De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 4 december pagina 15

4 december 1926 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

Nó. 2583 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 E MTL E VERHAEREN (gestorven op 27 November 1916) DOOR M. J. PREMSELA P R is een weinig bekend gedicht van Emile ?*-? Verhaeren, opgenomen in zijn posthumen bundel A la V ie qui s'éloigne, \) waarin hij met weemoedige gelatenheid zichzelven voorstelt als een bergbeklim mer, die, aangekomen op de duizelingwekkende Totspunt,den Ouderdom ontmoet,die langs den anderen ? Mand was gekropen om hem boven op te wachten. En de avond valt, de schaduwen worden langer; «n het zijn niet de vreedzame schaduwen waar Vergilius' Tityrus van zong. Deze schaduwen zullen voor geen nieuwen zonsopgang meerwijken. Nachttiuiveringen verkillen zijn wervels. Een treurige dag gaat voor immer onder. En de klimmer heeft op den top niets ontwaard dan een ledige Oneindigheid, schooner ?dan de zon, en die hem met den Dood verzoent. k<Verhaeren is zijn gansche leven lang bergbeklimmer geweest. Jong heeft hij het Vlaamsche dal verlaten, met den voet, doch niet met het zinnelijk-verliefde oog: zijn vaderlandsliefde was sensueel. Er zijn gewis evenvee! soorten vaderlandsliefde afs individuen: er is inteliectueele, politieke, mystieke, utilitaristische en erfelijk-instinctieve: de zijne was sensueel, en hij voelde haar lichamelijk: Mon pays tout entier vit et pense en mon corps.. Hij beperkte haar tot zijn lichaamsbewustzijn, zooals hij dit,evolueerend,doen zou met zijn menschenliefde. Menschenliefde ! Misbruikte term ! Verhaeren had zijn lichamelijk menschzijn lief, zijn menschenliefde was een verbreeding, een projectie van zijn heftig levensgenieten tot op het leven der anderen. De mensch is bewonderenswaardig. Zijn lichaam «n zijn hersenfuncties zijn bewonderenswaardig. En het geluk -^ o subjectiviteitsbekentenis ! is je kracht die je bewust in je voelt". 2) Zoo was zijn gehechtheid aan den geboortegrond individueel: «n zijn picturaal-aandoende Flamandes-periode (1883) had zijn vaderland niet tot object, doch tot onrechtstreeksch middel gekozen, zijn levensbewustzijn uit te zingen. En hij vertrok, waar een Barrès, na lange en vaak dor-verstandelijke evolutie was aangekomen. i * Met Vlaanderen in den rug, gaat Verhaeren den bergwand op. Fier, zon en wind in 't gelaat, warm licht n tegenstand streeft hij op, de illusie der toppen tegemoet. Hij behoeft niet om te kijken, benedenswaarts: Vlaanderen stroomt in zijn bloed, onaf scheidelijk van zijn Bewustzijn. De kracht van zijn tred typeert hem: hij was, van de gansche Romantiek, de laatste kracht-individu alist. Na hem kwamen krachtige menschen, die Massa's ontpersoonüjkten en zich voedden met de geabsor beerde levensenergie der Menigte; of individualisten, week, verslapt, treurend om en zich beroemend op hun verslapping; het waren de Sterke Mannen, hanteerend met wellust de massa als willig instrument en de nieuwe Werthers, de nieuwe René's, de dubbelzielen, die in zich het schouwspel droegen n den toeschouwer van hun ontoereikendheid: de larmoyanten als Maurice Rostand, de cynici als Raymond Radiguet. De zuiversten blijven in mindere of meerde re mate passief, in glimlachende verdraagzaamheid: het zijn de Duhamels, de Rollands, de Vildracs. Verhaeren vereenigde, en voor lange tijden voor 't laatst, positieve vooruitstrevendheid en individu alistisch bewustzijn. Hij vertegenwoordigt een tijd perk van kracht, in een tijdperk waarin die kracht door de meesten voor verkeerde doeleinden werd aangewend. Hij streed voor het goede met de hard nekkigheid, de hardhandigheid, de artistieke grof heid soms, die een slecht mensch booze dingen had doen bereiken. Naast hem, den stoeren klimmer, staat, of zit, een Romain Rolland, als een consciencieus teekenaar van effen en practische berglandplattegronden. Hij bereikte den top maar andere, hoogere, ververwijderde, voor welks bestijging vooraf een dal moet worden betreden, een nieuwe rotswand beklau terd, doemen op, in den nevel. En Verhaeren's ver stand weet het wel: is de nieuwe top bereikt, dan wacht hem opnieuw eenzelfde ontdekking. Een teleur stellende? Qu'importe si l'on part, qu'on n'arrive jamais, Et que l'on voie au loin se déployer les cimes?.. De kleine Vlaming die geen Vlaamsen kende, naar men zegt, neemt uit zijn mistig en aschgrauw dorpje, waar arme, koppige zeelui wonen onder orkaan en smook, een somberheid mee, een pessimisme, dat hij, als een zwaren last, zal trachten af te schudden. Zijn zinnelijke behoefte aan levensvreugd helpt hem, zijn ballast kwijt te raken. Hij sublimeert zich in zijn sombere boeken. Zijn Moines, zijn Soirs, zijn D bScles, zijn Flambeaux Noirs worden, als zondebokken, beladen met wat zijn geweten belet vrijuit te ademen, de woestijn ingezonden. Het zijn zijn kwade droomen, beveiligers van zijn Onderbewustzijn, de vergaarbak ken waarin hij het gif zijner zieke ziel tappelings laat neersijpelen. Les Apparus dans mes Chemins: de redding. Een middeleeuwsch, kinderlijk symbolisme toont ons den strijd tusschen de verpersoonlijkte Deugd en Ondeugd. Saint-Georges steekt den draak dood. Verhaeren's blik hecht zich aan de vreugde van een nieuwe, zonbeschenen top. Dan: zijn sterkste jaren. Van '93 af smelt hij de nieuwe idealen van dien tijd, de socialistische, om tot kunst. Hij brengt, met Vandervelde, de nieuwe ideeën in België. Ideeën in daden omgezet: zijn gedichten zijn daden. Uit een dagboekblad van dien tijd: Je n'aime pas a dire ce que je suis, mais j'aimerais a Ie prouver un jour." Het is de periode der Campagnes hallucinées, der Villages Illusoires, der Villes Tentaculaires, der Aubes. En af en toe weer een ontlading. Tendentieuze en geweldige tafereelen van het intense stadsleven, de fabrieken, de menschenmenigten,de machines, wisselen af met schichtige instantanés die ons gekken en idioten toonen, radeloos en redeloos rondtrekkend over mistgrijze landwegen (Chansons de Fous). En dan, als een koortsdorst, de behoefte aan wéten. Feiten kennen! Zekerheid hebben ! Hem die gelooft, overwinnen door het Bewijs! (Celui qui prouve et sait vaincra celui quicroit). In zijn nimmer rustende hersenen wemelt het zelfstandig leven van feiten, feiten, feiten: ,,J'écoute en mon cerveau bruire ce soir, des faits et puis des faits encore" 3). God heeft hij niet van noode. Kent ge God, dan is Hij de Onkenbare piet meer,en waardeloos.Geloof is een ontoereikend middel. Men stelde er zich mee tevreden, totdat de Weten schap kwam, dat doeltreffend middel waarmee men zich niet meer tevreden stelt. Ziedaar het conflict dat van nu af zijn ziel martelt en zijn kunst bevrucht: La foi est un moyen insuffisant dont on se contentait, la science est un moyen suffisant dont on ne se contente plus". Maar keer uw blik in uzelf: ge hebt een schat in u, dien gij eiken dag opnieuw moet aanvullen en opgebruiken. En weer spreekt hier de bergbeklimmer: Toi qui t'en vas, la-haut, vers la montagne, par un chemin rude et nouveau, par un chemin que toi seul fais et creuses en t'avanc.ant, tu te dois tout entier a tous: car ton energie, ta force, ta pensee, ton orgueil, tout te fait plus puissant que les autres, et voila pourquoi rien ne t'appartient qui ne soit a tous. Tu n'as rien rec.u et tu dois tout donner". 3). Ge hebt niets gekregen en ge moet alles geven: Ver haeren voelde zich als een eersten mensch, en dit gevoel kenschetst den waren Dichter. Gewis, hij draagt in zich oude, oude herediteiten rond Vlaam sche, Spaansche misschien, menschelijke, oerinstinctelijke, doch hij is hun meester. Hij heeft het trotsche bewustzijn, ze te leiden, ze te hanteeren, ze te be nutten; hij voert den bergstroom langs waar de in dustrie hem van noode heeft om krachtig en groeiend te leven; en ook als zoodanig is hij een Individu uit een voorbij verleden, want de enkeling van heden is de overgegeven slaaf zijner herediteiten. Verhaeren had als het ware de kinderlijke, de poëtische illuzie, een moreel en aesthetisch self-made man te zijn. Van daar ook die heerlijke mogelijkheid, zich te exalteere» voor eeuwige natuurtafereelen die den geblaseerde en den oververfijnde onverschillig laten; vandaar ook zijn symbolistische kijk op het Leven in al zijn manifesta ties; vandaar ook zijn naïeve en romantische, min of meer achttiende-eeuwsche bewondering voor de weten schap, de logica, zijn romantisch vertrouwen in een moreele toekomst gebouwd op de ontwikkeling der techniek (men denke aan de bewondering, in dit ver band, voor vliegsport en vliegeniers, bij zijn romantischen tijdgenoot Rostand, bij onze hedendaagsche romantici Philippe Barrès en Maurice Rostand). Hierin b.v. verschilt hij van zijn landgenoot Maeterlinck, wiens materialisme" (ondanks allen mystieken achtergrond) zoozeer op het zijne gelijkt, maar die zich duidelijk rekenschap gaf van de bittere waarheid, dat wetenschappelijke (technische) en moreele ontwikke ling niets met elkander gemeen hebben en op elkander geenerlei invloed oefenen 4). Geen wonder, dat, om al het ruige, het harde, het stoere,?donderendefabrieken, heftige menschenmassa's, gestuwd door hun stoffelijk leven als het bonzende bloed door de aderen van den zanger, hartstochtelijke liefde, opvlammend als een haat geen wonder dat om dat al te bezingen, Ver haeren een vorm schiep waarin de teederheid van een Lamartine of de weemoed van een Musset onmogelijk hadden kunnen gegoten worden, en de Franschman die Verhaeren's versvorm verfoeit, wiens oor gekwetst wordt door het beukend rhythme en het botsend consonantisme van dien Germaanschen woesteling", vergeet, in verklaarbare verontwaardiging, dat hij niet den gehekelden vorm, doch den ruwen, granietharden inhoud haat. Verhaeren, delvende bergop waarts", baant zich een moeilijk pad, en houwt, links en rechts, met reuzenkracht, rotsblokken weg, dreu nend onder het houweel, dreunend in hun val De Franschman, en hij die als de Franschman voelt of hoort, zondert, in zijn afkeer, de zachte Heures Claires" en Heures d'après-midi" uit, en een recente enquête leerde ons dat sommigen deze verzen als de onvergankelijke bewerkstelligere beschouwen van Verhaeren's roem 5); maar deze heerlijke liefdeslyriek geeft geen juist beeld van den dichter. Wie Verhaeren niet liefheeft, heeft deze verzen lief; wie Verhaeren bewondert en voelt, integendeel, zal ze afgezien van hun intrinsieke waarde, die groot is hoofd zakelijk liefhebben omdat hij er de weldadige beteekenis van kent, omdat hij ze ziet als de gelukkige symptomen van Verhaeren's geestelijke genezing, omdat hij ze kent als het melodieuze getuigenis van den invloed, dien de innige en teedere toewijding van zijn geliefde vrouw geoefend heeft op het evenwichtsherstel van Verhaeren's geschokten geest. Zoo hebben die goddelijke zangen gróote waarde voor de geschie denis van den schrijver, doch niet voor de kunstperiode waarin hij leefde. Na 1899 breekt dan de gróote tijd aan: de Visages de la Vie met het zoo beteekenisvolle gedicht L'Action, en, in 1902, de geweldige ForcesTumultueuses: Toute la Vie est dans Pessor!"; in 1906, na Toute la Flandre, de Multiple Spiendeur, vier jaar later de Rythmes Souverains, in 1918 Les Bles Mouvants, en vlak voor den oorlog, de machtige Flammes Hautes, waarvan de drukproeven gecorrigeerd werden in Augustus 1914. Dan breekt de orkaan over de bergen uit, de aardverschuiving sleept den klimmer mee, de zwarte diepte in. Maar reeds was zijn kracht aangevreten. Eerst bindt de trotsche bergbestijger een hopeloozen strijd aan, een physieken, tegen het verval, de levens kracht verslapt, al blijft de levenswil sterk. (A la Vie qui s'éloigne, p. 48). Dan stilaan, geraakt hij ver trouwd met de gedachte van afstanddoening. Melan cholisch ziet hij het Noodlot aan. En eindelijk geeft hij zich gelaten over mét zijn dadenrijk verleden als kostbaar en eigenverworven bezit, aan de Eeuwig heid, hem door den Dood heropend. (La Mort ne m'était rien, a.v.p. 50?51). * * * Verhaeren is verdwenen, opgegaan in den Tijd in zijn tijd, die niet meer de onze is. De overheerschende opinie is deze: Verhaeren is niet meer van onzen tijd. Maar in ons leeft, als een kostbaar vonkje, dit schoone vertrouwen: Verhaeren is nog niet van onzen tijd. De komende eeuwen zullen hem waardeeren, of, wat schooner nog is, ondankbaren schijn ten spijt: zij zullen hem aan vaarden zonder verwondering en zijn illuzies als van zelfsprekende werkelijkheid. Amsterdam, Nov. '86. 1) Uitg. Mercure de Frame", 1924. 2) Impressions", uitg. a.v. 1926, p. 36. 3) MA. p. 39. 4) Maeterlinck: Les Sen(iers dans la Montagne", uitg. E. Fasqueüe, 1919, Hst. XII, p. 182. 5) In de Nouvelles Littéraires" van 23 October 1926.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl