DE REDACTIE IN TE ZENDEN AAN HET SECRETARIAAT VAN D E GROENE AMSTERDAMMER", KEIZERS GRACHT 333, AMSTERDAM. HET adres voor prima PARKETVLOEREN tegen sterk concurreerende prijzen is FRED. MEIJER ~ Amsterdam v. Baerlestraat 160 - Tel. 25615 - Gev. 1908 SCHILDERKUNST DOOR MR. M. F. HENNUS De zeven Amslerdamsche schilderessen bij Buiïa Een vorige tentoonstelling ligt nog versch in het geheugen. De zeven joffers van toen zijn de zeven schilderessen van nu. Zij laten ander werk zien; anders" is het niet. De gekende en gewaardeerde hoedanigheden en de eigen hoedanigheden zijn ge bleven. Een geoefende smaak, een fleurige, stroomende schilderwijs (meer Haagsch dan Amsterdamsch), een zuiver toon- en kleurgevoel hebben zij gemeen. Naar ieders aard is de voordracht gevarieerd. Bij Coba Ritsema is ze hartstochtelijk; bij Mevrouw Westen dorp en Mejuffrouw van den Berg op het gratieuse gericht; bij Lizzy Ansingh staat ze in nauw verband met het onderwerp; Mejuffrouw Surie heeft een jon gensachtige frischheid, Mejuffrouw van RegterenAltena een voorname reserve. Nellie Bodenheim, wier terrein zijwaarts ligt, zond de fijne reproductie van een blank" stilleven. Ik geloof dat de schilderessen zelve Coba Ritsema als de prima beschouwen. Haar naaktfiguurtje hier is een sterke steun voor die meening. Daar breekt een intuïtie door en een pictu rale verbeelding, die elders ontbreekt. Daar is inder daad sprake van een visie, een innerlijk gezicht". Het penseel kan de openbaring nauwelijks volgen. De kleur glanst, de haastige toets verslindt de omtrekken en een bevende lijn komt met moeite het gemis her stellen. In geen der andere werken vindt ge zoo'n vaart. De bezieling van dit stukje heeft geen der overigen hoe onvervalscht en aandachtig haar liefde voor het vak ook zij ondervonden. Maar naast die passie is er voor elk kunstenaar nog iets noodig om het hoofd boven water te houden: evolutie. Dat is het tragische. Hij moet vooruit. Hij is een vin der. Als hij over de materie heen is, moet hij zich zelf vinden. Wat doel was moet middel worden, wat ver kregen is moet gebruikt worden voor iets beters. Waar schijnlijk heeft Lizzy Ansingh dat gevoeld toen zij in haar poppengeschiedenissen een inhoud zocht voor haar schilderijen en een uitweg voor haar spot. Ook bij Mevrouw Westendorp is iets veranderd in den lateren tijd. Die verandering lijkt mij meer het gevolg van een verstandelijk besef dan van een innerlijke nood zakelijkheid. Haar kunst is dientengevolge misschien het minst einheitlich". Haar damesportret en haar Cèzanne-achtig stilleven met appelen behoeven niet te zijn van een zelfde hand. Ten slotte is misschien ook het uitermate vrij en overmoedig behandelde stil leven met den stoel van Mej. van den Berg in die zelfde richting een stap. Inderdaad kan men niet voortgaan met het genoegelijk produceeren van in den grond dezelfde soms goede en soms zeer goede stillevens en bloemstukken, waarvan het welslagen met een meer of minder gelukkige dispositie, of com positie of met meer verwijderde niet te controleeren omstandigheden in verband staat. De Amsterdamsche schilderessen hebben een mijlpaal bereikt. De materie is overwonnen. Nu komt de persoonlijkheid aan de beurt. Nu moeten inventie, intuïtie, verbeel ding, geest, aspiratie, wat ge maar wilt het verkregene tot leven wekken. De schilderijen moeten meer gaan uitdrukken dan de picturale sensaties van een gevoelig oog. Er is te veel pleizier en te weinig noodzaak in dit werk, te veel tijdverdrijf en te weinig biecht. De spot van Mej. Ansingh zoudt ge willen zien uitgroeien tot een ironischen humor; de natuurlijke zwier van Mevr. Westendorp tot een fijne en innige bevalligheid; de stille reserve van Mejuffrouw Altena tot een nog strak ker ongenaakbaarder hoogheid, het bloemstuk van Mejuffrouw van den Berg tot een meer doorproefde bekoorlijkheid en het stilleven van Mejuffrouw Surie zoudt ge nog spaanscher, rrog soberder en rijker wenschen te gelijk. Aan een versterking der zuiver picturale kwaliteiten heeft het werk dezer schilderessen voorloopig geen behoefte. Voor het oog is het streelend. genoeg. Maar wel aan bewogenheid, aan inspiratie," aan allerlei dingen die in verband staan met de roer selen der ziel, de wisselvalligheden van het lot, de openbaringen en ervaringen van het leven. De een noemt dit diepte, een ander menschelijkheid, weer een ander romantiek".

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl