De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 27 november pagina 15

27 november 1926 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2582, DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15. OP DEN ECONOMISCHEN U I T K IJ K DOOR THR. MR. H. SMISSAERT i De trage gang der bezuiniging T S deze Regeering er nog op uit, te bezuinigen? De -1 vraag werd gesteld in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer inzake de Algemeene Beschouwingen «ver de begrooting voor '27. Gij zegt wel daarnaar te -streven, zoo werd daaraan toegevoegd, maar wij gelooven daar niet veel van, want een stellig program, waarop inperking van de Staatsbemoeiing voorop staat, hebt ge niet. Waarop de Regeering antwoordde, dat zij wel dege.lijk naar bezuiniging blijft streven, ook door reorgani satie van den Staatsdienst. Verschillende commissies zijn daartoe onder leiding van de Centrale Reorgani satiecommissie" werkzaam en effect, schoon niet al tijd zichtbaar, wordt verkregen. Trots de toeneming Yan de bevolking stijgt het budgetcijfer niet. Maar het -werk vordert langzaam en er is nog zeer veel te doen. In een zoo samengesteld organisme als dat der Staats huishouding moeten reorganisatievoorstellen deugde lijk worden voorbereid, liefst door commissies, die met de te reorganiseeren diensten en de daaraan ver toonden belangen vertrouwd zijn. Maar de voorstellen "van elke zoodanige bijzondere commissie moeten wor?den bezien in het licht der gevolgen, die uitvoering "van haar denkbeelden voor andere diensten zou mee brengen. Daartoe dient de (reeds genoemde) cen trale". Bovendien is nu, als proef, ook de bezuinigings<;ommissie-Pop in dit raderwerk ingeschoven; deze ^*ntvangt'"cle1 voorstellen der'Centrale Reorganisatie?commissie, voorziet ze van hare beschouwingen en zendt ze dan aan de Regeering door. En dit nieuwe stelsel werkt goed. Het is natuurlijk gemakkelijk genoeg, maar dan ?ook wat goedkoop, niet billijk en niet juist, met deze uiteenzetting van de werkwijze te spotten en te spre ken van een veelheid van kapstokken, waaraan de bezuinigings-arbeid wordt opgehangen. Bijzondere ?commissies; daarboven eene centrale, samengesteld uit de leiders van vijf groote dienstvakken; daarboven dan weer de commissie-Pop.... Het is", zoo las ik in een onzer leidende" dagbladen, het is alsof het erom te doen is de bezuiniging toch vooral op de lange baan te schuiven !" Eene uitlating als deze bewijst, dunkt mij, niets anders dan dat, naarmate eenig werk moeilijker is, de kritiek daarop (ik bedoel: de oppervlakkige kritiek) des te gemakkelijker valt. Want men behoort, alvorens zoo'n boutade neer te schrijven, zich toch eerst eens de vraag voor te leggen, of dit door de Regeering gekozen stelsel zoo dwaas is, dat men de keuze aan neiging tot opzettelijke ver traging mag toeschrijven. Waaraan dan eigenlijk nog deze vraag zou moeten voorafgaan: wat zou zoodanige neiging bij de Regeering kunnen wekken? Indien Mr. de Geer verklaart, bezuiniging ook door reorgani satie van den Staatsdienst ernstig te blijven beoogen, dan kan en moet men beginnen met hem te gelooven. £n wanneer hij dan zegt, hoe hij meent dat oogmerk het best te bereiken, dan kan men, natuurlijk, over de doelmatigheid van de werkwijze met hem van mee ning verschillen, doch dan behoort daartoe zijne me thode zakelijk beoordeeld en, zoo mogelijk, de fout daarvan aangetoond te worden. Dat de door hem ge volgde weg een lange weg is, zal ook Mr. de Geer niet ;zijn ontgaan. Maar bij de aanwijzing van geschikte bezuinigingsmaatregelen is spoed niet zonder belang, ?doch niet het belangrijkste en zeker niet het eenige, waarop te letten valt. Is dan zijn argument: de buitengewone samen gesteldheid van het organisme der Staatshuishouding, onjuist of ook maar gezocht of overdreven? Mij dunkt: iedereen, die wat meer dan niets van dat orga nisme afweet, zal die kenschetsing beamen. En zal ?dan ook moeten toegeven, dat men in een zoo inge wikkeld raderwerk niet op ne plaats kan ingrijpen, ?of de invloed daarvan doet zich op andere plaatsen gevoelen. Doch indien men dit toegeeft, dan kan m.i. de juistheid der gekozene werkmethode in beginsel ?ook niet langer worden betwist. Want waarop komt nu practisch die methode neer? Eene bijzondere com missie, bekend met de eigenaardigheden van eenig -onderdeel der Staatshuishouding, bestudeert de moge lijkheid van reorganisatie op dit beperkte veld en komt tot zekere slotsommen. Zijn die zoo maar" door de Regeering te aanvaarden? De veelzijdigheid van het geheel verbiedt eenzijdige besnoeiing. De studie dier bijzondere commissie en haar vrucht komt nu ter KONINKLIJKE BAZAR 82, ZEESTRAAT DEN HAAG EEN WANDELING DOOR DEN KON. BAZAR GELIJKT OP HET DOORBLADEREN V. E. ENCYCLOPAEDIE, EEN REIS RONDOM DE WE RELD VAN KUNST EN KUNSTNIJVERHEID" kennis van de Centrale Reorganisatiecommissie, die, uit hoofde van hare samenstelling bevoegd mag. wor den geacht het haar voorgelegde te bezien in het breedere kader der algemeene organisatie; zij zal letten op den samenhang tusschen dit onderdeel der staatshuis houding en andere en nagaan welke invloed pp die andere zou worden geoefend door ongewijzigde uit voering van de op n tak van dienst betrekking hebbende voorstellen. Die centrale commissie verricht dus wat men zou kunnen noemen werk van technischen aard: deze vijf hoofdambtenaren, leiders van groote dienstvakken (hun voorzitter is de Thesaurier-Gene raal aan het Departement van Financiën), beschou wen het deel in het licht van het geheel, maken daar over hunne opmerkingen en geven dan de zaak over aan de commissie-Pop, die belast is met eene breedere taak en welker opdracht ruimer is; zij heeft niet op reorganisatie alleen hare opmerkzaamheid te vestigen, doch op heel het vraagstuk der mogelijke bezuiniging en versobering van alle publieke diensten in zijn vollen omvang. Dus kan en mag de zaak niet buiten haar om gaan; gebeurde dit wel, verwarring zou niet uit blijven en evenmin desorganisatie in dit moeilijke werk, dat slechts slagen kan als het goed georgani seerd is. Zoo bezien, schijnt mij dit stelsel niet alleen vol komen verdedigbaar, doch redelijk en juist. Mij komt het eigenlijk voor, dat zij, die zoo luid roepen over den tragen gang der bezuiniging en op spoed, spoed en nog eens spoed aandringen, zich niet genoeg ervan reken schap geven, hoe moeilijk het wezenlijk is, om zelfs maar in eene eenigszins omvangrijke administratie doeltreffende bezuinigingen aan te brengen. Misschien is dit hieruit te verklaren, dat deze klagers over traag heid de groote moeilijkheden van dit werk niet uit de praktijk kennen, omdat hun zoodanige zware taak nooit op de schouders is gelegd. Natuurlijk is het ge makkelijk genoeg, een potlood ter hand te nemen en links en rechts te schrappen". Maar wie onzer, die voor den goeden gang van zaken in eenige onder neming aansprakelijk is en zich den eisch van be zuiniging gesteld ziet, zal op zoo ruwe wijze dit werk aanvatten? Hij zal begrijpen, dat hij, alvorens iets te schrappen, rekening moet houden met wat daaruit zou voortvloeien. En zoodra hij dat inziet, ziet hij tevens, hoe gevaarlijk het is, binnen korten tijd en anders dan na gezette studie en rustige overweging tot ietwat beteekenende maatregelen te besluiten. Ook in een particulier bedrijf hangt bijna alles onder ling samen en het is juist die samenhang, die ertoe dwingt bij elk onderdeel voorzichtig te werk te gaan, te letten op de gevolgen. Is dit zoo voor elke ook maar eenigszins omvang rijke administratie of organisatie, hoeveel sterker geldt dit voor een zoo samengesteld complex als onze staats huishouding. En ik vraag mij alweer af, of de klagers over vertraging voldoend inzicht in die samengesteld heid hebben, in wat zij practisch beteekent, in de moei lijkheden, die daaruit rijzen. Het is zoo gemakkelijk, de leus van bezuiniging en versobering aan te heffen, haar luid te doen klinken. En natuurlijk is het best, dat die leus, sedert jaren reeds, aangeheven is en nog steeds luidt klinkt. Ook kunnen wij allen het betreu ren, dat dit werk niet sneller vordert (en ik denk, dat onder hen, wien spoediger uitkomsten welkom zouden zijn, ook de Minister van Financiën behoort). Maar de gewenschte spoed mag niet tot ruw werk verlokken. En ruw werk zou het zijn, maar raak" te versoberen. Wat wij zoo eenvoudig noemen de Staatshuis houding", dat is eene bonte verzameling van diensten en bedrijven, een samenstel, dat in den loop van eeuwen is gegroeid en in den laatsten tijd vooral sterk in omvang is toegenomen, dat ten deele zijn ontstaan dankt aan wetten, doch dat buiten de wet om zich ontwikkelt. Tweeërlei weg opent zich hier voor hem, die op kostenbeperking uit is. De eene is die, welke leidt naar beperking, door dezen of genen dienst, tot nu toe voor rekening der overheid komende, op te heffen; een radicale maatregel, bezuiniging in grooten stijl zoo ge wilt, maar waartoe niet mag worden over gegaan voordat vastgesteld is in welke mate gewichtige volksbelangen daardoor zouden worden geschaad en vastgesteld tevens of men zich die schade moet getroosten terwille der besparing, welke wordt na gestreefd. Hier moeten dus verschillende belangen tegenover elkaar worden gewogen. Rustige bezinning mag daarbij niet worden gemist. De tweede weg is die, welke ons voert tot toepassing van kleinere middelen, waaruit echter eene te waar deeren winst aan geringere kosten kan worden ver kregen. Indien de radicale maatregel, de opheffing onraadzaam blijkt, dan opent zich het perspectief der versobering: de overweging van de mogelijkheid om, met behoud van den grondslag, door doelmatiger regeling van den dienst, door afsnijding van uitwas sen, door concentratie en centralisatie wellicht een zelfde nuttig rendement als voorheen voor minder geld te verkrijgen. Of misschien: een iets minder nut tig effect, doch dat zooveel goedkooper dan vroeger verworven wordt dat het geringe verlies aan te ver krijgen diensten ruimschoots wordt goedgemaakt door de winst der zooveel lichtere offers. Welke weg zal voor elk der vele onderdeden moeten worden gevolgd? En tot hoever zal men op den twee den weg moeten gaan? Het is toch duidelijk, dat men over moeilijke, gewichtige vragen als deze (en van zooverre strekking) zich wel moet beraden.... eer men het potlood ter hand neemt. TOEGEPASTE KUNST DOOR OTTÖVAM TUSSENBROEK Toonkamers voor Kunstnijverheid Bij tien Dom" te Utrecht Ditmaal heeft aan dezen welvoorzienen disch de sedert langen tijd in Nederland gevestigde Belg Semeij de eereplaats en zij komt hem toe. Zijn naam heeft een goeden klank verworven op het nobel gebied der weefkunst en hoewel deze veeleer vrouwe lijk dan mannelijk geaard kan heeten, is juist dit de deugd dat vooral in de werkproeven waarin, in ruitmotief, kleur tegen kleur is gesteld, de ontwerper meer dan in diens geornamenteerde stukken kernig en krachtig is zooals met dat (ook al is er tusschen de seksen nivelleering merkbaar in onze dagen) van een kunstenaar van het sterke geslacht verwachten mag. Mér technicus, mér uitbuiter der mogelijk heden welke schuil gaan in de handeling van het Weven zelve dan wel geboren sierder, uitvinder van nieuwe vormen, is Semeij zeer zeker. Het vele, vooral om zuiver materiaal en zorgzaam bewerken prijzenswaardige, dat Semeij op deze intieme tentoonstelling (waarin de kamersfeer door ietwat gedempt licht zijne weefsels en gobelins ten goede komt) samenbracht, voert mede tot de overtuigingdat hij (met moedwil?...) zich vrij gevochten heeft uit de wel eens wat al te weeke kleurtegenstellingen van vroeger waarin door het te broos afstemmen van fijnere tinten aan kracht van uit drukking werd ingeboet Rondziende trof ons een bijzonder logisch saamgestelde lamp door Westerhout waarin met rood, zwart en wit, dus sterk decoratieve combinatie (van roode hoekige kap, zwart houten banden en plafond-schijf met daarin gelaten" roode blokjes en ten slotte zeer rythmisch nevens elkander geschaarde witte ballen), een zeer aantrekkelijk geheel werd bereikt. Dit werk houdt ongetwijfeld eene verblijdende belofte in. Dieper van bedoeling, maar wat meer zegt, ook dieper van bezieling der doode stof is wat Helmuth Lange in enkele werkproeven biedt: gehamerd koper, een dekseldoos en een groot bord waarin mooi het middel van bewerking uit de in het licht glanzende hamerslag-facetten bleef uitgedrukt. Er is van den zelfden kunstnijvere eenig aardewerk: een logisch uitgedachte aschbak en kandelaar en, als wij goed zagen, ook een uit hout gesneden spiegellijst. Ten slotte (er is mooi glas, aardewerk e.d. in overvloed dat overbekend, niet tot nadere bespreking aanleiding geeft) noteeren wij een vlot en gevoelig, in dofrood en groen gegeven, penseel-batik door mejuffrouw van Wermeskerken. Uit alles blijkt duidelijk dat de kunstzinnige leidster der toonkamers Bij den Dom" zich ver blijdend verre houdt van het al te veel aan ininderwaardigs dat in de mode is, doch slechts dat aan vaardt hetgeen inderdaad in een kunstzaak thuis behoort. (Jeugdige Ouderdom Wanneer ge zoo eens onder Uw be. kenden rond kijkt naar de opgewekte menschcn van zestig a zeventig jaar, dan zult ge zien, dat dit altijd menschen zijn, die rooken en geregeld een glaasje Bols drinken. Wat leert U dit? Het treffende van o, devies: _ Eiken dag n gl. Eiken dag l een glaasje !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl