De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 4 december pagina 9

4 december 1926 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2583 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND BOEKBESPREK ING Herman Teirlinck, De Wonderlijke Mei, Em. Querido, Amsterdam, 1925. Herman Heyermans, Duczika, Em. Que rido's Uitg. Mij., Amsterdam, 1926. Dr. A. G. M. van de Wijnperse, De Dietse vertaling van Suso's Horologium aeternae sapientiae. J. B. W otters Uitg. Mij. Groningen, Den Haag 1926. De uitgever zet er den druk niet bij. Waarom niet? Dat behoort tot zijn speculatieve trucs. Een feit is het echter, dat ik van de Wonderlijke Mei indertijd een tweeden druk gelezen heb, die nu reeds twintig jaar oud is. En nu heb ik dit schoone, kostelijke boekske her lezen, van de zoete begeerte die oplaait naar het oolijke Trezeken, den feilen brand van schuwe passie in den verworpeling, den mismaakten, vertrapten koewachter Natus. Een passie, die hem na zijn ontgoocheling verteert in wilde wraakzucht over hen die zijn Treze ken ongelukkig maakten. Hoe woelt de dwaze zottigheid, het zwoele, onrustige lijfsbegeeren in de meiden en Natus in den lente-avond, hoe mysterieus omhult de machtige natuur het wilde spel der driften. Daar groeide iets onder den grond, een voortdurige voor bereiding van krachten, een werking van eeuwigheid. En erboven, tot tegen 't gewelf, waar traagzaam spelemeide het wazig gekrans der wolkskens, wachtte over vloedig de moederlijke stilte, als eene nooit-voldragen ontvangenis". Deze sukkelige, onbeholpen Natus wordt een machtig held, een nobel wreker, een hooge ridder die recht en gerechtigheid laat zegevieren tegenover de onteerders der aangebeden vrouw, die allicht zulk een toewijding en heldenmoed onwaardig is. Die Natus is uit den kring der ridders van de Tafelronde, uit het paleis van Koning Arthur nedergedaald in den simpelen broeierigen koestal van boer D'Haese, indenslaapbak bij den vollen gloeidamp van de beestenlijven. En voor een schitterend harnas draagt hij zijn nieuwen blau wen kiel en zijn schoonen halsdoek. Zoo staat dan deze geweldig grootsche menschelijkheid in de brute vormen van het boerenleven midden in de gelpe natuur. Toch wel jammer, dat een zoo geniaal kunstenaar niet doorwerkt in de richting wa^r zijn kracht ligt, waar hij zulke schitterende dingen heeft bereikt, maar daarentegen hunkert naar het luidruchtig succes bij de groote massa, boeleert met de gruwbare cinema, de rolprent! dat bruut vermaak van de botte, oppervlakkige menigte, die gevoederd moet worden met schrille effecten en schreeuwende kleuren en een valsche, melodramatische ontroering. Hoe machtig heerschend staat dit oerdrama van Natus in zijn stillen eenvoud, zijn simpele aangrijpende menschelijkheid daar tegenover. Dat is kunst die blijft. In verre tijden zal de Wonderlijke Mei om zijn groote gedegene schoon heid nog genoten worden onder het beste wat op den drempel der twintigste eeuw in Vlaanderen geschreven werd, niet door cinema-publiek, maar door die weinigen, die altijd zuiver voelen en weten te onder scheiden het echte, eerlijke kunstwerk van het voorbij gaand mode-spektakel. Welk een afstand tusschen het werk van Teirlinck en dat van Heyermans! Bij genen het wel verzorgde, het met rustig overleg en bezonnenheid, solied door werkte, kunst als van Courbet. Bij Heyermans even zeer een groot talent, maar meer als dat van Daumier en Forain. De arme menschjes rollen hem levend onder de krabbels van zijn krijt uit; in wilden grimas, in dollen lach, in schrijnende klacht bootsen ze het tooneel van het bittere leven. Inderdaad vooral in sommige Falklandjes nadert Heyermans het geniale, den wrangen humor van de beide geweldige teekenaars. In Duczika blijft hij over het algemeen ver onder hen, doordat het ne noodige, de bezieling van den zuiveren schoonheidsdrang, die hoog uitvaart boven alle politieke, sociale, moreele bedoelingen, te sterk vertroebeld is. Hier spreekt niet de zuivere artist Heyerma^s; hier schreeuwt en tiert de koopman, die alles doet om het publiek aan zijn waar te binden; hoog in de lucht walmen de rosse vetpotten om zijn tent, en N.V. V/H F. VAN DER HEIDE HILVERSUM - 'SGRAVEL.WEG KERSTGESCHENKEN. Nieuwe collectie : Kussens Italiaansch Glaswerk Lampenkappen Shawls Engelsche meubeltjes. luide klinkt de valsche trompetgalm. Komt allen en gaat dit zien ! O, ik maak hem geen verwijt; wij ver geven het hem allen in stillen weemoed. Wij begrijpen. En onder dat alles blijft hij de uiterst begaafde kunstenaar, die, of het hem geen moeite en inspanning kost, altijd maar in onbezorgde virtuositeit uitbeeldt in vlotte, speelsche wendingen, altijd maar weer verrast met nieuwe geestige vinding en dolle fanta sieën op de werkelijkheid. Het zit nu eenmaal in zijn vingers; hij kan niet anders. Wat een machtige verscheidenheid, ontroerend en aangrijpend ook toch voor ons, in de teekening van die Berlijnsche bohème, dat ijle, waardelooze niets, waar toch de arme menschenziel in hunkert. En over 'n paar dagen, als ze begraven is, kraait 'r geen haan meer naar Wanneer het jou of mij over komen was, net zoo min.... Je ziet, 't klopt, klopt met de dingen, waarover we zoo dikwijls spraken.... Tel ik mee?.... Tel jij mee?.... Telt zij mee?.... Telt iemand mee? Alles leugen Alles bedrog ! Alles optisch bedrog! 't Leert je, je weer om niets moeilijk te maken.... 'n Gil, 'n schreeuw, die je naaste buren 'n kouwe rilling geeft en exit afgeloopen 'n mensch is niet dat waard de menschen niet dat Denk an den meteoor van vanavond Zou willen weten waar-ie gebleven is..." Zoo babbelt Erich als Wanda Schief, het jonge zuivere meiske, nadat haar leven vernietigd is, zich uit het raam van de vierde verdieping ge slingerd heeft. En die ijle waardeloosheid zet Heyermans in het licht van de dolste klucht, de zonderlingste dwaasheid en de meest sombere verslagenheid, het diepste zieleleed. Heel die bende is een weerzinwekkende mesthoop onder de pijn lijke belichting van een klaterende booglamp. En daar bloeit dat ne bloemetje, dat rasch verwelkt. En de eenige die, schijnbaar fier en sterk, het hooge zocht, verzinkt in de modder, doordat hij, wat hem heilig was, niet wilde vertrapt zien. Hij volgt zijn blinde noodlot, de oude Ananke van Hugo in zijn Notre Dame. Ja het is wel opmerkelijk, dat zoo'n boek van Heyermans eigenlijk zoo ver niet afstaat van Hugo's Notre Dame. Al dat leven en bedrijf op zich zelf in details is soms voortreffelijk door Heyermans geteekend, maar in het geheel, in zijn detective-romannerigen bouw, in zijn wilde jacht op hel belichte avonturen, zijn spannende momenten, onverwachte en uiterst toevallige gebeur tenissen, in de overladen etaleering van allerlei schunnigheden, is een wansmaak, een vermoedelijk opzettelijk spelen op de tochten en begeerten vaneen minderwaardig publiek, die dit boek plaat sen buiten de sfeer van goede en zuivere kunst. De groote massa van niet- en halfbeschaafden zal er stellig aan smullen. Ik betwijfel of de teekening van al dit platte, ruwe, komiekerig-tragisch geslampamper, van die smeuig-vunze wereld zonder eenig licht of heil, die troostelooze goorheid, waar een dwaze, leege lach doorheen davert, wel de ware volkskunst is. Dan liever de Merijntjes ! Het Horologium aeternae sapientiae, de uurwijzer der eeuwige wijsheid, zal heel wat minder lezers lokken en vormt wel de schrilste tegenstelling, die denkbaar is, met de beide voorafgaande boeken: de stille geestelijke overpeinzing der middeleeuwen over het eeuwig heil hiernamaals tegenover de felle realiteit, het leven der zinnen in zijn vlijmenden drang tot zelfvernietiging. Het horologium is het werk van den Duitschen mysticus, den dominicaan Heirric Suso, geboren kort voor 1300 te Konstanz, geestelijk nauw verwant aan den door hem hoog vereerden meester Eckart. Op zijn 13de jaar brachten zijn ouders hem in het kloos ter op een eilandje bij Konstanz. Daar heeft hij het grootste gedeelte van zijn leven doorgebracht; maar hij heeft ook predikend gereisd tot in de Nederlanden toe. Hij was van edelen bloede. Ridder voelt Suso zich, wanneer hij worstelt in moeitevolle uitwendige omstandigheden en tegen de zwakheid van zijn eigen natuur en zoo antwoordt hem ook zijn Bruid, wanneer hij zich beklaagt in de al te zwaren strijd: Qhi siit een herde bloede riddere, dien zoe zeer dusdanighe ieghenhede ververen. Noch en hebdi die sonden niet wederstaen tot uutstortinghe uws bloets, noch in dat dal der kempen ghevochten tot der doot toe. En sidi niet een man?" Van het horologium bestaan Nederlandsche ver talingen uit de veertiende eeuw. Het is hier zeer popu lair geweest. Een dezer vertalingen is door Dr. Van de Wijnperse in dit haar proefschrift gedeeltelijk uitgegeven. Het doel, dat Suso met zijn horologium had, om schrijft hij aldus: Die godlike wijsheit die vlitich is van aller menschen salicheit" wil door middel van Haar dienaar in desen teghenwoordighen werke sonderlinghe niet leren die onwetenden", maar veeleer die ondevoten tot innicheden weder roepen ende die vertraghet sijn metten slapen der versumenisse tot waken in doechden verwecken". Het is hier niet de plaats om op de schoone wijsheid, die uit dit werk van Suso te leeren valt, in te gaan noch om de wetenschappelijke beteekenis van het werk van Dr. Van de Wijnperse uiteen te zetten. Doch ook onder de lezers van de Groene zijn er allicht enkelen, die grondige kennis van de rniddeleeuwsche mystiek zoeken en daarom vestigde ik met een enkel woord even de aandacht op dit boek. J. PRINSEN JLz. DEBESTE VARINAS l vw*njgtóar a (Sff)" p. KaH on pakje Iwan Sjmeljow. Een oud vrouwtje. Vert. v. Dr. Anna Kosloff. Amsterdam 192(5. De Spieghel" Van de allernieuwste Russiese letterkunde komt niets mér in aanmerking voor vertaling dan de novellen van Sjmeljow", zegt prof van Wijk, die een korte inleiding voor dit boekje schreef. Als dat waar is, en aangenomen dat de twee novellen, waaruit het boek bestaat, de mate van Sjineljow's kunnen wezen lijk aangeven, dan kan men veilig de stelling poneeren, dat de allernieuwste Russische letterkunde niet veel bijzonders is. De elementairste eisch, dien men aan een episch kunstwerk mag stellen, is, dat de personen, die er in voorkomen, onze belangstelling wekken, en wel om de verhouding waarin zij staan tot wat er in het verhaal gebeurt. Maar in deze twee novellen zijn het alleen de gebeurtenissen, waar de schrijver reke ning mee houdt, en dan nog alleen want zoo kennelijk subjectief is het boek geschreven voorzoover deze gebeurtenissen een aanklacht inhouden tegen het Bolsjewistische regiem. Wanneer al de narigheden, die hier in verhaal-vorm de Bolsjewieken in de schoenen worden geschoven, waar zijn en ik wil dat graag gelooven dan wordt de waarde van het boek als kunstwerk er nog geen zier door verhoogd. Die dingen kunnen we evengoed in de krant lezen. Beter zelfs, want daar begint men niet met de pretentie van ons een kunstwerk voor te zetten. Ook kan men zich, met verdediging van werk als dit, niet redden met den draai naar het lyrische, alsof de schrijver in verontwaardiging zijn hart heeft willen uitstor ten, want die verontwaardiging gaat niet uit boven een soort van zure nijdigheid, die met de aandoening van een kunstenaar al heel weinig te maken heeft. En in zulk werk zou het sterkst de geest der klas sieke Russiese schrijvers voortleven? Prof. van Wijk beweert het, maar ik geloof er niets van. Pamela Wynne. Blank en bruin. Am sterdam Van Holkema en WarendorJ's Uitgevers Mij. Van Pamela Wynne werden al eerder een paar romans in 't Hollandsch vertaald. Boeken, die niet diep gaan, maar vlot en aardig verteld, genoeglijk en zelfs hier en daar geestig; uitmuntende tijdpasseering. In dit nieuwe boek heeft de schrijfster hooger gegrepen, zij heeft er het vraagstuk van het rassenverschil en het gemengde huwelijk bij gehaald, en dat kan zoo maar niet in een society-romannetje afgehandeld worden. Dat de schrijfster een allersnoezigst Engelsch meisje laat trouwen met een naarling van een Indiër, moet zij natuurlijk zelf weten, maar zij heeft de klaarblij kelijke bedoeling gehatl om te generaliseeren, en het lijkt mij erg eenzijdig gezien om een poenig heerschap als Mohammed Khan te beschouwen als representa tief voor zijn ras. Overigens heeft dit boek' dezelfde prettige eigenschappen als de vorige werken van Pamela Wynne, en iedereen zal zeker erg blij zijn, als hij verneemt, dat de lieve Joan ten slotte haar vervelenden bruinen man kwijt raakt en in de armen valt van een rasechten Engelschrnan. HERMAN MIDDENDORP GOEDKOOPE EUBELS MOETEN JUIST SOLIDE ZIJN. WIJ MAKEN NU OM. EEN HUISKAMER BESTAANDE UIT TAFEL, 4 STOELEN, 2 ARM. f O1Q STOELEN EN BUFFET . . . . « «?'** ZITKAMER BEST. UIT TAFELTJE, 3 ARMSTOËLEN, 2 STOELEN, f 1QO THEEKAST EN BOEKINKASTJE ' I3 SLAAPKAMEReEST.uiTSPiEOELKAST, LITS JUMEAUX.2NACHT. f OOI KASTJES, 2 STOELEN EN TAFEL ' «Ol TOILETTAFEL f 57 ALLES GEMAAKTVAN MOOI EIKENHOUT EN ONTWORPEN DOOR CORN.^SLUYS DEN HAAG ? NOORDEINDE 162A

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl