De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 20 november pagina 22

20 november 1926 – pagina 22

Dit is een ingescande tekst.

WONDERLIJKE DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2581 STOF DOOR DR. W. VAN BEMMELEN Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door IS. VAN MENS DRIE SCHEPPINGEN (Een Florentijnsch Visioen) ''T* Kostte moeite de T re Croce te A verlaten ! En waarom ook heen te gaan? Was dan de wijde kerkruimte niet heerlijk koel ;-heerschte er niet een zalige rust van getemperd licht en gedempt geluid? Waarom de straat weer op te zoeken? De straat waar het te hel en te druk was. Wat zou het hedendaagsche Florence aan het gemoed vermogen te geven? Waarom niet wat gedraald? Was er niet een kostelijke wijle nog door te brengen voor Michel Angelo's graf? Niét om nu juist Vasari's werk te bewonderen, en nieuwsgierig er naar te gluren, of hij wel den geschonden neus aan den marmeren kop naar behooren had weergegeven. Och neen, dat deel van het reisprogramma was al afge daan. Maar er was nog 'n onuitge sproken, openlijk niet 'erkend verlangen diep in mijn gemoed verscholen. Zulkeen Verlangen, waarvan men eigenlijk niet weten wil, en dat men desondanks in 't verborgene koestert; een wensch, dien het klare verstand dadelijk als onzinnig verwerpt en die niettemin onze schreden richt. Michel Angelo lag daar onder het marmer. Van zijn stoffelijk hulsel zou wel niet veel over zijn. Maar zijn geest? Zou die nog hier rondzwerven ? Die geest, die zoo vol was van de goddelijke schoon heid! Die vurige geest, waar de scheppingsdrang in woelde, als 'n niet te blusschen barning! Ach, kinderlijke onnoozelheid! Zijn geest! Waar zou men dien eerder vinden dan bij zijn scheppingen /.elf? Kom ! Opgestaan ! De kerk uit; naar de Accademia toe ! Niet getalmd! Niet bij Dante's standbeeld blijven staan; maar voort gestapt. Achter, langs den Duomo, waar de marmerplaten met hun groen, bruin en wit al zóó oud en groezelig zijn, dat ze heelemaal muur zijn geworden. Dan de Via Ricasoli gevolgd en de poort van de Accademia binnengegaan! Nog een paar stappen, en op een bank mij neergevleid. Daar zie ik ze om mij heen staan, de beelden door Buonarroti met eigen hand gehouwen; maar ik bekijk ze nog niet. Ik geniet enkel van de rust en de vredige stilte om mij. Ik word gestreeld door den blanken glans van marmer, dat rondom mij oprijst in slanke vormen, en door diepe kleuren, die mij uit wandtapijten toe lachen. Wat 'n kleuren ! 'n Half millennium is ongemerkt aan ze voorbijgegaan! Zouden ze wel verzadigder geweest zijn, toen ze de werkplaats van meester Barend van Orley, of van n zijner Vlaamsche gildegenooten, verlieten? Geen wonder, dat ze het scheppings verhaal in beelden brengen; aan welk ander boek dan den Bijbel zou zulk een 15de-eeuwer liever zijn voorstellingen ontleend hebben? Wat 'n kostelijke argeloosheid, hoe kinderlijk van eenvoud! Onze Lieve Heer druk bezig met zijn scheppingsarbeid. Wat 'n waardigheid in dien langen, grijzen baard, en wat 'n gevoel voor decorum spreekt uit dien rooden mantel, wijdgeplooid en rijk versierd met gouden figuren ! Doch lang blijft de blik niet gehecht aan die naïeve tapijttafreelen: het witte marmer trekt te sterk. Staat hij daar niet onder het koepeldak? De jonge reus met zijn blank lichaam ! 't Is de echte David! De David. dien Michel Angelo zelf beitelde uit het ontzaggelijke steenblok, dat al onder de houwende handen van Simone da Fiesole was geweest, 'n Kunstig stuk van den grooten Michel Angniolo, dat kunststuk! Maar toch lang kan de marmeren jongeling mij niet boeien. Hij is me te reusachtig voor den kleinen David. (Ik schrik als ik aan den reus Goliath denk). Die groote, kleine David is me te volmaakt van vormen; hij laat niets meer te wenschen, noch te raden over. Mijn blikken verlaten zijn gestalte en zij hechten zich vast aan de zonderlinge steenblokken, die het dichtst bij mij staan. En eigenlijk heb ik van het eerste oogenblik, dat ik de zaal binnen trad, mij onbewust met hen bezigge houden. Het zijn de half voltooide slavenbeelden, de pregioni. Groote blokken, met boven- en benedeneinde nog zoo breed en hoekig, als ze uit de groeve kwamen maar in het midden uitgehouwen. Gespierde armen zijn al uit het gesteente gegroeid; armen vol wringende kracht, beenen met zwellende hier in het voormalige Ospedale di San Matteo geplaatst. Vroeger waren ze zelfs tot muurdeel in den Boboli-tuin vernederd! Wel anders had de beeldhouwer hen gedacht! Hoe vol van vorstelijken praal moet toch geweest zijn het eerste ontwerp voor 't grafbouwsel, dat hij voor paus Julius den Tweede zou maken, als men zich voorstelt hoe grootsch de opzet was van de vereenvoudigde op dracht, die 's pausen erfgenamen hem gaven. Maar van vereenvoudiging kwam uitstel, en van uitstel afstel en ten slotte werden slechts enkele der beelden heel of half voltooid. Wat 'n geweldige schepping was het! Eerst, in zijn geest, het oorspronkelijke ontwerp; ontzagwekkend ook later nog, DE REUS VAN MARMER spiermassa trachten zich met wanhopige inspanning uit de zware steenklompen los te trekken. De huid van de ledematen is ruw en ongesiepen; de beten van den beitel zitten nog in haar. Maar niettemin leven reeds die krampachtig zich spannende armen en beenen. De lichamen hebben zich slechts half uit de marmermaterie losgewerkt en de benauwenis dier witte omklemming geeft mij des te sterker het gevoel van de gebondenheid, die den slaaf ketent. Voor een pauselijk grafmonument waren ze bestemd; tusschen de jaren 151H en 1522 werkte Buonarotti aan hen. Eenige jaren te voren voltooide hij een tweetal der progioni; ze staan thans in Parijs. Vier onvoltooiden zijn er. Men heeft ze toen hij tot beperking was gedwongen. Zeven overwinnaars en tien slaven ! De slaven moesten voorstellen de kunsten en wetenschappen, die door den dood van den maecenas tot den nood en de gebondenheid der slavernij waren geraakt. Zélf naar de marmergroeven was de beeldhouwer gereisd en zélf had hij gewaakt over het loszagen van de gave blokken uit de moederrots van Carrara's kristallijn gesteente. Dat smetteloos blanke marmer was de schepping van Gaea, dealmoeder! Ongetelde millennia had ze gearbeid aan haar wonderwerk. In warme zeeën had ze door 'n eindelooze veelheid van levende wezens de kalk doen afzetten tot het dikke banken waren geworden. En daarna had het haar weer aeonen gekost om de aardkorst persend te plooien, totdat de banken van den diepen zeebodem tot bergen waren opgestuwd. Met onmetelijke krachten had ze de lagen geklemd, zoodat de kalkbanken tot 'n vaste kristalmassa werden verdicht. Millioenen jaien had het zoodoende geduurd, alvorens de koraal tot kalk en de kalk tot marmer werd; maar toen was het ook zoo zuiver en zoo vast geworden, dat moeder Aarde trotsch op haar schepping was. In mijn verbeelding zag ik haar vol doening, toen het geniale menschenkind haar marmerblokken voor zijn beeldwerken waardig keurde. Keek die goede, oude Lieve Heer op het tapijt, daar boven aan den wand, niet ook met voldoening naar Eva, Zijn schepping? Werkelijk Hij scheen voldaan over Zijn werk te zijn. Was 't geen kunststuk? Uit een ribbe zoo'n mooi wezen te formeeren. Wat 'n prachtige gestalte had ze en wat 'n weeldrige haardos ! De Lieve Heer kon zich ongestoord aan Zijn voldoening overgeven, want Adam sliep nog en was in rustige onwetenheid van 't geluk, dat voor hem stond. Wat 'n schepping, vol van de ongeloofelijkste mogelijkheden van ont plooiing ! En dat enkel uit een rib door Zijn machtswoord. De Lieve Heer had volgens meester Barend, den tapijtwever, het niet noodig gehad om zijn mooien, rood-en-gouden statiemantel bij dien scheppingsarbeid af te leggen. Dat was voor Michel, den menschenzoon, toen hij zijn slavenbeelden schiep, anders geweest. Hij zal wel de grove kiel van den beeldhouwer gedragen hebben, toen hij aan het werk was. En zijn knoestige knuisten zullen met kracht den beitel omkneld en den hamer gezwaaid hebben, toen hij in zijn scheppingsdrift het glasharde staal door het klaarwitte kristal dreef. De vonken zullen uit het staal gespat zijn; even fel flitsend als de geestelijke vonken, die door zijn scheppend brein sprongen. Scheppend ! Wat schiep in zijn brein? Wat is scheppen? Is het de wonderbaarlijke macht, die het iets uit het niets weet op te wekken? Al ware het dit, niet dat noemt de mensen scheppen, want het zou buiten zijn begrip liggen. Zijn Lieve Heer had volgens hem de ribbe van Adam noodig om Zijn Eva te scheppen. Om de wereld te creëeren moest er een chaos aanwezig zijn. Een omzetting van een Iets tot een ander Iets was het, niét het waarachtige scheppen: het Iets uit het Niets. Dat kan de mensen niet begrijpen, want het Niets ligt buiten den kring van zijn begrip. En ook Moeder Gaea had voor de schepping van haar marmer oergrond stoffen noodig. Ook zij schiep door om zetting. Niet uit het waarachtige Niets tooverde zij de kristallijne bouwstof harer blokken. En de scheppende geest van Michel Angelo riep zijn gestalten niet uit het Niets te voorschijn. Uit de volle menschen-wereld om hem heen haalde hij de gedachten en de vormen. In de eeuwige Wereld is alles eeuwig geweest en zal eeuwig zijn ; enkel wij, op onze tijdreis door die eeuwige wereld, meenen dat scheppingen geschieden. ,,Eeuwig! Eeuwige wereid!" Ach kom! Wat wist ik daar in die Accademia van eeuwigheid? Hoogstens een begrip van enkele eeuwen kreeg ik, toen ik voor die half voltooide beelden zat. ,,Drie scheppingen !" ,,Buonarroti, 't is droevig maar waar, de jouwe is de eenigi' van de drie, die niet af is. Eva is af ! Niets ontbreekt aan haar ! Niets aan h aar ongeëvenaarde vrouwelijkheid, niets aan haar schoon heid, aan haar verlek elijkheid, aan haar geschiktheid om de gezellin van den man te zijn. Ja zelfs in haar tegen stellingen en overee nkomsten met haar gezel is ze volledig af!" ,,En het marme'f van Carrara e venzoo

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl