Historisch Archief 1877-1940
WONDERLIJKE
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2581
STOF
DOOR DR. W. VAN BEMMELEN
Met teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door IS. VAN MENS
DRIE SCHEPPINGEN
(Een Florentijnsch Visioen)
''T* Kostte moeite de T re Croce te
A verlaten !
En waarom ook heen te gaan?
Was dan de wijde kerkruimte niet
heerlijk koel ;-heerschte er niet een zalige
rust van getemperd licht en gedempt
geluid?
Waarom de straat weer op te zoeken?
De straat waar het te hel en te druk was.
Wat zou het hedendaagsche Florence
aan het gemoed vermogen te geven?
Waarom niet wat gedraald? Was er
niet een kostelijke wijle nog door te
brengen voor Michel Angelo's graf?
Niét om nu juist Vasari's werk
te bewonderen, en nieuwsgierig er naar
te gluren, of hij wel den geschonden neus
aan den marmeren kop naar behooren
had weergegeven. Och neen, dat deel
van het reisprogramma was al afge
daan. Maar er was nog 'n onuitge
sproken, openlijk niet 'erkend verlangen
diep in mijn gemoed verscholen. Zulkeen
Verlangen, waarvan men eigenlijk niet
weten wil, en dat men desondanks
in 't verborgene koestert; een wensch,
dien het klare verstand dadelijk als
onzinnig verwerpt en die niettemin onze
schreden richt.
Michel Angelo lag daar onder het
marmer. Van zijn stoffelijk hulsel zou
wel niet veel over zijn. Maar zijn geest?
Zou die nog hier rondzwerven ? Die geest,
die zoo vol was van de goddelijke schoon
heid! Die vurige geest, waar de
scheppingsdrang in woelde, als 'n niet te
blusschen barning!
Ach, kinderlijke onnoozelheid!
Zijn geest! Waar zou men dien eerder
vinden dan bij zijn scheppingen /.elf?
Kom ! Opgestaan ! De kerk uit; naar
de Accademia toe !
Niet getalmd! Niet bij Dante's
standbeeld blijven staan; maar voort
gestapt. Achter, langs den Duomo, waar
de marmerplaten met hun groen, bruin
en wit al zóó oud en groezelig zijn, dat
ze heelemaal muur zijn geworden.
Dan de Via Ricasoli gevolgd en de poort
van de Accademia binnengegaan!
Nog een paar stappen, en op een bank
mij neergevleid.
Daar zie ik ze om mij heen staan, de
beelden door Buonarroti met eigen hand
gehouwen; maar ik bekijk ze nog niet.
Ik geniet enkel van de rust en de vredige
stilte om mij.
Ik word gestreeld door den blanken
glans van marmer, dat rondom mij
oprijst in slanke vormen, en door diepe
kleuren, die mij uit wandtapijten toe
lachen.
Wat 'n kleuren ! 'n Half millennium
is ongemerkt aan ze voorbijgegaan!
Zouden ze wel verzadigder geweest zijn,
toen ze de werkplaats van meester
Barend van Orley, of van n zijner
Vlaamsche gildegenooten, verlieten?
Geen wonder, dat ze het scheppings
verhaal in beelden brengen; aan welk
ander boek dan den Bijbel zou zulk een
15de-eeuwer liever zijn voorstellingen
ontleend hebben?
Wat 'n kostelijke argeloosheid, hoe
kinderlijk van eenvoud! Onze Lieve
Heer druk bezig met zijn
scheppingsarbeid. Wat 'n waardigheid in dien
langen, grijzen baard, en wat 'n gevoel
voor decorum spreekt uit dien rooden
mantel, wijdgeplooid en rijk versierd
met gouden figuren !
Doch lang blijft de blik niet gehecht
aan die naïeve tapijttafreelen: het
witte marmer trekt te sterk.
Staat hij daar niet onder het koepeldak?
De jonge reus met zijn blank lichaam !
't Is de echte David!
De David. dien Michel Angelo zelf
beitelde uit het ontzaggelijke steenblok,
dat al onder de houwende handen van
Simone da Fiesole was geweest, 'n
Kunstig stuk van den grooten Michel
Angniolo, dat kunststuk!
Maar toch lang kan de marmeren
jongeling mij niet boeien. Hij is me
te reusachtig voor den kleinen David.
(Ik schrik als ik aan den reus Goliath
denk). Die groote, kleine David is me
te volmaakt van vormen; hij laat niets
meer te wenschen, noch te raden over.
Mijn blikken verlaten zijn gestalte en
zij hechten zich vast aan de zonderlinge
steenblokken, die het dichtst bij mij
staan. En eigenlijk heb ik van het
eerste oogenblik, dat ik de zaal binnen
trad, mij onbewust met hen bezigge
houden.
Het zijn de half voltooide
slavenbeelden, de pregioni. Groote blokken,
met boven- en benedeneinde nog zoo
breed en hoekig, als ze uit de groeve
kwamen maar in het midden
uitgehouwen. Gespierde armen zijn al
uit het gesteente gegroeid; armen vol
wringende kracht, beenen met zwellende
hier in het voormalige Ospedale di San
Matteo geplaatst. Vroeger waren ze
zelfs tot muurdeel in den Boboli-tuin
vernederd!
Wel anders had de beeldhouwer hen
gedacht! Hoe vol van vorstelijken
praal moet toch geweest zijn het eerste
ontwerp voor 't grafbouwsel, dat hij
voor paus Julius den Tweede zou maken,
als men zich voorstelt hoe grootsch de
opzet was van de vereenvoudigde op
dracht, die 's pausen erfgenamen hem
gaven.
Maar van vereenvoudiging kwam
uitstel, en van uitstel afstel en ten slotte
werden slechts enkele der beelden heel
of half voltooid.
Wat 'n geweldige schepping was het!
Eerst, in zijn geest, het oorspronkelijke
ontwerp; ontzagwekkend ook later nog,
DE REUS VAN MARMER
spiermassa trachten zich met wanhopige
inspanning uit de zware steenklompen
los te trekken.
De huid van de ledematen is ruw
en ongesiepen; de beten van den beitel
zitten nog in haar. Maar niettemin leven
reeds die krampachtig zich spannende
armen en beenen.
De lichamen hebben zich slechts
half uit de marmermaterie losgewerkt
en de benauwenis dier witte omklemming
geeft mij des te sterker het gevoel van
de gebondenheid, die den slaaf ketent.
Voor een pauselijk grafmonument
waren ze bestemd; tusschen de jaren
151H en 1522 werkte Buonarotti aan
hen. Eenige jaren te voren voltooide
hij een tweetal der progioni; ze staan
thans in Parijs.
Vier onvoltooiden zijn er. Men heeft ze
toen hij tot beperking was gedwongen.
Zeven overwinnaars en tien slaven !
De slaven moesten voorstellen de
kunsten en wetenschappen, die door
den dood van den maecenas tot den
nood en de gebondenheid der slavernij
waren geraakt.
Zélf naar de marmergroeven was de
beeldhouwer gereisd en zélf had hij
gewaakt over het loszagen van de gave
blokken uit de moederrots van Carrara's
kristallijn gesteente.
Dat smetteloos blanke marmer was de
schepping van Gaea, dealmoeder!
Ongetelde millennia had ze gearbeid aan
haar wonderwerk. In warme zeeën had
ze door 'n eindelooze veelheid van
levende wezens de kalk doen afzetten
tot het dikke banken waren geworden.
En daarna had het haar weer aeonen
gekost om de aardkorst persend te
plooien, totdat de banken van den
diepen zeebodem tot bergen waren
opgestuwd. Met onmetelijke krachten
had ze de lagen geklemd, zoodat de
kalkbanken tot 'n vaste kristalmassa
werden verdicht. Millioenen jaien had
het zoodoende geduurd, alvorens de
koraal tot kalk en de kalk tot marmer
werd; maar toen was het ook zoo zuiver
en zoo vast geworden, dat moeder Aarde
trotsch op haar schepping was.
In mijn verbeelding zag ik haar vol
doening, toen het geniale menschenkind
haar marmerblokken voor zijn
beeldwerken waardig keurde.
Keek die goede, oude Lieve Heer op
het tapijt, daar boven aan den wand,
niet ook met voldoening naar Eva, Zijn
schepping? Werkelijk Hij scheen
voldaan over Zijn werk te zijn. Was 't
geen kunststuk? Uit een ribbe zoo'n
mooi wezen te formeeren. Wat 'n
prachtige gestalte had ze en wat 'n
weeldrige haardos ! De Lieve Heer kon
zich ongestoord aan Zijn voldoening
overgeven, want Adam sliep nog en
was in rustige onwetenheid van 't
geluk, dat voor hem stond.
Wat 'n schepping, vol van de
ongeloofelijkste mogelijkheden van ont
plooiing ! En dat enkel uit een rib
door Zijn machtswoord.
De Lieve Heer had volgens meester
Barend, den tapijtwever, het niet noodig
gehad om zijn mooien, rood-en-gouden
statiemantel bij dien scheppingsarbeid
af te leggen. Dat was voor Michel,
den menschenzoon, toen hij zijn
slavenbeelden schiep, anders geweest. Hij zal
wel de grove kiel van den beeldhouwer
gedragen hebben, toen hij aan het werk
was. En zijn knoestige knuisten zullen
met kracht den beitel omkneld en den
hamer gezwaaid hebben, toen hij in zijn
scheppingsdrift het glasharde staal door
het klaarwitte kristal dreef. De vonken
zullen uit het staal gespat zijn; even fel
flitsend als de geestelijke vonken, die
door zijn scheppend brein sprongen.
Scheppend !
Wat schiep in zijn brein?
Wat is scheppen?
Is het de wonderbaarlijke macht, die
het iets uit het niets weet op te wekken?
Al ware het dit, niet dat noemt de
mensen scheppen, want het zou buiten
zijn begrip liggen.
Zijn Lieve Heer had volgens hem de
ribbe van Adam noodig om Zijn Eva te
scheppen. Om de wereld te creëeren
moest er een chaos aanwezig zijn.
Een omzetting van een Iets tot een
ander Iets was het, niét het waarachtige
scheppen: het Iets uit het Niets.
Dat kan de mensen niet begrijpen,
want het Niets ligt buiten den kring
van zijn begrip.
En ook Moeder Gaea had voor de
schepping van haar marmer oergrond
stoffen noodig. Ook zij schiep door om
zetting. Niet uit het waarachtige Niets
tooverde zij de kristallijne bouwstof
harer blokken.
En de scheppende geest van Michel
Angelo riep zijn gestalten niet uit het
Niets te voorschijn. Uit de volle
menschen-wereld om hem heen haalde hij
de gedachten en de vormen.
In de eeuwige Wereld is alles eeuwig
geweest en zal eeuwig zijn ; enkel wij,
op onze tijdreis door die eeuwige wereld,
meenen dat scheppingen geschieden.
,,Eeuwig! Eeuwige wereid!"
Ach kom! Wat wist ik daar in die
Accademia van eeuwigheid? Hoogstens
een begrip van enkele eeuwen kreeg ik,
toen ik voor die half voltooide beelden zat.
,,Drie scheppingen !"
,,Buonarroti, 't is droevig maar waar,
de jouwe is de eenigi' van de drie, die
niet af is. Eva is af ! Niets ontbreekt
aan haar ! Niets aan h aar ongeëvenaarde
vrouwelijkheid, niets aan haar schoon
heid, aan haar verlek elijkheid, aan haar
geschiktheid om de gezellin van den
man te zijn. Ja zelfs in haar tegen
stellingen en overee nkomsten met haar
gezel is ze volledig af!"
,,En het marme'f van Carrara e venzoo